RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/650034-09
Parketnummer : 860195-08 (tul)
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte 4],
[geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende te [verblijfadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16 en 17 juli 2009.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2009 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer een portemonnee en/of een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, en/of een aantal sleutels en/of een aantal sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld heeft bestaan in het met een pistool, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd van genoemde [slachtoffer 7] slaan en/of het slaan en/of trappen van genoemde [slachtoffer 7], welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het richten van (een) pisto(o)l(en) op (het hoofd van) genoemde [slachtoffer 7] en/of het drukken van (een) pisto(o)l(en) tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer 7] en/of het (daarbij) op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 7] zeggen: "Geld" en/of "Geef me geld, nu", welk feit werd gepleegd op de openbare Kaldenkerkerweg, in elk geval op een openbare weg;(zaak 3)
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 05 januari 2009 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, en/of een aantal sleutels en/of een aantal sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld heeft bestaan in het met een pistool, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd van genoemde [slachtoffer 7] slaan en/of het slaan en/of trappen van genoemde [slachtoffer 7], welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het richten van (een) pisto(o)l(en) op genoemde [slachtoffer 7] en/of het drukken van (een) pisto(o)l(en) tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer 7] en/of het (daarbij) op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 7] zeggen: "Geld" en/of "Geef me geld, nu", welk feit werd gepleegd op de openbare Kaldenkerkerweg, in elk geval op een openbare weg;
(art. 317 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 12 januari 2009 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 8] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 8] meermalen met een mes in de buik, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) door twee of meer verenigde personen, gepleegd op of omstreeks 12 januari 2009 in de gemeente Venlo ten opzichte van [slachtoffer 8], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(zaak 20)
(art. 288 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 12 januari 2009 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade, inhoudende onder meer een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld heeft bestaan in het steken met een mes in de buik, in elk geval in het lichaam, van genoemde [slachtoffer 8] en/of het (met een hard voorwerp op het hoofd) slaan van genoemde [slachtoffer 8] en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het met een mes in de hand lopen in de richting van genoemde [slachtoffer 8] en/of (daarbij) op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 8] zeggen: "Dit is een overval" en/of "Geld uit de kassa";
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 16 juli 2009 gevorderd dat het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde en refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde bij beide feiten aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
T.a.v. feit 1
Aangever [slachtoffer 7] verklaart dat hij op 5 januari 2009 rond 21:15 uur over de [straat] te Venlo liep toen hij door een jongen met een pistool staande werd gehouden. Deze jongen stond in een portiek en trok aangever aan zijn jas. Toen [slachtoffer 7] omkeek zag hij dat de jongen het pistool voor zijn hoofd hield. In een reactie duwde hij het pistool weg, waarna hij voelde dat hij van achter een harde klap op zijn hoofd kreeg. Hij zag links van hem nog een persoon met een pistool en voelde dat hij van alle kanten werd geslagen. Hij voelde vocht over zijn hoofd lopen en zag dat er bloeddruppels op de grond vielen. Hij gaf aan dat de jongens moesten stoppen en dat ze alles konden krijgen. De jongens hielden hierop op met slaan en begonnen aan zijn zakken te voelen. Ze hebben zijn mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, sigaretten en sleutels meegenomen. Aangever heeft drie jongens gezien, waarvan er één een lange witte staaf in zijn handen had.
Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 7] dat hij door alle drie de jongens werd geslagen en dat zij de spullen van hem af hebben gepakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3] en een andere persoon de overval op de [straat] heeft gepleegd. Ze wilden iemand gaan bedreigen zodat de persoon dan zijn geld afgaf. Ze zouden hiervoor een neppistool gebruiken, dat op de man gericht zou worden. Nadat het slachtoffer voorbij was gelopen pakte [medeverdachte 3] hem met een hand bij de schouder en zei “geef mij geld, nu”. Ook richtte hij het neppistool op de benen van de man. De man probeerde vervolgens het pistool van [medeverdachte 3] af te pakken, waarop deze hem met het pistool op het hoofd sloeg. Toen de man probeerde [medeverdachte 3] te slaan gingen verdachte en de andere jongen erbij staan. Hierna kalmeerde de man. De andere jongen begon aan de zakken van de man te voelen. De man gaf vervolgens vrijwillig zijn mobiele telefoon, sigaretten en sleutels aan de jongens af.
