RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/650116-07
Datum uitspraak: 17 juni 2009
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen:
[naam verdachte],
geboren [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [adres].
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gesneden, althans gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel. 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 08 juli 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp, in de hals/nek heeft gesneden, althans gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 juni 2009 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Immers verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 8 juli 2007 met een mes in de richting van de hals van het slachtoffer heeft gezwaaid, zijn bij de politie afgelegde verklaringen komen overeen met de feitelijke omstandigheden op de pleegdatum.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde omdat de aangifte en de getuigenverklaringen wegens hun onderlinge verschillen en/of ongerijmdheden onbetrouwbaar moeten worden geacht. Ook had verdachte niet de opzet om zijn slachtoffer van het leven te beroven. Verdachtes opzet was gericht op het bedreigen van zijn slachtoffer zodat het slachtoffer op afstand bleef.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
Aangever heeft verklaard dat hij op 8 juli 2007, samen met zijn vriendin, vanuit Duitsland naar Venlo was gekomen om in Venlo nog iets te drinken. Als bijrijder van de auto die zijn vriendin bestuurde werd aangever, tijdens het stilstaan voor een verkeerslicht, aangesproken door de bijrijder van een rode Mazda. Deze vroeg hem of hij drugs wilde kopen. Hierop antwoordde aangever met de woorden:”Rot op”. Nadat de vriendin van aangever de auto in de stad geparkeerd had werd aangever wederom door verdachte, als bijrijder vanuit de rode Mazda, aangesproken met de vraag of hij drugs wilde kopen. Aangever reageerde hierop door beledigingen te uiten jegens verdachte. Vervolgens werd aangever en zijn vriendin door de rode Mazda ingehaald en ontstond er een woordenwisseling tussen aangever en verdachte. Verdachte is vervolgens uit de auto gestapt en in de richting van aangever gelopen en aangever is in de richting van verdachte gelopen, aldus aangever. Vervolgens zijn aangever en verdachte met elkaar slaags geraakt. Tijdens deze vechtpartij heeft verdachte een mes uit zijn broekzak gehaald en daarmee een zwaaiende beweging in de richting van de keel van aangever gemaakt, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard. Daarbij heeft aangever een gapende wond aan zijn keel opgelopen ter grote van 9 centimeter. Direct na het voorval is verdachte in de auto gestapt en is de auto met hoge snelheid weggereden .
Door de politie is onderzoek verricht om de identiteit van verdachte vast te kunnen stellen welk onderzoek niet heeft geleid tot het gewenste resultaat. Uit resultaten van het afluisteren van telefoongesprekken is enkel het vermoeden gerezen dat de verdachte schuilging onder de naam [naam] .
Op 25 februari 2009 verzocht verdachte de politie Limburg-Noord om, wegens nog openstaande boetes, te worden ingesloten. Nadat verdachte werd medegedeeld dat dit niet mogelijk was werd verdachte dwingender aangaande zijn verzoek om insluiting. Nadat aan verdachte was duidelijk gemaakt dat hij niet kon worden ingesloten op grond van nog openstaande boetes antwoordde verdachte met de woorden: “Dan beken ik gewoon een steekpartij”. Hij deelde mee dat het ging om een steekpartij die in 2007 had plaatsgevonden en verklaarde bij de politie dat hij ter verdediging met een mes een zwaaiende beweging in de richting van aangever had gemaakt .
Verdachte verklaart ter terechtzitting van 3 juni 2009:
Ik heb op 8 juli 2007 aangever aangesproken met de vraag of hij drugs wilde kopen. Aangever reageerde hierop door beledigingen te uiten jegens mij. Ik ben uit de auto gestapt, wat volgens mij niet strafbaar is. Aangever kwam op me toegelopen en had zelf een mes bij zich. Vervolgens zijn we slaags geraakt en voelde ik me bedreigd en wilde me zelf verdedigen. Ik had een mes bij me en heb dat gepakt en daar een zwaaiende beweging mee gemaakt in de richting van aangever. We zijn vervolgens snel weggereden. Verder verklaar ik dat het klopt dat ze vaker [naam] tegen me zeggen.
