ECLI:NL:RBROE:2009:BJ3166

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
94342 / KG ZA 09-125
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en rechtsgeldigheid van aansprakelijkstelling

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Vebes Vastgoed B.V. een kort geding aangespannen tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg. Vebes vorderde de opheffing van een op 12 december 2007 gelegd conservatoir beslag op onroerende zaken, met de stelling dat het beslag van rechtswege is vervallen op grond van artikel 51, lid 2 van de Invorderingswet 1990. De procedure begon met een dagvaarding en mondelinge behandeling, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Vebes stelde dat de Ontvanger niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier maanden had beslist op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, waardoor het beslag niet rechtsgeldig was. De Ontvanger voerde aan dat er geen spoedeisend belang was voor Vebes en dat het beslag terecht was gelegd.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Vebes had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag en de Ontvanger had niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechter oordeelde dat het beslag van rechtswege was vervallen, omdat de termijn van vier maanden was verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. Daarnaast werd overwogen dat de aansprakelijkstelling onterecht was, omdat Vebes niet in gebreke was. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beslag van rechtswege is vervallen en heeft de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van Vebes, die zijn begroot op EUR 1.150,25. Het vonnis werd uitgesproken op 16 juli 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 94342 / KG ZA 09-125
Vonnis in kort geding van 16 juli 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEBES VASTGOED B.V.,
gevestigd te Molenhoek,
eiseres,
advocaat mr. R.B.H. Beune,
tegen
ontvanger
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST LIMBURG,
gevestigd te Venlo,
gedaagde,
vertegenwoordigd door A.M. Koppen.
Partijen zullen hierna Vebes en de Ontvanger genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding
-de mondelinge behandeling
-de pleitnota van Vebes
-de pleitnota van de Ontvanger.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Vebes maakt onderdeel uit van het concern van Vebes Beheer B.V. Vebes vormt met een deel van de vennootschappen die tevens behoren tot het concern van Vebes Beheer B.V. een fiscale eenheid. Aan die fiscale eenheid is op 29 november 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van EUR 262.952,00 inclusief boete en heffingsrente.
2.2.Op 30 november 2007 is bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. De ontvangst van het bezwaar is door de inspecteur van de Belastingsdienst bevestigd op 4 december 2007.
2.3.Op 10 december 2007 is door de Ontvanger medegedeeld dat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag tevens is aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. In voornoemde brief verzoekt de Ontvanger Vebes om zekerheid te stellen conform artikel 25 paragraaf 2, lid 3 van de Leidraad Invordering. Partijen hebben hierna gecorrespondeerd over de te stellen zekerheid.
2.4.Op 11 december 2007 is door de Rechtbank Roermond verlof verleend aan de Ontvanger tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken onder Vebes. Door de belastingdeurwaarder is op 12 december 2007 conservatoir beslag onroerende zaken gelegd op het pand aan de Rijksweg 14 te Mook en Middelaar.
2.5.Op 21 december 2007 is de beschikking aansprakelijkstelling aan Vebes verzonden.
2.6.Bij brief van 25 januari 2008 is tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt door Vebes.
2.7.Bij brief van 3 maart 2008 heeft Vebes de Ontvanger onder meer, voor zover thans van belang, het navolgende medegedeeld:
‘Er zijn diverse andere bezwaarschriften die nog open staan. Ik stel voor die bezwaarschriften aan te houden totdat duidelijk is op welke wijze de achterstand en de bezwaarschriften worden afgewikkeld. Tevens stel ik dat voor met betrekking tot de beschikkingen aansprakelijkstelling, zoals die thans open staan.’
2.8.Op 16 februari 2009 is uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De aanslag is teruggebracht naar EUR 179.968,00 exclusief heffingsrente.
2.9.Op 5 maart 2009 heeft de Ontvanger de fiscale eenheid een beschikking gestuurd, waarin het verval van het verleende uitstel van betaling werd medegedeeld.
2.10.Bij brief van 1 april 2009 heeft Vebes de Ontvanger onder meer, voor zover thans van belang, het navolgende medegedeeld:
‘Uit de Invorderingswet 1990 volgt dat het conservatoir beslag van rechtswege is vervallen. (…) Ten eerste is niet binnen vier maanden na de dagtekening van de aansprakelijkstellingen uitspraak op bezwaar gedaan. Ten tweede is door de vernietiging van de aansprakelijkstellingen niet binnen drie maanden na het conservatoir beslag aansprakelijk gesteld.’