Ter terechtzitting van 16 juli 2009 heeft verdachte verklaard dat hij een schroevendraaier in de richting van het slachtoffer heeft gehouden en heeft gezegd “Doe rustig”. Hij hield de schroevendraaier ongeveer één cm van de man af. Hij heeft de man ook vastgehouden en hem een beetje weggeduwd. Ze hadden vooraf al het plan om iemand te overvallen. Ze hadden speciaal daarvoor van tevoren de schroevendraaier bij [medeverdachte 3] thuis opgehaald.
[medeverdachte 3] verklaart bij de politie dat hij de man staande heeft gehouden door een plastic pistool op de man te richten en “stop” te zeggen. De man reageerde hierop door met één hand het pistool vast te pakken en met de andere de nek van [medeverdachte 3]. Hierop trok [medeverdachte 3] zijn hand los en sprong hij omhoog. Daarbij haalde hij zijn arm met het pistool omhoog en sloeg deze met kracht, met de onderkant van het pistool, op het hoofd van het slachtoffer. Dit deed hij met kracht en met opzet. In het begin wilde de man niets geven, maar na de klap riep [medeverdachte 3] “geld”, waarop de man al zijn spullen gaf.
[medeverdachte 5] verklaart dat hij samen met [medeverdachte 3] en verdachte over de [straat] liep. [medeverdachte 3] liet hem een neppistool zien. Verdachte had een schroevendraaier. [medeverdachte 3] en verdachte vertelden dat ze iemand te pakken wilden nemen. Toen het slachtoffer aan kwam lopen liepen [medeverdachte 3] en verdachte op hem af. [medeverdachte 3] drukte het neppistool in zijn rug en zei dat hij moest stoppen. De man probeerde vervolgens het pistool af te pakken, waarna [medeverdachte 3] en verdachte hem begonnen te schoppen en begonnen te slaan. De man riep vervolgens dat het oké was. [medeverdachte 5] zag dat de man bloedde aan zijn hoofd. De man gaf zijn mobiele telefoon af en [medeverdachte 3] en verdachte pakten nog zijn sigaretten en sleutels. [medeverdachte 3] heeft de man geslagen met de achterkant van zijn pistool en verdachte heeft de man geslagen met zijn vuisten.
Uit voorstaande opsomming blijkt dat alle drie de medeverdachten aangeven bij de overval betrokken te zijn. Verdachte en [medeverdachte 5] verklaren over het door de andere twee toegepaste geweld, maar zeggen allebei zelf niet zo veel gedaan te hebben. Ook [medeverdachte 3] zwakt in latere verklaringen zijn rol in het geheel af, waarbij hij onder meer aangeeft dat hij niet degene was met het pistool. De rechtbank gaat bij het bepalen van het juiste scenario uit van hetgeen door aangever is verklaard, nu deze verklaring op vele details wordt bevestigd door de verklaringen van voornoemde verdachten. Zo verklaart aangever dat één van de jongens een lange witte staaf in zijn handen hield, en verklaart verdachte dat hij een schroevendraaier naar aangever gericht heeft. Voorts verklaart verdachte aangever vastgehouden en geduwd te hebben.
Op basis van voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger bij deze overval betrokken is en dat ook hij aangever heeft geslagen. Bovendien hebben zij de spullen van aangever afgenomen, zodat er sprake is van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Ook hier volgt de rechtbank de versie van het verhaal van aangever. Deze wordt ondersteund door de verklaringen van verdachten waarin wordt gesproken over het voelen aan de zakken van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat aangever is bedreigd met een pistool. Alle drie verdachten hebben verklaard dat gebruik is gemaakt van een neppistool. Nu blijkt dat het gaat om een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hetgeen niet ten laste is gelegd, en niet om een pistool, zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
T.a.v. feit 2:
Aangever [slachtoffer 8] verklaart het volgende. Op maandag 12 januari 2009 omstreeks 18:10 uur kwamen twee mannen zijn winkel binnen rennen. Eén van de twee kwam direct op aangever af en had een gekarteld broodmes van ongeveer 30 cm lang in de hand. Hij riep “geld uit de kassa” en maakte een stekende beweging naar aangever. Die is vervolgens achteruit gelopen en sloeg de kassa van de toonbank om ruimte te creëren tussen zichzelf en de overvaller. Hij voelde zich erg bedreigd op dat moment. De eerste man kwam op aangever af, tot op een afstand van ongeveer één meter, en maakte een stekende beweging. Aangever weet niet of hij toen geraakt is. Vervolgens heeft hij het mes vastgepakt. Hierdoor ontstond een worsteling waarbij de eerste man op de grond viel. Aangever werd direct hierna door de tweede man met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen. Hij zag dat dit met een schroevendraaier gebeurde. Hij heeft zich omgedraaid richting deze tweede man en ook met hem ontstond een worsteling, waardoor aangever op de grond viel. Hij hoorde een van de mannen zeggen “liggen blijven”. De eerste man stond weer op, stapte over aangever heen en pakte de kassalade van de toonbank. Vervolgens zijn beide daders gevlucht. Aangever heeft 112 gebeld en is naar de wasbak gelopen omdat hij hevig bloedde aan zijn rechterhand en zijn hoofd. Later bleek dat hij op verschillende plaatsen op zijn lichaam steekwonden had, waarschijnlijk toegebracht door de eerste man tijdens de worsteling. De eerste man (de man die aangever gestoken heeft) was ongeveer 1,60 m lang. De tweede man was ongeveer 1,60 a 1,65 m lang.