Aangever verklaarde op 8 juli 2007:
Mijn vriendin had op 8 juli 2007 de auto geparkeerd in Venlo toen dezelfde rode Mazda stopte en de bijrijder vroeg of we drugs wilden kopen. Ik antwoordde daarop: ”Rot op klootzak”. Ik zag dat de bijrijder uit de auto stapte en direct op me afliep. Ik duwde hem van mij af. Op dat moment voelde ik dat hij naar mij uithaalde over mijn hals. Ik dacht dat hij een voorwerp in zijn hand had. Ik zag dat de bijrijder in de rode auto sprong en er vandoor ging.
Aangever verklaarde op 9 maart 2009:
Dat de destijds opgelopen verwonding in drie lagen gehecht diende te worden en daar nog maanden lang last van heeft gehad.
Getuige [getuige 1] verklaarde op 8 juli 2007:
Ik zag op de hoek van de [straatnaam] met de [straatnaam] te Venlo twee rode auto’s achter elkaar staan waarvan de voorste een Mazda 323 was. Ik zag bij deze auto’s een stuk of 5 mannen staan. Ik zag dat ze een conflict hadden. Ik zag op een gegeven moment een van die mannen uithalen met zijn rechter hand in de richting van het gezicht van, naar wat later bleek, het slachtoffer. Ik zag dat de man die vermoedelijk gestoken had een getinte huidskleur had. Ik zag vervolgens dat de vier andere mannen snel in hun auto stapten en er hard vandoor reden. Ik zag dat de man die uithaalde naar het slachtoffer, in de rode Mazda 323 instapte op de bijrijderstoel.
Getuige [getuige 2] verklaarde op 9 april 2009:
Meer dan één jaar geleden was ik in het bezit van een rode Mazda 323. Ik reed, samen met [verdachte] (hierna verdachte) als bijrijder, rond om iemand te vragen of hij drugs wilde kopen. We zagen toen op de [straatnaam] te Venlo een auto parkeren en daar stapte een man uit. Verdachte vroeg vanuit de auto via het geopende raam aan die man of hij wiet wilde kopen of naar een coffeeshop wilde. Die man begon toen te schelden op verdachte. Ik reed door en reed een rondje en reed weer terug. Die man uit die auto liep toen op de [straatnaam] en die man beledigde verdachte door hem beledigende dingen over zijn moeder toe te roepen. Verdachte werd kwaad en wilde uitstappen. Ik wilde verdachte tegenhouden, maar dit lukte niet. Verdachte stapte uit en liep naar die man toe en begon te vechten met die man. Die man sloeg ook terug. Ik zag dat verdachte een mes pakte uit zijn broekzak. Ik zag dat verdachte die man toen in zijn nek sneed of stak met dit mes. Vervolgens kwam verdachte weer naar de auto nadat hij het mes weer opgeborgen had in zijn boekzak. Hij stapte in en zei dat ik weg moest rijden. Ik zag dat verdachte onder het bloed zat.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verklaringen van de getuigen
uitgesloten dienen te worden van het bewijs omdat in de verklaringen van de getuigen tegenstrijdigheden zitten. Zo verklaart verdachte dat het slachtoffer naar hem toeliep en verklaart het slachtoffer dat verdachte naar hem toeliep. Ook op andere onderdelen zijn de getuigen niet consequent in hun verklaringen. Zo ook voor wat betreft de verklaringen van getuige [getuige 1] die verklaarde dat er zich vijf mensen in de nabijheid van de rode auto bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] voor wat de betreft de kernpunten daaruit geloofwaardig zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Zowel met betrekking tot het zwaai-incident met het mes als voor hetgeen daaraan vooraf is gegaan worden deze op essentiële punten ondersteund door de verklaring van de bestuurder van de rode Mazda.
