RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 45
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam bedrijf eiseres] te [plaatsnaam 1], eiseres,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde]
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie, verweerder.
1.1. Op 27 november 2008 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit) met toepassing van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
1.2. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb overgelegde stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres verzonden.
1.4. Op 7 augustus 2009 is het beroep ter zitting behandeld, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door de gemachtigde mr. [naam gemachtigde] en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. [naam gemachtigde 1] en mr. [naam gemachtigde 2].
2.1. Relevant zijn de volgende feiten.
2.1.1. Op 12 februari 2008 hebben [naam werknemer 1] en [naam werknemer 2], werkzaam als inspecteurs bij de Arbeidsinspectie, een controle in het kader van de Wav uitgevoerd bij eiseres. Tijdens deze controle hebben voornoemde inspecteurs geconstateerd dat zeventien personen met de Bulgaarse nationaliteit werkzaamheden hebben verricht voor eiseres. De inspecteurs hebben de nationaliteit van de betreffende Bulgaren steeds vastgesteld aan de hand van een kopie van een geldig identiteitsbewijs.
2.1.2. De vreemdelingen in het boeterapport vermeld onder de nummers 1, 2 en 3, hebben in de periode van 30 april 2007 tot en met 13 mei 2007 arbeid verricht. Deze vreemdelingen waren uitgeleend door uitzendbureau “[naam uitzendbureau]”. De vreemdelingen, in het boeterapport vermeld onder de nummers 4, 5, 6 en 7 hebben in de periode van 17 april 2007 tot en met
23 april 2007 arbeid verricht. Deze vreemdelingen waren uitgeleend door “[naam bedrijf 1]”. De vreemdelingen, vermeld onder de nummers 8 tot en met 17 hebben in de periode van 12 november 2007 tot en met 25 november 2007 arbeid verricht.
2.1.3. Eiseres heeft op 31 augustus 2007 een overeenkomst gesloten met het uitzendbureau “’[naam uitzendbureau 2]”, in welke overeenkomst – onder meer – het volgende is opgenomen:
“- De werkzaamheden worden verricht op basis van een uurtarief van EUR 15,50 per
uur (…);
- alle medewerkers van ’[naam uitzendbureau 2] beschikken over de juiste werk- en verblijfspapieren;
- elke dag bij aanvang van de werkzaamheden levert iedere werknemer, ter controle, het paspoort of een ander officieel identificatiebewijs waaruit blijkt dat werken in Nederland is toegestaan, in bij de bedrijfsleiding van [naam bedrijf eiseres] “’[naam uitzendbureau 2]” neemt de volledige verantwoordelijkheid voor de legaliteit van de door haar geleverde medewerkers. Boetes opgelegd aan [naam bedrijf eiseres] i.v.m. foutieve werkpapieren van personeel van ’[naam uitzendbureau 2] worden doorbelast aan ’[naam uitzendbureau 2]”
Eiseres heeft met “[naam bedrijf 1]” een gelijkluidende overeenkomst afgesloten.
2.1.4. Op 2 april 2008 is [naam persoon 1], directeur van [naam bedrijf eiseres], gehoord over deze zaak. Tijdens dit verhoor heeft [naam persoon 1] – onder meer – het volgende verklaard:
“Wij doen al jaren zaken met “[naam uitzendbureau]”. (…) Zij krijgen van ons door hoeveel en voor wanneer het werk moet gebeuren. “[naam uitzendbureau]” stuurt vooraf kopieën van de documenten. “[naam uitzendbureau]” bepaalt wie er komt werken. We waren niet op de hoogte dat Bulgaren nog niet in Nederland mochten werken. Wij gingen er vanuit dat “[naam uitzendbureau]” de regels zou naleven. E.e.a. staat ook vermeld in de overeenkomst met “[naam uitzendbureau]”. (…) Vorig jaar zijn we in de problemen gekomen doordat een ander uitzendbureau ons op het laatste moment geen werknemers kon leveren voor de nachtploeg. We hebben toen contact opgenomen met [naam persoon 2], deze is tevens ook eigenaar van “[naam bedrijf 1]” en van “’[naam uitzendbureau 2]” (…) We waren, tot uw komst in februari 2008, in de overtuiging dat dit volgens de regels werd uitgevoerd e.e.a. ook omdat ons zusterbedrijf in [plaatsnaam 2] goede ervaringen had met deze onderneming. (…) in de overeenkomst met de bedrijven van [naam persoon 2] staat ook uitdrukkelijk vermeld dat zij verantwoordelijk zijn voor het naleven van de wettelijke bepalingen.”
2.1.5. Op 28 juli 2008 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
EUR 136.000,00. Tegen deze beslissing heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar verweerder op 27 november 2008 ongegrond heeft verklaard.