Aangever had onder andere een snijwond aan zijn rechter middelvinger, diverse hoofdwonden, een snijwond onder de kin, steekwonden in zijn linkerschouder, linkerbovenarm, linkerborst en linkeronderbuik. De overvallers hebben ongeveer 10.000 euro meegenomen.
Verdachte verklaart over dit feit als volgt. Die middag kwam er een jongen bij hem thuis aan de deur. Die jongen vroeg of hij mee wilde gaan naar [naam], een jongerenontmoetingsplek. Verdachte is daar een half uur later naartoe gegaan en heeft tegen de jongen gezegd dat hij mee moest komen om iets te gaan doen. Hij heeft tegen de andere jongens daar gezegd dat hij [plaats delict 3] wilde gaan overvallen. Verdachte en de jongen zijn vervolgens allebei naar huis gegaan om zich om te kleden. De jongen kwam verdachte thuis ophalen nadat hij zich verkleed had. Verdachte nam van thuis een mes mee. Hij deed dit omdat hij het er eng uit vond zien en hij de man bij [plaats delict 3] bang wilde maken. Verdachte wist dat [plaats delict 3] rond 18:00 uur dicht ging en ze waren rond sluitingstijd daar. De andere jongen had een schroevendraaier bij zich omdat hij ook dreigend over wilde komen. Vooraf was niet besproken dat ze het mes en de schroevendraaier mee zouden nemen. Onderweg hebben de twee besproken wie er het eerst naar binnen zou gaan. Verdachte wilde dat de andere jongen eerst ging omdat deze groter was en dat dreigender over zou komen, maar de andere jongen wilde niet. Verdachte zei dat hij dan wel als eerste zou gaan. Bij [plaats delict 3] aangekomen gaat verdachte inderdaad als eerste naar binnen, de andere jongen kwam achter hem aan. Verdachte is naar de man toe gelopen die in de winkel stond. Ze hadden vooraf afgesproken dat verdachte het geld zou pakken en de andere jongen sigaretten. De andere jongen had speciaal daarvoor een vuilniszak meegenomen. Verdachte is om de toonbank heen naar de man toe gelopen en zei “dit is een overval”. Hierbij had hij het mes in zijn rechterhand en wees daarmee in de richting van de man om hem bang te maken. Verdachte stond ongeveer één meter bij de man vandaan. De man liep op verdachte af en pakte het scherpe deel van het mes vast. Verdachte denkt dat hij het mes wegtrok terwijl aangever het nog vast had, want hij zag toen bloed bij zijn hand. Er ontstond een worsteling waarbij de man verdachte om zijn middel vastpakte. Verdachte probeerde zich los te schudden en te trekken, wat niet lukte omdat de man heel erg sterk was. Verdachte heeft toen naar de andere jongen, die hij inmiddels [medeverdachte 5] noemt, geroepen dat hij iets moest doen. Wat [medeverdachte 5] heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de man losliet weet verdachte niet, maar de man liet los en viel op de grond. Hierna hebben ze de kassalade en sigaretten gepakt en zijn weggerend.
Ter terechtzitting van 15 juli 2009 verklaart verdachte dat hij degene is die de kassalade mee heeft genomen.