Ten aanzien van het (voorwaardelijke) opzet:
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsman, mede gelet op de plaats van het toegebrachte letsel, op de hals van het slachtoffer als ook de lengte en diepte van de wond van oordeel dat verdachte, door met een mes een snijdende of stekende beweging te maken ter hoogte van de keel en hals van het slachtoffer, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever aan zijn verwondingen zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals nabij de toegebrachte verwonding een slagader bevindt. Het openen daarvan leidt binnen korte tijd tot de dood. Dat dit niet is gebeurd is niet het gevolg van de wil van verdachte. Het is toeval dat niet de halsslagader is geraakt. De rechtbank gaat voorbij aan het door de verdediging gevoerde verweer dat er geen sprake zou zijn van voorwaardelijke opzet omdat verdachte slechts zwaaide met het mes omdat hij zich omdraaide om in de auto te stappen, reeds omdat uit de verklaring van [getuige 2] kan worden afgeleid dat het incident zich afspeelde op ongeveer vijf tot zes meter van de auto en aangever verklaarde dat verdachte, nadat hij uit de auto was gestapt direct op hem afliep. Op het moment dat aangever voelt dat naar zijn hals wordt uitgehaald duwt hij verdacht achteruit. Dat er van gestelde draaibeweging sprake is geweest wordt door geen enkele verklaring ondersteund.
7.3. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 juli 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes, in de hals/nek heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake was van noodweer omdat er voor verdachte een dreigende situatie was ontstaan aangezien het slachtoffer een mes in zijn handen zou hebben gehad, hetgeen de verdediging door verdachte, door te dreigen met een mes, rechtvaardigde.
Voor wat betreft de noodzaak tot zelfverdediging vanwege het hanteren van een mes door het slachtoffer tijdens het handgemeen staat verdachte alleen in zijn lezing van het feitelijk gebeuren. De rechtbank acht de verklaringen die zijn afgelegd door bovengenoemde aangever en getuigen geloofwaardiger dan de verklaring van verdachte ter terechtzitting gedaan, nu die verklaringen elkaar onderling bevestigen. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte zelf de confrontatie zocht. Dat op enig moment door de aangever met een mes is gedreigd blijkt niet uit de getuigenverklaringen. Voorts verklaart verdachte zelf in zijn eerste, op 8 april 2009 bij de politie afgelegde, verklaring evenmin iets over het hanteren van een mes door de aangever.
Verder verklaart de bestuurder van de rode Mazda en ook verdachte dat verdachte uit de auto is gestapt en in de richting van het slachtoffer is gelopen waardoor verdachte niet de eventuele confrontatie met het slachtoffer, die logisch gezien op zijn handelen zou reageren, uit de weg is gegaan, bijvoorbeeld door de in de auto te blijven zitten of door in de auto te stappen en weg te gaan, waardoor verdachte zich door eigen toedoen heeft gebracht in de situatie, die vervolgens ontstond. Dit gedrag van verdachte voorafgaande aan het steekincident staat dan ook in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikelen 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straf
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 3 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om bij het opleggen van een straf rekening te houden met het gegeven dat het slachtoffer geen blijvend letsel heeft opgelopen.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Bij de straftoemeting heeft de Rechtbank tevens acht geslagen op de justitiële documentatie van 26 februari 2009.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was op die bewuste avond bezig met het aanspreken van mensen voor de verkoop van drugs. Toen het latere slachtoffer door verdachte voor de tweede maal werd aangesproken voor een aankoop van drugs ontstond een woordenwisseling waarbij door het slachtoffer beledigingen werden geuit jegens verdachte waarna door beiden de confrontatie werd opgezocht. Over en weer werden klappen uitgedeeld. Verdachte heeft vervolgens tijdens deze handelingen een mes tevoorschijn gehaald en het slachtoffer met dat mes in de hals gesneden. Het slachtoffer heeft daarbij op een op zichzelf kritieke plaats in de halsstreek een lange diepe wond opgelopen. Slechts door een gelukkig toeval, en niet door toedoen van verdachte, is een en ander voor het slachtoffer niet met fatale gevolgen geëindigd.
Uitbarstingen van geweld als die van verdachte hebben vaak langdurige en ernstige gevolgen voor het getroffen slachtoffer alsmede de directe getuigen daarvan en veroorzaken in de samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte - weliswaar op een later moment -openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot het tenlastegelegde.
De rechtbank zal met het oog op vorengenoemde een minder lange gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De gedragingen van verdachte rechtvaardigen, gelet op het genoemde feit en omstandigheden, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 287
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. V.P. van Deventer, M.J.H. van den Hombergh en N.H.W.
Montulet, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 juni 2009.
Mr. N.H.W. Montulet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.