ECLI:NL:RBROE:2009:BJ5883

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 367
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vrijstelling voor de bouw van een varkensstal in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 18 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een kalkoenbedrijf exploiteert, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sevenum, dat vrijstelling had verleend voor de bouw van een varkensstal door vergunninghouders. De eiser betwistte de verleende vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat het project in strijd zou zijn met het geldende bestemmingsplan, dat geen agrarische bouwkavel voor het perceel bevatte. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling terecht was verleend, omdat de vergunninghouders voldeden aan de voorwaarden voor vrijstelling en de ruimtelijke onderbouwing voldoende was. De rechtbank benadrukte dat de ruimtelijke onderbouwing niet altijd even omvangrijk hoeft te zijn en dat deze afhankelijk is van de aard en omvang van de activiteit. De rechtbank concludeerde dat het gemeentelijk beleid gericht was op de vestiging van intensieve veehouderij in het aangewezen landbouwontwikkelingsgebied, en dat de vergunninghouders hun bedrijf konden vestigen aansluitend aan bestaande concentraties van intensieve veehouderijen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de verleende vrijstelling en bouwvergunning in stand bleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 367
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser] te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde]
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sevenum, namens dezen, het Hoofd afdeling Grondgebied, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 29 januari 2009, verzonden op 2 februari 2009, heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 14 mei 2008 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 14 mei 2008 werd aan [namen vergunninghouders], hierna te noemen vergunninghouders, vrijstelling verleend van de bepalingen van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning voor de bouw van een varkensstal aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Tegen het besluit van 29 januari 2009 is namens eiser een beroepschrift op grond van de Awb ingediend bij de rechtbank.
1.2. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb zijn vergunninghouders in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben daarvan gebruik gemaakt en een schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Awb over de zaak gegeven.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser en aan de gemachtigde van vergunninghouders gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 juni 2009, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. [naam gemachtigde], advocaat te Roermond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2], beiden werkzaam bij verweerders gemeente. Vergunninghouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. [naam gemachtigde 1], verbonden aan Arvalis Roermond.
2. Overwegingen
2.1. Bij aanvraag van 13 november 2006, bij verweerder ontvangen op 14 november 2006, hebben vergunninghouders aan verweerder verzocht vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een varkenshouderij op de locatie [straatnaam], kadastraal bekend gemeente Sevenum, sectie [naam sectie]. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 1998” rust op de in dat plan gelegen percelen de hoofdbestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden (Aln)”. Het perceel [straatnaam] heeft in genoemd bestemmingsplan geen agrarische bouwkavel toegewezen gekregen. Bij aanvraag van 29 juli 2007, bij verweerder ontvangen op 30 juli 2007, hebben vergunninghouders een aanvraag bouwvergunning ingediend voor het oprichten van varkensstallen met een oppervlakte van 4100 m² voor het huisvesten van 2856 vleesvarkens en 1400 gespeende biggen op genoemd perceel.
2.2. Genoemde aanvragen houden verband met de verplaatsing van een drietal bedrijven die zijn gelegen in de gemeente Arcen en Velden in een extensiveringsgebied en het winterbed van de Maas. De Provincie Limburg heeft bij brief van 8 februari 2007 vergunninghouders meegedeeld dat de nieuwe locatie aan de [adres locatie] in verband met de deelname aan de verplaatsingsregeling intensieve veehouderij als kansrijk duurzaam wordt aangemerkt.
2.3. Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij met 1344 gespeende biggen en 2856 vleesvarkens aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Bij uitspraak van 15 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard (en de vergunning vernietigd). Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder een nieuwe vergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend nadat een nieuw onderzoek naar de luchtkwaliteit is uitgevoerd, neergelegd in een rapport van 8 december 2008 van Exlan Consultants B.V.
2.4. Door de Raad van de gemeente Sevenum is op 14 januari 2008 de Beleidslijn Intensieve Veehouderij vastgesteld. Als Landbouwontwikkelingsgebied (LOG), waar nieuwvestiging van intensieve veehouderij mogelijk is, is onder meer het LOG Trade Port, voor Sevenum aangewezen. In de LOG Trade Port is de meeste milieuruimte (qua geur) voor nieuwvestiging voorzien. In dit gebied, waarin onder meer het perceel van vergunninghouders aan de [adres locatie] is gelegen, mogen zich volgens genoemde beleidslijn de grotere intensieve veehouderijen vestigen en is plaats voor vier bedrijven ingeruimd met een maximaal bouwblok van 4 ha. Voor deze grootte is onder meer gekozen om verplaatsing van bedrijven uit extensiveringsgebieden te stimuleren.
2.5. Bij besluit van 14 mei 2008 heeft verweerder aan vergunninghouders vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning voor het oprichten van een varkenshouderij aan de [straatnaam] te [plaatsnaam].
