ECLI:NL:RBROE:2009:BJ2460

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92972 / JE RK 09-444
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in een pleeggezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 7 juli 2009 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] en haar tweelingzusje [tweelingzusje]. De kinderrechter heeft het verzoek van de grootouders om de kinderen bij hen te plaatsen afgewezen, omdat dit risico's met zich meebrengt voor de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pedagogische vaardigheden van de grootouders ontoereikend zijn en dat de familieverhoudingen verstoord zijn. De minderjarige en haar zusje verblijven momenteel in een kort verblijf pleeggezin, en de stichting heeft geadviseerd dat de kinderen in een neutraal perspectiefbiedend pleeggezin moeten opgroeien.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere beschikking van 8 oktober 2008 in aanmerking genomen, waarbij de minderjarige onder toezicht was gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder en de grootouders hebben hoger beroep ingesteld tegen de machtiging uithuisplaatsing, maar het gerechtshof heeft de termijn van uithuisplaatsing verkort. De rechtbank heeft de rapportage van Rubicon Jeugdzorg betrokken bij haar beslissing, waarin grote zorgen worden geuit over de opvoedingscapaciteiten van de grootouders.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de grootouders, ondanks hun betrokkenheid, niet in staat zijn om een veilig en pedagogisch verantwoord opvoedingsklimaat te bieden. De rechtbank heeft ook de complexiteit van de familieverhoudingen en het wantrouwen tussen de betrokken partijen in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot uiterlijk 2 oktober 2009 en de verzoeken van de grootouders en de vader om de kinderen bij hen te plaatsen afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 92972 / JE RK 09-444
Beschikking van 7 juli 2009 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
in de zaak van
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2003, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
verder ook te noemen de moeder,
- [vader],
wonende te [woonplaats],
[adres],
verder ook te noemen de vader,
- de heer en mevrouw [grootouders],
wonende te [woonplaats],
[adres],
verder ook te noemen de grootouders.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 8 oktober 2008, zoals hersteld bij beschikking van 29 oktober 2008, is [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verder ook te noemen de stichting, en is machtiging verleend tot plaatsing van [minderjarige] bij een pleegouder tot uiterlijk 2 oktober 2009.
De moeder en de grootouders hebben hoger beroep ingesteld tegen de machtiging uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 17 februari 2009 de termijn van uithuisplaatsing verkort tot 17 mei 2009 en in zijn overwegingen opgenomen dat op korte termijn duidelijkheid dient te komen over de vraag of een netwerkplaatsing van de kinderen bij de grootouders mogelijk is.
1.2. De stichting heeft op 3 april 2009 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige bij een pleegouder, voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, alsmede het indicatiebesluit zijn overgelegd. De machtiging tot verlenging uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Bij beschikking d.d. 8 mei 2009 verleende de kinderrechter machtiging tot plaatsing bij een pleegouder tot uiterlijk 8 juli 2009 en is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer familiezaken.
1.3. Op 12 juni 2009 is ter griffie ingekomen een briefrapport van Rubicon Jeugdzorg.
1.4. Op 15 juni 2009 is ter griffie ingekomen een brief met bijlagen zijdens de grootouders.
1.5. Op 18 juni 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Geradts,
- de vader, bijgestaan door mr. G.M.B.R. Niellissen,
- de grootouders, bijgestaan door mr. I.F.H. Nelissen,
- [J], gezinsvoogd, en [N], Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. [minderjarige] en haar tweelingzusje [tweelingzusje] verblijven momenteel in een kort verblijf pleeggezin. De stichting heeft in het multidisciplinair overleg besloten dat de kinderen in een neutraal perspectiefbiedend pleeggezin moeten kunnen opgroeien.
2.2. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] en [tweelingzusje] traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt (er is een ernstig vermoeden van kindermishandeling), waarvan nog onduidelijk is in hoeverre deze effect zullen hebben op hun sociaal emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben voorts een flinke ontwikkelingsachterstand en beperkte mogelijkheden.