[medeverdachte 5] verklaart het volgende over dit feit. Verdachte kwam met het idee de winkel te overvallen. Hij heeft verdachte na zich te hebben omgekleed bij zijn huis opgehaald en ze zijn samen naar [plaats delict 3] gelopen. Onderweg hebben ze besproken dat verdachte als eerste naar binnen zou gaan en dat hij de kassalade zou pakken. [medeverdachte 5] zou de sigaretten in de vuilniszak schuiven. Verdachte ging als eerste naar binnen en riep dat het een overval was. Hij had het mes in handen toen hij binnenkwam. De man kwam op verdachte aflopen en pakte hem vast. Er volgde een worsteling tussen hen beide. Toen ging alles mis. Verdachte riep tegen [medeverdachte 5] dat hij de man moest pakken. [medeverdachte 5] heeft de man vervolgens geduwd en ook een keer geslagen. De man viel op de grond. Beide verdachten vluchtten vervolgens en namen de kassalade en sigaretten mee.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk aangever heeft neergestoken teneinde de overval mogelijk te maken. Verdachte heeft weliswaar door het meenemen van het mes de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee iemand zou verwonden, maar heeft blijkens zijn verklaring het mes slechts meegenomen met de intentie om de man bang te maken, niet om hem neer te steken wanneer het dreigen niet zou volstaan. Het feit dat verdachte wilde dat [medeverdachte 5] als eerste naar binnen ging omdat hij, zijnde de langere jongen, dreigender over zou komen, zoals door verdachte ter terechtzitting is verklaard, wijst er ook op dat het vooral de bedoeling was de man bang te maken. Als verdachte het plan zou hebben gehad aangever neer te steken zou hij al direct als eerste naar binnen zijn gegaan, hij had immers het mes. Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] dat “toen alles mis ging” verstaat de rechtbank zo dat het niet gepland was de man daadwerkelijk te verwonden. Er is een worsteling ontstaan tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte zich heeft proberen los te schudden en te trekken. Hierbij heeft verdachte het mes in handen gehad en daarmee aangever verschillende steekwonden toegebracht. Aangever verklaart dat de steekwonden vermoedelijk tijdens de worsteling zijn toegebracht. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat verdachte, door het blijven vasthouden van het mes tijdens de worsteling, het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van verwondingen die tot de dood konden leiden. Ook blijkt niet dat verdachte het in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk had.
Concluderend acht de rechtbank op basis van bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd. Hierbij heeft verdachte aangever verwond met het mes.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 januari 2009 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Sony Ericsson, een aantal sleutels en een aantal sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld heeft bestaan in het met een hard voorwerp op het hoofd van genoemde [slachtoffer 7] slaan en het slaan van genoemde [slachtoffer 7], welk feit werd gepleegd op de openbare weg.
hij op 12 januari 2009 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade, inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 8]., welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, welk geweld heeft bestaan in het steken met een mes in het lichaam, van genoemde [slachtoffer 8] en het met een hard voorwerp op het hoofd slaan van genoemde [slachtoffer 8] en welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het met een mes in de hand lopen in de richting van genoemde [slachtoffer 8] en daarbij op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 8] zeggen: "Dit is een overval".
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en op de openbare weg.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
diefstal, voorafgegaan van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven sub 1 en sub 2 zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 312 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 16 juli 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 20 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte behandeld dient te worden en jeugddetentie derhalve niet gepast is. Behandeling kan het beste plaatsvinden in de vorm van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
De redengeving van de op te leggen maatregel en straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige diefstallen met geweld, waarbij [slachtoffer 8] een aantal steekwonden heeft opgelopen. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Dat dit ook nu het geval is geweest blijkt duidelijk uit de verklaring van de heer [slachtoffer 8] ter terechtzitting waarin hij aangeeft dat het gebeuren op hem en zijn vrouw grote impact heeft gehad. Zijn leefpatroon is verstoord en hij is bang voor herhaling. Zijn grote hobby motorrijden kan hij, vanwege de verwonding aan zijn rechterringvinger, die na 4 maanden fysiotherapie nog niet is hersteld, niet meer beoefenen. Een reeds lange tijd geplande vakantie met zijn vrouw heeft hij af moeten blazen. Niet alleen [slachtoffer 8] en zijn vrouw ondervinden nadelige gevolgen van de overval. Ook zijn personeelsleden zijn bang om een overval mee te maken. Deze angst is mede vergroot omdat zij het vele bloed dat van [slachtoffer 8] in de winkel lag na de overval hebben moeten opruimen.
Verdachte heeft zich puur bekommerd om zijn eigen behoefte aan geld en heeft in beide gevallen het bloedende slachtoffer zonder zich op enigerlei wijze om hun welzijn te bekommeren achtergelaten. Hij heeft zich op geen enkel moment rekenschap gegeven van de gevolgen voor de slachtoffers.
