RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860159-08
Datum uitspraak : 3 juli 2009
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
[verdachte],
[geboortedatum en plaats]
[adres en woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2009.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld heeft bestaan uit:
- het van de fiets trekken en/of rukken en/of duwen van die [slachtoffer 1], althans het onder die [slachtoffer 1] vandaan trekken van diens fiets
en/of
- uit het slaan van die [slachtoffer 1];
artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (van [slachtoffer 1]), welk geweld bestond uit:
- het trekken en/of rukken aan die fiets en/of
- het op de grond gooien, althans neergooien van die fiets en/of
- het trappen tegen die fiets,
waarbij hij, verdachte, opzettelijk die fiets heeft vernield;
artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield of beschadigd;
artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit:
- het trekken aan en/of duwen tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of
- het van de fiet(sen) trekken en/of rukken en/of duwen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of
- het slaan van die [slachtoffer 2]
en/of
- het slaan van, althans in de richting van, die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3]
en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
hij op of omstreeks 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 19 juni 2009 gevorderd dat het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe
-zakelijk weergegeven- het volgende betoogd. Bij feit 2 is niet duidelijk wie nu precies op de fiets getrapt heeft. Het ontbreekt hier aan wettig en overtuigend bewijs. Voor wat betreft feit 4 is niet duidelijk dat de fiets waarop verdachte reed ook de fiets is van [slachtoffer 2]. Die link is niet alleen te leggen door middel van de dubbele stang waarover de fiets van [slachtoffer 2] beschikte. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en feit 3 acht de raadsman wettig en overtuigend bewezen.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Op 7 februari 2008 doet [slachtoffer 1] aangifte van diefstal van zijn fiets door middel van geweld. [slachtoffer 1] verklaart dat hij op 6 februari 2008 te [plaatsnaam] samen met zijn vriendin en zijn broer hun fietsen uit het fietsenrek bij platenzaak van Leest pakte. Vervolgens fietsten ze over de [straatnaam] langs een groep van ongeveer zes of zeven jongens. Iemand uit de groep vroeg hem om sigaretten. [slachtoffer 1] antwoordde dat hij deze niet had en fietste door. Eén van de jongens uit de groep kwam achter hem aanrennen en probeerde zijn fiets met kracht onder hem vandaan te trekken. Om zijn evenwicht te houden ging [slachtoffer 1] met beide benen op de grond staan, met zijn fiets tussen de benen. Een jongen zei met stemverheffing tegen hem dat hij gewoon sigaretten wilde. [slachtoffer 1] keek achterom en zag de jongen die achter hem aan was gerend. Direct hierna voelde hij hevige pijn ter hoogte van zijn linker wenkbrauw. Hij voelde meerdere klappen op zijn hoofd en de linker kant van zijn romp. Vrijwel meteen voelde [slachtoffer 1] dat er ook aan zijn rechterzijde klappen kwamen. Hij keek naar rechts en zag dat een tweede persoon hem sloeg. Op een gegeven moment liet hij zijn fiets vallen en is weggerend. [slachtoffer 1] omschrijft de eerste jongen als kleiner dan 1,70 m, licht getint met kort zwart haar. De tweede jongen is ongeveer 1,85 m lang.
De broer van aangever, [getuige 1], legt op 7 februari 2008 een getuigenverklaring af. Hij verklaart dat hij op 6 februari 2008 ter hoogte van de [straatnaam] samen met zijn broer langs een groep van zo’n zes tot acht personen fietste. Twee personen uit die groep vroegen hem om sigaretten. [slachtoffer 1] antwoordde dat hij geen sigaretten had. De lange jongen van de twee vroeg hem of zijn kameraad deze wel had. [slachtoffer 1] zei hem dat hij dat zelf moest vragen en fietste door. Hij omschrijft de twee jongens als volgt. De eerste jongen was tussen de 1.80 m en 1,85 m lang, met zwart of donker haar. De tweede jongen is ongeveer 1,65 m lang met kort donker haar. Toen hij ter hoogte van de stoplichten stopte en achterom keek zag hij dat de kleine jongen zijn broer sloeg. Zijn broer stond stil met zijn fiets tussen de benen, liet de fiets op een gegeven moment vallen en rende weg. [getuige 1] zag nog dat de jongens richting de fiets van zijn broer liepen en dat de kleine jongen de fiets oppakte en met kracht weer neergooide. Ook trapte deze jongen doelbewust op de fiets in.
Verdachte zelf geeft te kennen dat hij de kleinste was van de groep die zich ophield bij de aperots; hij is 1,63 m lang.
Beide broers herkennen verdachte van de foto als de kleine jongen die [slachtoffer 1] heeft geslagen.
[getuige 2] zat die betreffende avond op de ‘aperots’, het plein waar het incident plaatsvond. Hij hoorde iets en toen hij omkeek zag hij een jongen staan met de fiets als het ware nog tussen de benen. Hij zag dat [medeverdachte 1] deze jongen vervolgens meerdere malen met zijn vuist tegen zijn gezicht sloeg. De jongen is hierna weggerend.
Getuige [getuige 3] zag dat [medeverdachte 1] samen met verdachte achter twee jongens aanliepen die net hun fiets hadden gepakt bij platenzaak van Leest. [medeverdachte 1] haalde één van de jongens in en hield hem staande. Volgens (getuige 3) duwde [medeverdachte 1] hem van de fiets. Vervolgens pakte verdachte hem bij zijn hoofd en bracht zijn knie omhoog, kennelijk om het hoofd van het slachtoffer op zijn knie te slaan. De jongen rende weg en liet zijn fiets achter.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1].