2.3. De vraag is of de uithuisplaatsing van [minderjarige] en [tweelingzusje] bij een neutraal pleeggezin dient te worden verlengd, of dat de kinderen bij de grootouders dienen te worden geplaatst. De moeder wil graag dat de kinderen bij haar ouders kunnen opgroeien. De vader verzet zich tegen een plaatsing bij de ouders van de moeder. Hij is ervan overtuigd dat hij dan, tengevolge van de onderling zeer verstoorde familieverhoudingen, geheel buiten spel zal worden gezet en de kinderen niet meer zal mogen zien.
2.4. De rechtbank acht het in het algemeen van groot belang dat kinderen kunnen opgroeien bij hun eigen ouders. Als dat niet mogelijk is, gaat de voorkeur uit naar het gezin van een familielid. Daarvoor moeten de omstandigheden zich dan wel lenen. Een grote betrokkenheid van, in dit geval, de grootouders is op zichzelf onvoldoende om de kinderen bij hen te laten opgroeien. De grootouders moeten de kinderen ook een pedagogisch verantwoord en veilig opvoedingsklimaat kunnen bieden.
2.5. Rubicon Jeugdzorg heeft op verzoek van de stichting een netwerkscreening gedaan en daarover rapport en advies uitgebracht. Rubicon jeugdzorg rapporteert dat er grote zorgen bestaan over het pedagogisch handelen en het inlevingsvermogen van de grootouders en hun pedagogische leerbaarheid. Het zal, vooral voor opa, zeer moeilijk zijn om pedagogisch inzicht te krijgen in de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. De grootouders streven weliswaar duidelijke waarden en normen na, maar volgens opa hoeven de middelen en de methoden om het doel, dat is het opvoeden van de kinderen, te bereiken, in pedagogisch opzicht niet verantwoord te zijn.
De grootouders zijn zonder meer betrokken bij het welzijn van hun kleinkinderen en hun strijdbaarheid in dit opzicht is groot, maar zij brengen deze vooral in negatieve zin tot uitdrukking in termen van diskwalificatie van, wantrouwen naar en schuld van anderen. Het inzicht in het eigen pedagogisch handelen lijkt minder de aandacht te krijgen en een zekere onmacht om het eigen handelen te bezien, lijkt te worden gecompenseerd met strijd. Er is bij hen sprake van een groot wantrouwen ten opzichte van derden die een rol hebben bij de beslissingen rondom de opvoeding van de kinderen.
Rubicon adviseert de kinderen voorlopig niet bij de grootouders te plaatsen en de grootouders een intensief leertraject van een half jaar aan te bieden, waarna kan worden besloten of plaatsing van de kinderen bij hen wel mogelijk is. Als dat het geval is zullen zij in ieder geval nog gedurende een jaar intensief pedagogisch moeten worden begeleid. Het is dan in ieder geval wel noodzakelijk dat zij de strijdbijl begraven.
2.6. De gezinsvoogd heeft ter zitting opgemerkt dat de stichting het het meest in het belang van de kinderen acht dat zij in een perspectief biedend pleeggezin geplaatst worden. Een plaatsing bij de grootouders acht de stichting, gelet op de grote zorgen over hun pedagogische kwaliteiten, niet in het belang van de kinderen.
2.7. De rechtbank volgt Rubicon in haar visie dat voor de kinderen de strijd tussen de familieleden, de complexiteit in hun familiesysteem en het onderlinge wantrouwen, gepaard zullen gaan met lastig te maken keuzes in hun loyaliteiten. Voor de kinderen kan dit tot gevolg hebben dat zij gaan zoeken naar manieren om binnen die loyaliteiten niemand tekort te doen. Dit is voor kinderen met een belast verleden en een zorgelijk cognitief functioneren zeer ingewikkeld.