Bij haar beslissing tot oplegging van de hierna te noemen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met:
-een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 juni 2009;
-een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 16 juni 2009 uitgebracht door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog;
-een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 29 juni 2009, uitgebracht door A.J. Stierum, kinder- en jeugdpsychiater
-een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 juli 2009 betreffende strafadvies, opgesteld door M. Tijsen
-een de verdachte betreffend rapport van Bureau Jeugdzorg d.d. 10 juli 2009 uitgebracht door mw. K. de Vries
De redengeving van de op te leggen maatregel
Uit voornoemde rapportages komt onder meer het volgende naar voren:
De psycholoog en de psychiater schetsen in grote lijnen een zelfde beeld van de persoonlijkheid van verdachte. Dit beeld komt er - kort gezegd - op neer dat verdachte een jongen is met een lage intelligentie en een laag zelfbeeld. Daarnaast beschikt verdachte over een gebrekkige gewetensontwikkeling en een gebrekkig norm- en waardenbesef. Beide deskundigen concluderen dat sprake is van een gedragsstoornis.De psycholoog en psychiater achten verdachte om die reden licht verminderd toerekeningsvatbaar. Door alle deskundigen wordt de kans op herhaling als reëel dan wel zeer groot ingeschat. Echter over de aard van een op te leggen maatregel zijn de adviezen niet eensluidend.
De psycholoog van Toorn adviseert in voornoemd rapport een gedragsbeïnvloedende maatregel (GM) op te leggen. Er is sprake van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie. Door de behoefte van verdachte om erbij te horen en voor vol aangezien te worden heeft hij zich mee laten slepen in het grensoverschrijdende gedrag van zijn maten. Door zijn emotionele onvolwassenheid en het egocentrisch perspectief, heeft hij onvoldoende stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Hij heeft een gebrekkig norm- en waardenbesef en heeft zich in zijn pogingen erbij te horen en mogelijk ook om zijn angstige dispositie te verbergen, mee laten slepen in ernstig grensoverschrijdend gedrag. De kans op recidive is reëel maar kan worden teruggedrongen met adequate behandeling. Verdachte geeft aan nu (in tegenstelling tot het verleden) mee te zullen werken aan behandeling en maakt daarbij een authentieke indruk. De psycholoog adviseert oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel die zou moeten bestaan uit MST, in combinatie met een ITB-HKJ-traject. Daarna kan een psychotherapeutisch traject worden opgestart.
De psychiater adviseert in voornoemd rapport oplegging van een PIJ-maatregel. De psychiater stelt ook dat er sprake is van een gedragsstoornis, cannabismisbruik, hoogstwaarschijnlijk een cognitieve achterstand (zwakbegaafdheid) en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Verdachte wordt gezien als een sociaal-emotioneel jonge, onrijpe, cognitief beperkte, verbaal zwakke, onzekere en angstige jongen met een negatief zelfbeeld en een wankel zelfgevoel dat wordt overdekt door stoer en agressief gedrag. De gewetensontwikkeling is zorgelijk. Er zijn spijt en schuld gevoelens, maar deze lijken niet doorleefd en lijken te worden gebruikt om zichzelf als slachtoffer te presenteren. Hij presenteert zich als slachtoffer en als beïnvloedbare meeloper, terwijl daar anamnestisch geen aanleiding voor is. Zowel de Jeugdreclassering als de groepsleiding van [instelling] geven aan dat zij verdachte ervaren als uiterst manipulatief en onbetrouwbaar. Verdachte bagatelliseert zijn rol door zich in het ene geval te presenteren als slachtoffer van het verweer van de heer [slachtoffer 8] en bij het andere feit aan te geven dat hij alleen in de zakken van het slachtoffer heeft gevoeld. De recidivekans wordt zeer groot geacht. Gezien de ernst van de delicten en de korte tijd waarin de delicten in ernst en gewelddadigheid toenemen, de pedagogisch onmachtige thuissituatie en de zeer deviante peergroup, het ontbreken van ziekte-inzicht en de wankele motivatie, is de psychiater van mening dat een residentiële, in aanvang gesloten behandeling sterk is geïndiceerd. Omdat de kans dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandeling groot wordt geacht is de psychiater van mening dat een gedragsbeïnvloedende maatregel te weinig zekerheid biedt. De psychiater adviseert dan ook plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, de PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert bij voornoemd rapport en nader toegelicht ter terechtzitting door [naam] om verdachte een PIJ-maatregel op te leggen. De Raad komt onder meer tot dit advies omdat een gedragsmaatregel een sterk pedagogisch karakter heeft en gericht is op gedragsverandering, terwijl er bij verdachte sprake is van tekorten c.q. achterstand in de persoonlijkheidsontwikkeling. Deze problematiek vraagt niet of niet alleen om gedragsinterventies, maar om een behandeling die gericht is op ontwikkeling van achterstanden en tekorten in de persoonlijkheid binnen een zeer duidelijke pedagogische structuur, die overigens in de thuissituatie niet aanwezig is. De Raad verwacht dat een langdurige behandeling nodig is, die de termijn van een gedragsmaatregel overschrijdt.