2.2. Relevant zijn de volgende wettelijke bepalingen.
2.2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Dit verbod is ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een andere werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, is het verbod bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd.
Ingevolge artikel 18, voor zover in deze zaak van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
2.2.2. Dergelijke beleidsregels zijn vastgesteld in de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels). Ingevolge het eerste artikel van de beleidsregels worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op EUR 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2.3. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag) is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij. Ingevolge artikel 43 van het EG-Verdrag zijn de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden.
2.2.4. Ingevolge Bijlage VI (Lijst bedoeld in artikel 23 van de Toetredingsakte: Overgangsmaatregelen Bulgarije) (hierna: Bijlage VI), onderdeel 1, punt 1 is wat betreft het vrij verkeer van werknemers tussen, voor zover thans van belang, Bulgarije en Nederland, artikel 39 van het EG-Verdrag slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14. Ingevolge punt 2, voor zover thans van belang, zullen de huidige lidstaten in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van de Verordening (EEG) nr. 1612/68 tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Bulgarije, nationale of bilaterale overeenkomsten voorvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Bulgaarse onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge voormelde Bijlage VI het recht op het vrij verkeer van werknemers zoals neergelegd in artikel 39 van het EG Verdrag tijdelijk te beperken en de eerste twee jaar geen vrij verkeer van werknemers in te voeren (Kamerstukken II, 2006-2007, 29 407, nr, 54).
2.3. De rechtbank zal aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven.
2.4.1. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat tien van de zeventien Bulgaren dienen te worden aangemerkt als zelfstandige ondernemers. Gelet op de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie (EU) op 1 januari 2007, waren Bulgaren vanaf die datum gerechtigd om als zelfstandige arbeid in Nederland te verrichten, want Nederland heeft geen voorbehoud gemaakt in het kader van de vrijheid van vestiging. De boete ten aanzien van hen is dan ook ten onrechte is opgelegd. Deze Bulgaren zijn geen uitzendkrachten van “’[naam uitzendbureau 2]” en de overeenkomst die eiseres met dit uitzendbureau heeft gesloten, ziet niet op de vreemdelingen onder de nummers 8 tot en met 17 van het boeterapport. Met deze zelfstandigen is een aparte, mondelinge overeenkomst gesloten. Deze Bulgaren zijn onderaannemers van “’[naam uitzendbureau 2]” aan wie eiseres opdracht heeft gegeven tomaten te enten. Deze arbeid is zonder enige gezagsverhouding, onder eigen verantwoordelijkheid uitgevoerd. De arbeid is uitgevoerd tegen een beloning van EUR 15,50 per uur. “’[naam uitzendbureau 2]” betaalde rechtstreeks aan de Bulgaarse zelfstandigen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verder aangegeven dat de verklaring die [naam persoon 1] tijdens het gesprek van 22 juli 2008 in het kader van de zienswijze heeft afgelegd over een levering van perkplanten aan de Lidl in Duitsland, geen betrekking kan hebben op de werkzaamheden en de periode betreffende de vreemdelingen 8 tot en met 17. Perkplanten worden immers altijd in de periode april/mei geleverd.
Voorts waren deze tien Bulgaren in het bezit van een Verklaring arbeidsrelatie (hierna: VAR), waaruit volgt dat de belastingdienst kennelijk van oordeel is dat de positie van de Bulgaarse personen naar buiten blijkende, duidelijke en overtuigende kenmerken van zelfstandige bedrijfs- of beroepsuitoefening draagt.
Nu de Bulgaren vermeld onder de nummers 8 tot en met 17 zelfstandigen waren, kan eiseres niet worden beschouwd als een werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid onder b, van de Wav. Er is voldaan aan de regels voor het inhuren van freelancers en zelfstandigen, zoals weergegeven in de brochure “Wat u moet weten over vreemdelingen en werk”. Een bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en derhalve is het aan verweerder om aan te tonen dat de Bulgaarse personen níet aangemerkt kunnen worden als zelfstandige ondernemers. Als de Bulgaarse personen zouden zijn gehoord, hadden zij kunnen bevestigen dat zij de werkzaamheden als zelfstandig ondernemers hebben verricht.