Van belang acht de rechtbank dat uit voormelde rapportage blijkt dat er grote twijfel bestaat over de opvoedingscapaciteiten van de grootouders en de vraag of zij daarin kunnen leren. Daar komt bij dat deze kinderen naast een belast verleden, een ontwikkelingsachterstand en beperkte vermogens hebben, wat van opvoeders nog meer dan de gebruikelijke kwaliteiten vraagt.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de verstandhouding tussen de familie van de moeder en die van de vader kennelijk slecht is en dat tot voor kort ook de verstandhouding tussen de moeder en haar ouders zeer slecht was. Het is dan de vraag hoe die verstandhouding zich ontwikkelt als de moeder nog, of weer, contact heeft met haar (ex)partner [ex-partner]. Ook omgang tussen de vader en de kinderen zal, als zij bij de grootouders wonen, de nodige spanningen voor de kinderen met zich meebrengen.
2.8. De rechtbank volgt Rubicon in zoverre niet in haar advies dat zij de optie van plaatsing van de kinderen bij de grootouders in de toekomst openhoudt. De rechtbank is van oordeel dat de door Rubicon geconstateerde, in pedagogisch opzicht, beperkte leerbaarheid van de grootouders en het grote wantrouwen van met name opa jegens betrokken hulpverlenende instanties, geen basis biedt voor haar conclusie dat er bij de grootouders mogelijk een ontwikkeling in sensitief, responsief opvoeden op gang kan worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk traject, waarvan de uitkomst uiterst onzeker is –nog daargelaten de meer praktische, eveneens onbeantwoorde, vraag hoe een dergelijke hulpverlening binnen korte tijd vorm dient te worden gegeven en of daartoe de door Rubicon gedachte mogelijkheden bestaan- voor de kinderen te veel onzekerheid meebrengt.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij het door Rubicon aangegeven bezwaar van plaatsing in een bestandspleeggezin onder ogen ziet, maar niettemin, juist vanwege de uiterst complexe en innerlijk verdeelde familierelaties het risico van belasting van de kinderen door vanuit/binnen het eigen netwerk gevoerde strijd, bij plaatsing in een bestandspleeggezin kleiner acht dan wanneer de kinderen bij de grootouders zouden worden geplaatst. De rechtbank heeft op voorhand geen redenen te veronderstellen dat de inzet van hulpverlening bij plaatsing in een bestandspleeggezin ontoereikend zou zijn om de kinderen voldoende te vrijwaren van belasting door strijd tussen de instanties en het eigen netwerk.
2.9. Om vorenstaande redenen acht de rechtbank het niet in het belang van deze kinderen dat zij, al dan niet na een leerperiode, geplaatst worden bij de grootouders. De rechtbank acht daarvoor de risico’s die zodanige plaatsing met zich meebrengt voor deze kinderen te groot.
2.10. Het verzoek van de vader om te onderzoeken of de kinderen bij hem geplaatst kunnen worden, nu hij inmiddels eigen woonruimte heeft, zal de rechtbank afwijzen. De vader heeft eerder ingestemd met de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin en heeft niet dan wel onvoldoende geargumenteerd, waarom hij thans wel voor de kinderen zou kunnen en willen zorgen.
2.11. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verlenging van de termijn van machtiging tot uithuisplaatsing als door de stichting verzocht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is.
2.12. Aan deze plaatsing zijn kosten verbonden, in welke kosten de ouders dienen bij te dragen, conform de daarvoor geldende regeling.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verlengt de termijn van machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij een pleegouder, tot uiterlijk 2 oktober 2009;
3.2. wijst af het verzoek van grootouders om de kinderen bij hen te plaatsten;
3.3. wijst af het verzoek van vader om te doen onderzoeken of de kinderen bij hem kunnen worden geplaatst;
3.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.A.M. Beaumont, mr. M.M.T. Coenegracht en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, kinderrechters, en ter openbare terechtzitting van 7 juli 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.