Procedurenummer: AWB 09 / 1061
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam verzoekster] te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde]
de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder.
1.1. Bij besluit van 23 juli 2009 heeft verweerder verzoekster (en haar echtgenoot) gelast de door hen bewoonde woning aan de [adres], kadastraal bekend [naam sectie]) voor een periode van één jaar en ingaande donderdag 30 juli 2009 om 14.00 uur, te sluiten.
1.2. Tegen dit besluit is namens verzoekster bij schrijven van 27 juli 2009 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekster gezonden.
1.4. Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 augustus 2009, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger].
2.1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De rechter ziet geen beletselen verzoekster in haar verzoek om een voorlopige voorziening te ontvangen. Ook gaat de rechter uit van de voor een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed.
2.3. Nu een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig is, bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekster bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
2.4. Aan het besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd heeft verweerder ten grondslag gelegd een politierapportage en daarbij behorende processen verbaal op grond waarvan is geconcludeerd dat verzoekster en haar echtgenoot in amfetamine hebben gehandeld en is vastgesteld dat in de woning aan de [adres], die wordt bewoond door verzoekster, haar echtgenoot en twee minderjarige kinderen (van 11 en 5 jaar), 95 liter methanol is aangetroffen, volgens de Hoge Raad een grondstof voor de productie van synthetische drugs, waartoe ook amfetamine wordt gerekend. Gelet op de grote hoeveelheid amfetamine is verweerder van mening dat sprake is van een zodanig dringend geval dat een waarschuwing achterwege kan blijven. Na afweging van alle betrokken belangen en ter uitvoering van de beleidsregels ter voorkoming van drugsoverlast, heeft verweerder het noodzakelijk geacht de woning voor een jaar te sluiten.
2.5. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet verzoekster (en haar echtgenoot) gelast de door hen bewoonde woning aan de [adres], voor een periode van één jaar en ingaande donderdag 30 juli 2009 om 14.00 uur, te sluiten. Van de zijde van verweerder is, bevestigd ter zitting van de voorzieningenrechter op 3 augustus 2009, verklaard dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot uitspraak is gedaan op onderhavig verzoek om voorlopige voorziening.
2.6. In bezwaar en ter onderbouwing van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster doen aanvoeren dat zij en haar gezin met twee minderjarige kinderen onevenredig zwaar worden getroffen door de sluiting. Verzoekster is van mening dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat haar echtgenoot in de woning zou hebben gehandeld in hard drugs, nu er in de woning geen synthetische drugs zijn aangetroffen. De aangetroffen 95 liter methanol is gekocht in België en was bestemd voor een schoonmaakbedrijf van een familielid. In de woning is niets anders aangetroffen dat refereert aan de vervaardiging van synthetische drugs en enkel verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad die dat verband tussen methanol en synthetische drugs wel legt is onvoldoende om tot overtreding van de Opiumwet te concluderen. Voorts is uit het proces-verbaal van de politie wel af te leiden dat er vanuit een auto een partij amfetamine is afgeleverd, maar daar is de woning niet bij betrokken, terwijl ook verzoekster niets met de handel in harddrugs van doen heeft gehad.
Met betrekking tot de beleidsregels is verzoekster van mening dat daarin niet is aangegeven wat onder dringende gevallen moet worden verstaan zodat bij de toepassing daarvan sprake is van willekeur. Voorts is verzoekster van mening dat woningen alleen dan onder de werking van de beleidsregels vallen als er sprake is van gebruik van de woning niet overeenkomstig de bestemming, van bedrijfsmatigheid van de handel en van een handelsvoorraad. De woning die nu dreigt te worden gesloten voldoet niet aan die criteria. Bovendien is volgens verzoekster niet overeenkomstig de beleidsregels gehandeld door af te zien van een waarschuwing. Verzoekster is van mening dat er sprake is van een onjuiste toepassing van de beleidsregels, van schending van het woonrecht als grondrecht en afwezigheid van de voorwaarden waaronder tot sluiting kan worden overgegaan.