2.6. Namens eiser, die op het perceel aan de [straatnaam 2], naast het perceel van vergunninghouders, een kalkoenbedrijf exploiteert, is tegen dat besluit bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit op bezwaar van 29 januari 2009, verzonden op 2 februari 2009, heeft verweerder die bezwaren ongegrond verklaard en heeft hij het besluit van 14 mei 2008 gehandhaafd. Vervolgens is beroep ingesteld.
2.7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.8. Vast staat dat het plan van vergunninghouders in strijd is met het ten tijde van het bestreden besluit vigerende bestemmingsplan nu daarin geen agrarische bouwkavel voor het perceel aan de [straatnaam] is opgenomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door GS, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid van artikel 19 WRO, dat het betrokken project dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, is van overeenkomstige toepassing.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
In het -in deze zaak van toepassing zijnde- besluit van GS van 8 april 2008 (Provinciaal blad van Limburg 2008, nr. 32) hebben GS deze categorieën van gevallen aangegeven en bepaald onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van geen bezwaar wel of niet is vereist. Namens eiser is bestreden dat voor het onderhavige project vrijstelling kan worden verleend zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, omdat niet zou zijn voldaan aan het bepaalde in artikel A, eerste lid, onder o, van de provinciale lijst.
2.8.1 In genoemd artikel A, eerste lid, onder o van de lijst is bepaald dat artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening van toepassing is in geval van:
uibreiding en/of wijziging en/of incidentele nieuwvestiging van een Intensieve veehouderij binnen een Landbouwontwikkelingsgebied (zoals omschreven in de Reconstructiewet en het Reconstructieplan Limburg). Bij nieuwvestiging geldt de voorwaarde dat het bedrijf wordt gevestigd aansluitend aan bestaande of toekomstige concentraties van intensieve veehouderijen. In de toelichting ad A, lid 1, onder o is het volgende bepaald:
“In het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg is aangegeven dat binnen de landbouwontwikkelingsgebieden nieuwvestiging mogelijk kan worden gemaakt via de ontwikkeling van projectvestigingen alsmede incidentele nieuwvestiging. Om een concentratie van intensieve veehouderij te bereiken is incidentele nieuwvestiging alleen mogelijk bij bestaande concentraties van intensieve veehouderijbedrijven. Daarnaast is het mogelijk dat een incidentele nieuwvestiging plaatsvindt in een gebied waar op dit moment nog geen sprake is van een concentratie van intensieve veehouderijen, maar waarbij het gemeentelijk beleid wel gericht is op het toestaan van meerdere nieuwvestigingen”.
2.8.2. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval voldaan aan de voorwaarde dat het bedrijf wordt gevestigd aansluitend aan toekomstige concentraties van intensieve veehouderijen nu het gemeentelijk beleid is gericht op het toestaan van meerdere nieuwvestigingen in het Landbouwontwikkelingsgebied, gelegen in het Sevenumse deel van het gebied Klavertje 4. Zulks volgt uit de door de Raad van de gemeente Sevenum op 14 januari 2008 vastgestelde Beleidslijn Intensieve Veehouderij. De locatie van vergunninghouder is (evenals eisers daarnaast gelegen pluimveebedrijf en dichtbij gelegen nertsenfokkerij) gelegen in het door de Raad aangewezen landbouwontwikkelingsgebied “Trade Port”. Volgens genoemde beleidslijn is in dit landbouwontwikkelingsgebied plaats voor vier grotere intensieve veehouderijen.
2.9. Door eisers gemachtigde is erop gewezen dat in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied de bouwlocatie nog was gelegen binnen het daarin opgenomen “zoekgebied nieuwvestiging Intensieve Veehouderijen LOG Trade Port”. Deze lijn zou door de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan zijn verlaten. De omstandigheid dat de Raad op 31 maart 2009 – derhalve na de datum van het thans bestreden besluit - het bestemmingsplan Buitengebied in die zin gewijzigd heeft vastgesteld dat de locatie van eiser en vergunninghouders (gelegen in het oostelijk deel van het plangebied) buiten het plangebied is komen te vallen en de omstandigheid dat op de percelen van vergunninghouders en eiser voorkeursrechten ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) zijn gevestigd, nemen naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het toekomstig gemeentelijk beleid nog steeds is gericht op nieuwvestiging van intensieve veehouderij in dit gebied. De beleidslijn intensieve veehouderij is immers nog steeds van kracht en zoals blijkt uit de (laatste alinea van de) brief van Greenport Venlo d.d. 19 februari 2009 is genoemde organisatie met de gemeente overeengekomen dat bij de toekomstige vaststelling van een bestemmingsplan voor het Sevenumse deel van het Klavertje 4 gebied met de vestigingsmogelijkheden, zoals die in de Beleidslijn Intensieve veehouderijen zijn opgenomen, rekening moet worden gehouden zodat de invulling van het landbouwontwikkelingsgebied in de gemeente Sevenum niet wordt aangetast. Door verweerders gemachtigde is bij de behandeling ter zitting in dit verband verder nog desgevraagd verduidelijkt dat in zijn optiek de grondslag voor het voorkeursrecht dat op het perceel van vergunninghouders is gevestigd, is komen te vervallen omdat het beleid van de gemeente ten aanzien van het onderhavige perceel de afgelopen jaren en nu nog steeds is gericht op de vestiging van het (agrarisch) bedrijf aan de [straatnaam]. De rechtbank volgt eisers gemachtigde derhalve ook niet in zijn stelling dat het verlenen van medewerking aan het onderhavige bouwplan in strijd zou zijn met verweerders beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de gronden in het gebied. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO juncto artikel A, lid 1, onder o van de provinciale lijst vrijstelling te verlenen ten behoeve van de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij aan de [straatnaam].