2.11.Tot op heden is door de Ontvanger geen beslissing genomen op het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Het conservatoir beslag is gehandhaafd.
3.Het geschil
3.1.Vebes vordert samengevat - de opheffing van het op 12 december 2007 gelegde beslag, op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van EUR 500.000,00, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2.De Ontvanger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De Ontvanger heeft aangevoerd dat geen sprake is van een spoedeisend belang van Vebes, zodat de vordering moet worden afgewezen. Dit omdat het spoedeisend belang door Vebes op geen enkele wijze is aangetoond of aangehaald en Vebes bovendien een rol heeft gespeeld in de termijn waarop door de Ontvanger op het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is beslist. Daarnaast heeft Vebes lang gewacht met het aanspannen van onderhavig kort geding, zodat wordt vermoed dat deze procedure enkel als drukmiddel voor onderhandelingen wordt gebruikt.
4.2.Vebes heeft aangevoerd dat lange tijd onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen partijen, maar dat Vebes sinds maart/april 2009 aan de Ontvanger heeft medegedeeld dat zij van mening is dat het beslag moet worden opgeheven, nu het ongeldig is, dan wel van rechtswege is vervallen. De Ontvanger heeft aangegeven een andere opvatting toegedaan te zijn en het beslag in stand te laten, waardoor Vebes zich genoodzaakt heeft gevoeld opheffing van het beslag in kort geding te verzoeken.
4.3.De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van een verzoek om opheffing van het beslag, waarvoor een tweetal gronden zijn aangevoerd. Ten eerste is aangevoerd dat op grond van artikel 51, lid 2 van de Invorderingswet 1990 het beslag van rechtswege is vervallen en ten tweede is aangevoerd dat de gronden van het beslag niet aanwezig en/of onjuist zijn, zodat het beslag niet rechtsgeldig is gelegd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang van Vebes reeds is gelegen in de aard van haar vordering. Vebes heeft voorts ter zitting voldoende gesteld om een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben.
4.4.Vebes heeft aangevoerd dat het beslag van rechtswege is vervallen, op grond van artikel 51, lid 2 Invorderingswet 1990. Artikel 51, lid 2 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat in twee gevallen het beslag van rechtswege vervalt. Het eerste geval, onder a, regelt dat het beslag van rechtswege vervalt als de aansprakelijk gestelde bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling en de ontvanger niet binnen vier maanden na de dagtekening van de beschikking uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift. Daarnaast, geregeld onder b, vervalt het beslag van rechtswege indien vóór het leggen van het beslag geen aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en aansprakelijkstelling niet alsnog plaatsvindt binnen drie maanden na het leggen van het beslag.
4.5.De Ontvanger heeft betoogd dat artikel 51, lid 2 Invorderingswet 1990 zo moet worden gelezen dat indien sprake is van een situatie waar het tweede geval op ziet, dus beslaglegging vóór aansprakelijkstelling, geen sprake kan zijn van het toetsingscriterium onder a. De ontvanger baseert haar stelling op het feit dat de gevallen onder a en b worden gescheiden door het woord ‘of’. Nu in dit geval beslag is gelegd vóór aansprakelijkstelling, dient niet getoetst te worden aan het criterium onder a, maar aan het criterium onder b, waaraan in dit geval is voldaan, aldus de Ontvanger.
4.6.De voorzieningenrechter overweegt dat, indien de opvatting van de Ontvanger juist zou zijn, dit ertoe zou leiden dat bij bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling waarbij de aansprakelijkstelling ná het leggen van het beslag plaatsvindt, de Ontvanger niet binnen vier maanden behoeft te beslissen op het bezwaar, maar dat bij aansprakelijkstelling vóór het leggen van beslag wel sprake is van een beslissingstermijn voor de Ontvanger van vier maanden. Dit zou leiden tot ongelijkheid. Voorts blijkt uit de formulering van de bepaling niet, dat deze ongelijkheid door de wetgever zou zijn bedoeld. Immers is onder a van artikel 51, lid 2 Invorderingswet 1990 niet opgenomen dat het moment van beslaglegging van belang is. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel, gelet op de tekst van de bepaling en de bedoeling van de wetgever, dat de categorie onder b moet worden geïnterpreteerd als een aanvullende bepaling, om te ondervangen dat, wanneer in het geheel geen aansprakelijkstelling plaatsvindt, het beslag tevens van rechtswege vervalt. Beide toetsingcriteria kunnen derhalve naast elkaar bestaan en kunnen zich opvolgend voordoen.
