RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 94124 / JE RK 09-754
Beschikking van 5 augustus 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Roermond
op het verzoekschrift van:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [adres], [woonplaats], strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, kantoorhoudende te Roermond, gegeven in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1997, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbende aan:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna ook te noemen de stichting,
mede kantoorhoudende te 6041 HM Roermond,
Mariagardestraat 64.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Namens de moeder is een verzoekschrift met bijlagen ingediend op 8 juni 2009, inhoudende een verzoek tot vervallen verklaring van een aanwijzing van de stichting van 27 mei 2009.
1.2. Op 7 juli 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- [de moeder], bijgestaan door mr. J.J.M.M. van Ruth,
- [gezinsvoogdes], gezinsvoogdes en [vertegenwoordiger van de stichting BJZ], vertegenwoordiger van de Stichting Bureau
Jeugdzorg Limburg.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Alleen de moeder heeft het gezag over de minderjarige. De minderjarige is met ingang 23 januari 2007 onder toezicht gesteld en ingevolge een machtiging tot uithuisplaatsing door de stichting geplaatst in een pleeggezin, laatstelijk verlengd tot 23 januari 2010.
2.2. De bestreden aanwijzing van de stichting houdt - verkort weergegeven – in, dat de moeder een rekening van de tandarts, betrekking hebbende op tandheelkundige zorg ten behoeve van de minderjarige, ad Euro 101,-- aan het pleeggezin van [de minderjarige], dat deze rekening heeft betaald, moet terugbetalen en dat zij een eigen bijdrage ad Euro 19,50
eveneens betrekking hebbende op ten behoeve van de minderjarige verleende zorg, aan de orthodontistenpraktijk Weert dient te betalen.
2.3. De stichting heeft gesteld dat de moeder van de minderjarige verplicht is de beide rekeningen te voldoen.
Ten tijde van de verleende tandartszorg was de minderjarige automatisch medeverzekerd bij de verzekeringsmaatschappij van de moeder. De gemaakte kosten voor de verleende tandartszorg zouden volgens de polisvoorwaarden door de verzekeringsmaatschappij van de moeder zijn vergoed, maar doordat de moeder nalatig is geweest de verschuldigde verzekeringspremie tijdig te voldoen, weigerde de verzekeringsmaatschappij vervolgens de gemaakte tandartskosten te vergoeden. Volgens de stichting heeft het pleeggezin waar de minderjarige verblijft de rekening van de tandarts toen voldaan en dient de moeder die kosten zelf aan het pleeggezin terug te betalen, nu door haar eigen nalatigheid de verschuldigde verzekeringspremie tijdig te voldoen, de verzekeringsmaatschappij die kosten niet wenst te vergoeden.
De rekening voor de verleende orthodontistische zorg komt niet voor vergoeding door de verzekeringsmaatschappij van de moeder in aanmerking en moet daarom volgens de stichting in ieder geval door de moeder zelf aan de orthodontist worden voldaan.
Nu naar het oordeel van de stichting de moeder gehouden is de bedoelde kosten te betalen, maar zij dat weigert, heeft de stichting ervoor gekozen de moeder daartoe te verplichten door middel van de bestreden aanwijzing ingevolge artikel 1: 258 BW
Namens de moeder is gesteld dat zij niet is gehouden enige bijdrage te leveren in voormelde kosten, aangezien deze kosten op grond van de uithuisplaatsing door de overheid gedragen dienen te worden, nu de moeder aan haar eventuele onderhoudsverplichting jegens haar kind voldoet, doordat zij de haar opgelegde bijdrage aan het LBIO betaalt. Dat de verzekeringsmaatschappij om haar moverende redenen de ten behoeve van de minderjarige gemaakte tandartskosten niet wil voldoen, is daarbij niet van belang. De moeder heeft bovendien gesteld op geen enkele wijze tevoren op de hoogte te zijn gebracht van de noodzaak van de tandheelkundige zorg, waarop de haar in rekening gebrachte kosten, zoals vermeld in de aanwijzing van de stichting, betrekking hebben.
2.4. De kinderrechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of de bestreden aanwijzing inhoudelijk voldoet aan de eisen die daaraan ingevolge artikel 1:258 BW worden gesteld.
Krachtens artikel 1:258 BW kan de stichting dwingende, schriftelijke aanwijzingen geven aan de gezagdragende ouder betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Volgens de memorie van toelichting (23003, nr. 3, p.35) is het niet goed mogelijk een uitputtende opsomming van mogelijke aanwijzingen te geven. Over mogelijke voorbeelden bevat de memorie het navolgende:
“Bij een aanwijzing in de zin van dit artikel valt te denken aan de aanwijzing het kind een bepaalde cursus te laten volgen, bepaalde huisregels te handhaven, het kind een orthopedagogische behandeling te doen geven of het voor het kind noodzakelijk geachte contact tussen dit kind en een derde toe te laten. Evenzeer is denkbaar een aanwijzing aan een ouder om zich tijdelijk te onthouden van contact met een uithuisgeplaatst kind”.
De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarin ligt een begrenzing van de bevoegdheid van het bureau jeugdzorg.
Tussen de stichting en de moeder van de minderjarige is een geschil gerezen over de vraag of de moeder aansprakelijk is voor ten behoeve van de minderjarige gemaakte kosten voor verleende orthodontistische zorg en of zij gehouden is door het pleeggezin van de minderjarige betaalde of voorgeschoten tandartskosten voor de minderjarige aan het pleeggezin terug te betalen. Een tussen de stichting en de moeder ontstaan geschil over het wel of niet (terug)betalen door de moeder van rekeningen van derden naar aanleiding van gemaakte kosten ten behoeve van de minderjarige, zoals in dit geval over terugbetaling door de moeder van een door het pleeggezin betaalde rekening van de tandarts en een door de moeder of de verzekeringsmaatschappij van de moeder te betalen rekening van de orthodontist, is naar het oordeel van de kinderrechter inhoudelijk en naar zijn aard geen aangelegenheid die zich leent voor een dwingende schriftelijke aanwijzing van de stichting aan de moeder in de zin van artikel 1: 258 BW. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de bestreden aanwijzing niet toelaatbaar is en zal de bestreden aanwijzing dan ook vervallen verklaren.
3.1. verklaart vervallen de door de stichting gegeven aanwijzing d.d. 27 mei 2009.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.A.M. Beaumont, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. E.A.C. Tolkamp - Gazenbeek, griffier.