2.4.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Door de inspecteurs is vastgesteld dat zeventien vreemdelingen met de Bulgaarse nationaliteit arbeid hebben verricht voor eiseres zonder dat eiseres over tewerkstellingsvergunningen beschikte. Dat tien van deze vreemdelingen de arbeid als zelfstandige verrichtten is niet gebleken. De beoordeling hiervan vindt namelijk plaats aan de hand van naar buiten blijkende, duidelijke en overtuigende kenmerken, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De gegevens, zoals die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, geven onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat tien vreemdelingen de onderhavige werkzaamheden in de hoedanigheid van zelfstandige hebben verricht. Met het uitzendbureau is een uniform tarief van EUR 15,50 per uur afgesproken. De Bulgaren moeten minimaal vijf minuten voor aanvang van de werkdag aanwezig zijn om de benodigde instructies te ontvangen en op hun arbeid werd toegezien, zodat niet gesteld kan worden dat de activiteiten zonder gezagsverhouding zijn uitgeoefend. Niet is gebleken dat de vreemdelingen zelf een mondelinge of schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en niet is gebleken dat rechtstreeks aan de Bulgaren is betaald. Eiseres had niet enkel op de VAR mogen afgaan. Hierbij verwijst verweerder naar twee uitspraken van de Afdeling van
29 april 2008, LJN: BD0784, en van 5 november 2008, LJN: BG3409. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat, gelet op het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij de toetreding van Bulgarije tot de EU inzake het vrije verkeer van werknemers, er wel degelijk een tewerkstellingsvergunning kan worden vereist.
2.4.3. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige zoekt de rechtbank aansluiting bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) in de zaak Jany van 20 november 2001, C-268/99. Op grond van dat arrest is sprake van economische activiteiten anders dan in loondienst en derhalve economische activiteiten verricht als zelfstandige, wanneer vaststaat dat deze activiteiten worden beoefend:
- zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning,
- onder eigen verantwoordelijkheid, en
- tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan de persoon wordt betaald.
2.4.4. De beoordeling van de arbeidsverhouding dient naar het oordeel van de rechtbank niet slechts plaats te vinden aan de hand van de (eventueel gepretendeerde) juridische verhouding, maar dient te geschieden aan de hand van de feitelijke omstandigheden waaronder de vreemdelingen werkzaam zijn geweest. Indien sprake is van een constructie die uitsluitend tot doel heeft Bulgaarse arbeidskrachten toegang te geven tot de Nederlandse arbeidsmarkt zonder voor hen een tewerkstellingsvergunning aan te hoeven vragen (de zogenaamde “schijnconstructie”) dient hieraan, gelet op het arrest van het HvJEG van 27 maart 1990 in de zaak Rush Portuguesa, C 113/89, voorbij gegaan te worden.
2.4.5. De rechtbank is, gelet op de feitelijke omstandigheden van deze zaak die blijken uit het door verweerder overgelegde boeterapport, van oordeel dat het voldoende vaststaat, dat in dit geval geen sprake was van activiteiten die de tien Bulgaren als zelfstandigen hebben verricht. Zo is het contact tussen eiseres en de tien Bulgaren door bemiddeling van “’[naam uitzendbureau 2]” tot stand gekomen. Dat de overeenkomst die eiseres op 31 augustus 2007 met “’[naam uitzendbureau 2]” heeft gesloten niet zou zien op de Bulgaren onder de nummers 8 tot en met 17 komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Het is namelijk een algemene overeenkomst tot het verrichten van werkzaamheden die “’[naam uitzendbureau 2]” met eiseres heeft gesloten en het is niet gebleken dat de werkzaamheden van bepaalde personen in deze overeenkomst of op andere wijze zijn uitgesloten. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat voor de betreffende Bulgaren eenzelfde uurtarief werd gefactureerd, namelijk van EUR 15,50 per uur, bevestiging dat deze stelling van eiseres niet aannemelijk is. Deze bevestiging vindt de rechtbank eveneens in de verklaring die [naam persoon 1] op 2 april 2008 heeft afgelegd. Uit deze verklaring volgt dat voor de werknemers van “’[naam uitzendbureau 2]” hetzelfde geldt als voor de werknemers van de andere uitzendbureaus. [naam persoon 1] heeft op dat moment, noch tijdens de zienswijzenprocedure verklaard dat een deel van de Bulgaren als zelfstandigen werkzaam zou zijn. Deze stelling is evenmin op andere wijze onderbouwd. Dat een aantal Bulgaren is ingezet voor werkzaamheden met perkplanten en een aantal voor het enten van tomaten, betekent weliswaar dat de Bulgaren voor diverse soorten werkzaamheden werden ingezet, maar brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de tomatenenters werkzaam waren als zelfstandigen. Uit de omstandigheid dat tien Bulgaren over een VAR beschikten kan worden afgeleid dat op basis van de gegevens die zij hebben verstrekt aan de belastingdienst, de belastingdienst van oordeel is dat zij kunnen worden aangemerkt als zelfstandigen. Dit betekent echter niet dat met een VAR vaststaat dat de Bulgaren ook feitelijk gezien als zelfstandige werkzaam waren.