4.7.Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in onderhavige zaak tevens sprake is van een termijn van vier maanden waarbinnen de Ontvanger moest hebben beslist op het bezwaar tegen de aansprakelijkstelling. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken blijkt dat de termijn van vier maanden in beginsel is aangevangen op 21 december 2007, de dag waarop de beschikking aansprakelijkstelling is gedateerd.
4.8.De Ontvanger heeft aangevoerd dat de termijn van vier maanden niet is verstreken, omdat tussen partijen werd onderhandeld en Vebes tevens per brief van 3 maart 2008 heeft laten weten dat de beslissing op het bezwaar mocht worden aangehouden.
4.9.Vebes heeft aangevoerd dat als zou worden aangenomen dat de termijn van vier maanden geschorst zou zijn door de brief van 3 maart 2008, de termijn in elk geval begin dit jaar, uiterlijk bij brief van 1 april 2009, weer is gaan lopen, op het moment dat Vebes heeft verzocht de beslagen op te heffen. Vebes is bovendien van mening dat de beslistermijn van vier maanden niet een termijn is die vatbaar is voor onderbreking of schorsing, zodat de termijn al in maart 2008 is verlopen.
4.10.De voorzieningenrechter overweegt dat, los van de vraag of sprake kan zijn van schorsing of onderbreking van de beslissingstermijn van vier maanden, die termijn in elk geval is verstreken. Gelet op de inhoud van de brief van 1 april 2009 is voorshands aannemelijk dat de termijn van vier maanden, indien die door de brief van 3 maart 2008 zou zijn geschorst, na de beslissing op het bezwaar van 16 februari 2009 (weer) is gaan (door)lopen. De Ontvanger moest zich hiervan bewust zijn, mede gelet op de brief van 1 april 2009 waarin Vebes verzoekt om het beslag op te heffen. Nu vast staat dat ten tijde van de zitting op 9 juli 2009 nog geen beslissing was genomen op het bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling, is de beslissingstermijn in elk geval verstreken op 16 juni 2009, vier maanden na de beslissing op het bezwaar van 16 februari 2009. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van het geval onder a van artikel 51, tweede lid van de Invorderingswet, zodat het beslag van rechtswege is vervallen.
4.11.Vebes heeft tevens aangevoerd dat het beslag van rechtswege is vervallen op grond van artikel 51, lid 2 onder b Invorderingswet 1990, gelet op het feit dat de aansprakelijkstelling onterecht heeft plaatsgevonden, nu Vebes op dat moment niet in gebreke was. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat uit de Invorderingswet blijkt dat aansprakelijkheidsstelling pas kan plaatsvinden als de belastingplichtige zelf met voldoening van de belastingschuld in gebreke is. Door Vebes is gesteld dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, doordat door de belastingplichtige een verzoek om uitstel van betaling was gedaan en de belastingplichtige niet in gebreke is gedurende de tijd dat op dit verzoek nog niet beslist is, nu de belastingplichtige gedurende de behandeling van zijn verzoek, uitstel van betaling geniet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer tegen de gegrondheid van de aansprakelijkheidsstelling de inhoud daarvan raakt en derhalve een bezwaar is dat in de bezwaarprocedure tegen die aansprakelijkheidsstelling kan worden aangevoerd. Totdat op dat bezwaar is beslist, blijft de aansprakelijkheidsstelling derhalve in stand en moet van de juistheid ervan worden uitgegaan, zodat dit verweer niet in dit kort geding kan worden beoordeeld.
4.12.Ter zitting heeft Vebes aangegeven dat de vordering tot opheffing van het beslag tevens moet worden gelezen als een vordering tot een verklaring voor recht dat het beslag van rechtswege is vervallen, nu dit het mindere is van de vordering tot opheffing. Laatstgenoemde vordering zal derhalve gelet op het hiervoor overwogene worden toegewezen.
4.13.Nu is geoordeeld dat het beslag van rechtswege is vervallen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de overige stellingen van partijen.
4.14.De Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vebes worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.150,25
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.verklaart voor recht dat het op 12 december 2007 ten laste van Vebes op het pand aan de Rijksweg 14 te Mook en Middelaar gelegde beslag van rechtswege is vervallen,
5.2.veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van Vebes tot op heden begroot op EUR 1.150,25,
5.3.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2009.?