2.10. Met betrekking tot de beroepsgrond dat verlening van de vrijstelling ontoereikend is gemotiveerd omdat niet van de juiste bestemmingsregeling zou zijn uitgegaan overweegt de rechtbank dat de strijdigheid met de voorschriften van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied Sevenum 1998” erin is gelegen dat een bouwtitel ter plaatse ontbreekt. De vestiging van een agrarisch bedrijf is op zich niet strijdig met de ter plaatse gelegde bestemming en gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de vrijstelling ontoereikend zou zijn gemotiveerd of dat daarbij van een onjuist uitgangspunt zou zijn uitgegaan. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.9.2 is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een motiveringsgebrek doordat de Raad van de gemeente Sevenum voorkeursrechten heeft gevestigd op de gronden in het gebied Greenport Klavertje 4. De rechtbank onderschrijft weliswaar de visie van eisers gemachtigde dat de vestiging van voorkeursrechten haaks staat op vestiging van agrarische bedrijven ter plaatse, maar dat zou veeleer, zoals door verweerders gemachtigde is aangegeven, tot de conclusie moeten leiden dat het voorkeursrecht op dit perceel niet houdbaar is dan tot de conclusie dat geen verdere medewerking aan de vestiging van een intensieve veehouderij in dit gebied kan worden verleend.
2.11. Voor wat betreft de vraag of aan de voorwaarde is voldaan dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt als volgt overwogen.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 19 van de WRO blijkt dat de ruimtelijke onderbouwing niet in alle gevallen even omvangrijk hoeft te zijn. In algemene zin zal deze afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen.
2.11.1. In het onderhavige geval bevat het door de Afdeling Grondgebied, Bureau VROM van de gemeente Sevenum in april 2007 opgestelde document de ruimtelijke onderbouwing voor de verleende vrijstelling. Daarin is onder meer aangegeven dat het perceel [straatnaam] in het destijds in procedure gebrachte voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied de bestemming “Agrarisch” heeft. De gronden zijn daarin bestemd voor agrarisch grondgebruik, extensief recreatief medegebruik, behoud van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische, waterhuishoudkundige en ecologische waarden, paden en landwegen, watergangen met bijbehorende onderhoudsstroken en voorziening van openbaar nut. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is het perceel gelegen in perspectief (P) 5b: “Dynamisch landbouwgebied”, dat betrekking heeft op concentratiegebieden en projectvestigingsgebieden voor de glastuinbouw en de landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij (zoals weergegeven op de bijbehorende kaar 5i). In het Reconstructieplan is het perceel gelegen in de zogeheten “Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG)”. Hier ligt het primaat bij landbouw en wordt voorzien in de mogelijkheid van nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Bij ontwikkelingen van onder meer intensieve veehouderij in de LOG’s wordt bij de toepassing van de BOM+ naar de kwaliteitsbijdrage op gebiedsniveau gekeken.
2.11.2. Zoals hiervoor reeds onder 2.9.2. is aangegeven is (onder meer) het perceel van vergunninghouders weliswaar buiten de plangrens van het uiteindelijk door de Raad op 31 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied” gehouden, maar de ontwikkeling van dit perceel conform de omschrijving in de ruimtelijke onderbouwing past in de geldende bestemming en ook in het toekomstig beleid voor dit gebied, zoals vastgelegd in meergenoemde Beleidslijn Intensieve Veehouderijen. Zoals eveneens reeds is overwogen, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder dit beleid ten aanzien van het aangewezen Landbouwontwikkelingsgebied Trade Port zou hebben verlaten nu verweerder realisatie van dit beleid door middel van een overeenkomst met Greenport Venlo heeft verzekerd.