Nu niet is gebleken dat de Bulgaren de werkzaamheden als zelfstandigen hebben verricht, had eiseres over tewerkstellingsvergunningen moeten beschikken voor alle Bulgaren.
2.5.1. Eiseres heeft in de tweede plaats aangevoerd dat niet is vastgesteld onder welke omstandigheden de werkzaamheden feitelijk zijn verricht. De uitvoering van de werkzaamheden zelf is niet waargenomen door de inspecteurs en de Bulgaren hebben geen verklaring afgelegd. Hierdoor is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
2.5.2. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van de gegevens die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, reeds blijkt dat de werkzaamheden niet in de hoedanigheid van zelfstandig ondernemer zijn verricht. Dat de inspecteurs de vreemdelingen niet hebben zien werken doet daar niet aan af.
2.5.3. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet met zich meebrengt dat moet worden voorbijgegaan aan het boeterapport. Indien onjuistheden voorkomen in het rapport, had eiseres dit kunnen aantonen. Dat de vreemdelingen niet al werkend door de inspecteurs zelf zijn waargenomen is geen omstandigheid om aan het boeterapport voorbij te gaan. Er is immers geen regel waarin is bepaald dat enkel op grond van een eigen waarneming van een toezichthouder mag worden geconcludeerd dat een vreemdeling arbeid heeft verricht. Op grond van de gegevens in het dossier heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat alle zeventien Bulgaren arbeid hebben verricht en dat eiseres kan worden aangemerkt als werkgever.
2.6.1. Volgens eiseres dient, nu sprake is van een punitieve sanctie, de boete vol aan het evenredigheidsbeginsel te worden getoetst. Eiseres heeft hieromtrent de volgende omstandigheden aangevoerd:
- eiseres heeft met twee uitzendbureaus een overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de ingezette personen in het bezit zijn van de juiste werk- en verblijfpapieren;
- over de personen 8 tot en met 17 heeft het uitzendbureau medegedeeld dat zij bij het Centrum voor Werk en Inkomen, de Kamer van Koophandel, de Immigratie en Naturalisatie Dienst en de belastingdienst informatie hebben opgevraagd;
- verweerder is ten onrechte niet nagegaan of er een grond bestaat van de boete af te zien dan wel of er een grond bestaat voor matiging van de opgelegde boete. Hierbij verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2002, LJN: AF7603, een uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2008, LJN: BF7230 en het voorontwerp vierde tranche van de Awb. Gelet op de inhoud van de detacheringsovereenkomst had verweerder moeten afzien van het opleggen van een boete.
2.6.2. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven de boete te matigen of in te trekken. De omstandigheid dat de Bulgaren in het Handelsregister stonden ingeschreven en een VAR-verklaring in bezit hadden, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. De afspraak met de uitzendbureaus ontslaat eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid als werkgever in de zin van de Awb om na te gaan of de voorschriften van de Wav worden nageleefd. Hetgeen in de overeenkomst is neergelegd is dermate globaal, dat eiseres hiermee niet heeft voldaan aan de vergewisplicht. Hiervan kan eerst sprake zijn als in een overeenkomst een stappenplan of andere specifieke afspraken zijn opgenomen.
2.6.3. Voor de beoordeling of de boete moet worden gematigd, zal de rechtbank aansluiting moeten zoeken bij de vaste rechtspraak van de Afdeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007, LJN: BA9310), is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter.
2.6.4. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008, LJN: BC6443) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
Anders dan eiseres betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat zij in de gerechtvaardigde veronderstelling kon verkeren dat de tewerkstelling van de vreemdelingen op correcte wijze was geregeld. Eiseres had tot de conclusie moeten komen dat de vreemdelingen, hoewel zij over een VAR beschikten, de werkzaamheden in het bedrijf niet als zelfstandigen verrichtten, althans dat gerede twijfel bestond of de vreemdelingen als zelfstandigen konden worden aangemerkt. Vervolgens had het op haar weg gelegen om zich voor de benodigdheid van tewerkstellingsvergunningen te verstaan met de Centrale organisatie Werk en Inkomen. Dat is niet aantoonbaar gebeurd. Dat in de overeenkomst is neergelegd dat alle werknemers beschikken over de benodigde papieren en dat eiseres erop vertrouwde dat de uitzendbureaus conform de regelgeving zouden handelen, is misschien niet onbegrijpelijk, maar is – in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling – onvoldoende om tot het oordeel te komen dat eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende vergewisplicht.
2.7. Nu geen van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden slaagt, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken, in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.
w.g. J.J.M. Roeters,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 14 augustus 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.