Bureau Jeugdzorg adviseert in bovengenoemd rapport oplegging van de PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de houding van verdachte ten opzichte van deze feiten. De jeugdreclassering kent verdachte als een zelfbepalende, tegendraadse jongen die weinig openheid van zaken geeft, zich in gesprekken aanvallend opstelt en moeite heeft met gezag. [naam] van Bureau Jeugdzorg heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij verdachte vanuit eerder opgelegde jeugdreclasseringsbegeleiding kent als manipulatief. Hij is geen meeloper, hij doet gewoon wat hij zelf wil. Verdachte heeft in het verleden nooit volledige openheid van zaken gegeven. Verdachte geeft nu aan mee te zullen werken aan een behandeling maar [naam] is van mening dat verdachte dit enkel aangeeft om naar huis te kunnen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten van de psychiater, de Raad en Bureau Jeugdzorg over en zal het in die rapporten gegeven advies, te weten oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, opvolgen. Daarbij overweegt zij het volgende. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De noodzaak van behandeling van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank als voortkomend uit nagenoeg alle rapporten, vast. Ook de psycholoog is van mening dat behandeling noodzakelijk is, doch deze is van mening dat nu verdachte nooit eerder ambulant behandeld is en er wel toe bereid is dit eerst zou moeten worden geprobeerd alvorens over te gaan tot oplegging van een PIJ-maatregel. Bovendien spreekt de psycholoog de vrees uit dat verdachte gedurende de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel dingen zal leren van jongens met fors afwijkend gedrag die het problematisch gedrag van verdachte juist kunnen doen toenemen. De rechtbank is van oordeel dat voor een goede ambulante behandeling van verdachte een zeer duidelijke pedagogische structuur een eerste vereiste is, een structuur die verdachte thuis blijkens bovengenoemde rapportages niet kan worden geboden. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de problematiek van verdachte de mogelijkheden van de gedragsbeïnvloedende maatregel overstijgt, nu het enkel inzetten van gedragsinterventies onvoldoende is om deze problematiek aan te pakken. Hierbij komt dat zowel de psychiater als [naam] van Bureau Jeugdzorg als ook [naam] van de Raad de kans van slagen van een ambulante behandeling klein achten nu verdachte geen ziekte-inzicht heeft en een zeer wankele motivatie tot behandeling. Verdachte is vastgelopen in alle drie de milieus en heeft weerstand tegen bemoeienis van volwassenen (opvoeders en hulpverleners).
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel pas voldoende veilig zal stellen dat recht wordt gedaan aan zowel het belang van verdachte bij de nodige behandeling en ontwikkeling als het belang van zijn omgeving bij de nodige bescherming. De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten, de heftigheid van het daarbij gebruikte geweld en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De redengeving van de op te leggen straf
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers, het gewelddadig karakter van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict acht de rechtbank in beginsel een forse vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, nu het belang van een spoedige uitvoering van de PIJ-maatregel, zowel voor de maatschappij als voor verdachte, zwaarder weegt.
10.4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 8], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit sub 2 geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer 8] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van EUR 330,22 en de immateriële schade tot op heden begroot op een bedrag van EUR 2.000,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit sub 2 bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van EUR 2.330,22.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 2.330,22 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 16 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 8] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 77a, 77h, 77s, 77gg, 310, 312.
12.De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Roermond d.d. 20 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 860195-08 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde werkstraf. De rechtbank overweegt dienaangaande dat bij toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging deze pas zou kunnen worden geëxecuteerd na het afronden van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en acht dit niet wenselijk.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 8 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Roermond d.d. 20 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 860195-08 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde werkstraf;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 8] te betalen een bedrag van EUR 2.330,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van EUR 2.330,22 ten behoeve van het slachtoffer, subsidiair 16 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte en/of zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 2.330,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van voornoemd slachtoffer, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, Y.J.C.A. Roeffen en M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mrs. P.C.M. Müller en J.C. Sluymer als griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 31 juli 2009.