De rechtbank volgt eisers gemachtigde derhalve niet in zijn stelling dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt niet zou voldoen aan de daaraan in dit geval te stellen eisen.
2.12. Met betrekking tot de overigens namens eiser gestelde gebreken in de ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechtbank als volgt.
2.13. Vergunninghouders hebben gebruik gemaakt van de verplaatsingsregeling intensieve veehouderij en daarmee is de beëindiging van hun bedrijf op de locaties in [plaatsnaam 1] en de realisering van de verplaatsing naar de [straatnaam] in [plaatsnaam] afdoende verzekerd. Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie van verweerder d.d. 18 april 2007 op de namens eiser ingediende zienswijzen dat mogelijke alternatieve locaties voldoende zijn onderzocht. Verweerder heeft er in dit verband verder terecht op gewezen dat, nu de beoogde locatie voor het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is en niet is gebleken is dat sprake is van een alternatief waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren, er geen reden is tot het weigeren van medewerking aan het bouwplan. Naar aanleiding van de grief dat een ecologisch rapport in eerste instantie ontbrak, heeft verweerder erop gewezen dat op instigatie van vergunninghouders door Exlan Consultants B.V. alsnog een zogenoemde quick scan Flora & Fauna is opgesteld waarin de onder 3.7 van de ruimtelijke onderbouwing opgenomen conclusie dat de beoogde varkensstal geen negatief effect zal opleveren voor de aanwezige natuurwaarden, nader wordt onderbouwd en bevestigd. Ook deze grief treft derhalve geen doel.
2.13.1. Met betrekking tot de grief dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende op het aspect dierziektes is ingegaan, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat besmettingsgevaar in hoofdzaak regeling vindt in de regelgeving betreffende de dierengezondheid. Daarnaast is het een aspect dat in beginsel bij de bescherming van het belang van het milieu moet worden betrokken voor zover het besmettingsgevaar niet voortvloeit uit de bijzondere gevoeligheid van de in het betrokken bedrijf gehouden dieren. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 2008 (200708452/1) blijkt dat de (vernietigde) milieuvergunning van 16 oktober 2007, die voor de inrichting van vergunninghouders is verleend, op het onderdeel besmettingsgevaar de rechterlijke toets kon doorstaan. De rechtbank stelt verder vast dat in de reactie van 18 april 2007 op de namens eiser ingediende zienswijze op dit onderwerp is ingegaan. Geconcludeerd is dat het besmettingsgevaar met de vlekziekte bij kalkoenen minimaal zal zijn en het gevaar dat de vogelpest door varkens wordt verspreid nihil is. Gelet op voormelde conclusies, waarvan de juistheid niet is bestreden, is de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder het bedrijfsbelang van eiser zodanig zou hebben veronachtzaamd dat hij kennelijk onredelijk tot het verlenen van vrijstelling zou hebben besloten. Namens eiser is nog een brief van Dierenartsenpraktijk [naam praktijk] in het geding gebracht, waarin onder meer wordt gewezen op mogelijk gevaar door besmetting met een Pasteurella Multicocida (bacterie) die zich op bedrijven, waar kalkoenen naast varkens worden gehuisvest, zou kunnen voordoen. Daargelaten het feit dat genoemde brief eerst in beroep is overgelegd, waardoor verweerder daar bij zijn besluitvorming geen rekening mee heeft kunnen houden, is de rechtbank van oordeel dat deze brief onvoldoende aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van verweerders standpunt dat het gevaar van besmetting van de door eiser gehouden kalkoenen door de varkens van vergunninghouders - wanneer de geldende regelgeving betreffende de dierengezondheid wordt nageleefd - niet dermate groot is te achten dat om die reden geen medewerking aan de vestiging van een varkenshouderij kan worden verleend.
2.13.2. De rechtbank is verder nog met verweerder van oordeel dat de stelling van eiser dat de ventilatiesystemen van de aanwezige stallen en de nog te bouwen stallen, gelet op de vrij geringe afstand daartussen, niet adequaat zouden functioneren, niet nader is onderbouwd, waardoor deze grond evenmin doel treft.
2.14. Met betrekking tot de aangevoerde beroepsgrond dat de uitvoering van het beplantingsplan niet afdwingbaar is, oordeelt de rechtbank dat afdwingbaarheid in het onderhavige geval voldoende is verzekerd nu in het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit van 14 mei 2008 expliciet is bepaald dat zowel het beplantingsplan d.d. augustus 2006 als de op 9 april 2007 gesloten “Garantieovereenkomst Bouwkavel op Maat Plus” onderdeel uitmaken van de verleende vrijstelling.
2.15. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het namens eiser ingestelde beroep voor ongegrond moet worden gehouden. Mitsdien wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), B.W.P.M. Corbey-Smits en
E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2009.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 18 augustus 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.