2.7. Ingevolge het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals dat artikel luidt sinds 1 juli 2009, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of lijst II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.8. Verweerders besluit berust op een hem toekomende discretionaire bevoegdheid. Daarbij is allereerst aan de orde beantwoording van de vraag of de voorwaarden zijn vervuld, waaronder verweerder ten aanzien van verzoekster kon overgaan tot hantering van de discretionaire bevoegdheid, welke aan verweerder in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verleend. Indien is voldaan aan die voorwaarden is verweerder bevoegd gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Zulks betekent dat de rechter dient te respecteren dat verweerder in beginsel over een zekere vrijheid beschikt om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid. De rechter kan echter wel beoordelen of verweerder bij de uitoefening van de bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.9. Op 8 mei 2009 is vanuit de voor de woning aan de [adres] geparkeerde (gezins-)auto 10 kg amfetamine geleverd en betaald. Op grond van het proces-verbaal van politie van 11 mei 2009 met weergave van testresultaten, inhoudende dat de gevonden stof positief reageerde op de aanwezigheid van amfetamine, gaat de rechter, nu dat door de verdachten ook niet is ontkend, er voorlopig ook vanuit dat het aangetroffen middel amfetamine is, een middel dat voorkomt op lijst I bij de Opiumwet. Dat de gemachtigde van verzoekster ter zitting heeft gesteld dat nog geen definitief rapport van het Nederlands Forensisch Instituut voorhanden is, heeft de rechter niet tot een ander voorlopig oordeel geleid.
Verzoekster heeft met betrekking tot de transactie van de amfetamine, op verzoek van haar echtgenoot, de koper ontvangen en hem in de gelegenheid gesteld het pakket uit de auto te halen. Zij heeft vervolgens de betaling voor die transactie in ontvangst genomen. Ontmoetingen tussen de verkoper (de echtgenoot van verzoekster) en de koper hebben blijkens het proces-verbaal van 10 mei 2009 (ook) meermaals in de woning aan de [adres] plaatsgevonden. Of er ook vanuit de woning telefonische contacten zijn geweest ten einde de transactie van 8 mei 2009 voor te bereiden, is vooralsnog niet vastgesteld.
De in de woning aangetroffen 95 liter methanol, als mogelijke grondstof voor synthetische drugs, ondersteunt naar voorlopig oordeel van de rechter de stelling dat in en vanuit de woning aan de [adres] activiteiten plaats hebben gevonden die in verband staan met vervaardiging, verkoop, aflevering of verstrekken van middelen als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Voorlopig oordelend acht de rechter het onvoldoende aannemelijk dat de aangetroffen methanol, waarvan de echtgenoot van verzoekster heeft verklaard dat voor eigen gebruik bij schoonmaakwerkzaamheden in huis te hebben, bestemd was voor een schoonmaakbedrijf van een zwager.
2.9.1. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 6 augustus 2003 (LJN AI0787) volgt dat onder verkoop van drugs moet worden verstaan het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt. Uit die uitspraak volgt ook dat indien de feitelijke overdracht elders plaats vindt daarin geen grond is gelegen voor de conclusie dat de in geding zijnde transactie niet heeft plaatsgevonden in of vanuit (in dit geval:) de woning. Onder verwijzing naar die uitspraak, en op grond van de in 2.9 omschreven gang van zaken, komt de rechter voorlopig tot het oordeel dat er handelingen gericht op de transactie van 10 kg amfetamine op 8 mei 2009 hebben plaatsgevonden in de woning van verzoekster en haar gezin. De stelling van de echtgenoot van verzoekster, zoals uit de processen-verbaal is af te leiden, dat verzoekster niets met de transactie(s) te maken heeft gehad doet aan vorenstaand voorlopig oordeel niet af.
2.9.2. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is overtreden en dat verweerder op die grond bevoegd was een last onder bestuursdwang op te leggen.
2.10. Bij het gebruik maken van die bevoegdheid heeft verweerder zich gebaseerd op de beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, zoals vastgesteld op 7 april 2009 en gepubliceerd op 22 april 2009. Uit die beleidsregels volgt dat (in geval van handel in verdovende middelen in en vanuit woningen) in beginsel een waarschuwing volgt na de eerste constatering van handel in verdovende middelen en dat wordt overgegaan tot sluiting voor een periode van een jaar indien ondanks de waarschuwing blijkt dat de handel voortduurt. Bij dringende gevallen, waarbij gedacht kan worden aan handel in harddrugs en aan handel in grote hoeveelheden softdrugs, zal de waarschuwing worden overgeslagen.
Verweerder heeft in zijn beleid aangeven op grond van welke zwaarwegende argumenten ook voor handel in verdovende middelen in en vanuit woningen een, in algemene zin verantwoorde, harde aanpak (“one strike you are out”) noodzakelijk is. Daarvoor heeft verweerder in zijn beleid erop gewezen dat de desbetreffende woningen vaak niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, er sprake is van bedrijfsmatigheid en dat er een noodzaak voor harde aanpak is gelegen in het voorkomen van het verplaatsingseffect van de betreffende handel vanuit inrichtingen naar woningen.
2.10.1. Voor het oordeel dat dit beleid niet in redelijkheid kon worden vastgesteld bestaat geen grond. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder de sluiting van een jaar van de woning aan de [adres] voor de periode van een jaar naar aanleiding van de levering van 10 kg amfetamine op 8 mei 2009, heeft opgelegd overeenkomstig het eerdergenoemde beleid. In algemene zin is door de verwijzing naar het beleid ook de zwaarte van de opgelegde last onderbouwd.
Er is geen grond voor de stelling van verzoeksters gemachtigde dat de betreffende woning niet onder verweerders beleid valt, aangezien het beleid geen enkele woning uitsluit.
2.10.2. Met betrekking tot het onderzoek van de bijzondere omstandigheden die verweerder kunnen nopen tot afwijking van de beleidsregel, overweegt de rechter als volgt. Ter motivering van de duur van de sluiting verwijst verweerder naar het onmiskenbaar zwaarwegende belang van voorkoming en bestrijding van drugsoverlast. Uit het besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd blijkt niet welke belangen aan de zijde van verzoekster en haar kinderen in de afweging zijn betrokken. Ter zitting is dienaangaande gesteld dat verzoekster en haar kinderen de mogelijkheid hebben om bij familie of vrienden onderdak te vinden of zich in te schrijven voor een nieuwe woning bij een woningbouwvereniging of een particuliere verhuurder. Verzoekster heeft aangegeven geen alternatieve mogelijkheden te hebben voor onderdak en heeft gewezen op een convenant tussen de gemeente en de woningbouwverenigingen op grond waarvan zij als huurster op een zwarte lijst wordt gezet en zich dientengevolge niet kan inschrijven voor een nieuwe woning. Verweerder heeft ter zitting verder erkend dat er geen andere meldingen bekend zijn met betrekking tot de woning [adres] dan het incident van 8 mei 2009.
2.10.3. De voorzieningenrechter betwijfelt of verweerder ter motivering van de duur van de sluiting kan volstaan met een verwijzing naar de beleidsregel zonder expliciet te onderzoek en te motiveren of in dit geval niet kan of, ten behoeve van verzoekster en haar kinderen, moet worden volstaan met een kortere duur. Dat betekent dat verweerder in de beslissing op bezwaar nader moet bezien of het primaire besluit onverkort stand kan houden en dat die beslissing ten aanzien van de duur van de sluiting een nadere motivering vergt.
2.11. Het vorenstaande is echter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen nu er voorlopig oordelend geen grond is voor de conclusie dat verweerder niet bevoegd was of ter zake van het gebruik van de bevoegdheid geformuleerde beleid onjuist heeft toegepast. De rechter neemt voorts aan dat het besluit op bezwaar binnen afzienbare tijd zal worden genomen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2009
w.g. J.N. Buddeke,
griffier
w.g. mr. P.J. Voncken
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op:6 augustus 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.