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de fiets van [slachtoffer 1]. Hij is, zo verklaart hij zelf, de kleinste jongen van de groep en [getuige 1] verklaart dat de kleine jongen die zijn broer eerst geslagen had de fiets heeft weggegooid en op de fiets heeft ingetrapt. Nu alleen verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze beschadiging, is de onder feit 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen de fiets van [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van feit 2 primair dan ook worden vrijgesproken, maar worden veroordeeld voor feit 2 subsidiair.
Op 6 februari 2008 doet [slachtoffer 2] aangifte van diefstal van zijn fiets en mishandeling. Hij verklaart dat hij op 6 februari samen met [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [getuige 4] over de [straatnaam] te [plaatsnaam] fietste. Er stonden twee personen op het fietspad die hen tegenhielden. Zij hoorden kennelijk bij een groep van acht personen. Vier à vijf jongens trokken [slachtoffer 3] van de fiets en maakten slaande bewegingen in zijn richting. [slachtoffer 2] zag vervolgens twee jongens, waarvan hij er één kent als [verdachte], op hem af komen lopen, hem van zijn fiets trekken en een aantal klappen geven. Hij probeerde [verdachte] van zich af te houden door hem stevig bij zijn armen te pakken. Daarna probeerde hij zich los te rukken, nu hij niet alleen [verdachte] vast had, maar [verdachte] ook hem vasthad. Uiteindelijk weet [slachtoffer 2] weg te rennen, waarbij hij zijn fiets onafgesloten achterlaat. Toen hij even later terugkwam was zijn fiets weg. Het was een zwarte fiets met een dubbele bovenstang. Hij heeft niemand toestemming gegeven deze fiets weg te pakken. Diezelfde avond nog heeft hij de fiets teruggekregen van de politie.
Op 7 februari doet [slachtoffer 4] aangifte van mishandeling. Hij verklaart dat hij met [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [getuige 4] over de [straatnaam] te [plaatsnaam] fietste. Er stond een jongen midden op de weg. Nadat hij deze jongen was gepasseerd en omkeek zag hij dat drie jongens de fiets van [slachtoffer 3] vasthielden. Hijzelf werd vervolgens ook aangevallen door een jongen. Deze jongen was ongeveer 1,85 m lang en had donkerblond of bruin haar met korte stekels.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [getuige 4] staande werd gehouden door twee jongens. Toen ze stopten werden ze aangevallen door deze personen. Hij zag nog dat een kleine jongen [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd sloeg. Een jongen probeerde hem te slaan, maar hij kon de slagen ontwijken. Hij omschrijft één van de jongens als 1,80 m tot 1,85 m lang, met donkerblond of zwart stekelhaar en een ander als 1,60 m lang met kort blond of donkerblond haar. Hij zag dat [slachtoffer 2] door twee jongens werd tegengehouden. Een jongen hield hem bij zijn kraag vast en een ander bij zijn jas aan de achterzijde. Zij zijn uiteindelijk met z’n drieën, zonder fiets, weggerend. Bij terugkomst was de fiets van [slachtoffer 2] verdwenen.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij achter op de fiets zat bij [slachtoffer 2]. Hij zag dat een jongen de weg opliep en zijn armen spreidde. [slachtoffer 2] fietste om de jongen heen. Toen ze de jongen gepasseerd waren stapte [getuige 4] van de fiets en bleef op een afstand staan. Hij zag vanaf daar dat meerdere jongens probeerden [slachtoffer 3] van de fiets af te duwen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], die inmiddels terug gefietst waren werden ook van de fiets afgeduwd en getrokken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] werden door meerdere personen met gebalde vuist in de richting van hun hoofd geslagen. Hij zag dat [slachtoffer 4] geslagen werd door een jongen die hij niet kan omschrijven. Uiteindelijk zijn ze weggerend met achterlating van hun fietsen.
Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat de politie op 6 februari 2008 een groep jongens aantreft, waarvan verdachte op een fiets met een dubbele bovenstang rijdt. Verdachte wordt aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] op het fietspad stond toen er vier jongens uit het centrum kwamen gefietst. Hij is achter een van die fietsers aangerend en heeft hem staande gehouden door de bagagedrager vast te pakken. Hij heeft hem vervolgens twee keer geslagen. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook hebben geslagen. Toen hij aangehouden werd liep hij met de zwarte fiets met dubbele bovenstang.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij geduwd heeft. Ook heeft hij gezien dat [verdachte] iemand twee keer heeft geslagen. De jongens renden weg met achterlating van hun fietsen. [verdachte] nam één van deze fietsen mee. Dat was de fiets die bij hem werd aangetroffen toen ze op de brug door de politie staande werden gehouden.
[medeverdachte 2] heeft bekend dat hij iemand geduwd heeft en vervolgens in zijn gezicht heeft geslagen. [verdachte] en [medeverdachte 1] hielden het groepje tegen, waarna er een vechtpartij ontstond. Daarbij heeft [verdachte] een jongen in het gezicht geslagen.
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte de fiets van [slachtoffer 2] gestolen heeft. Het verweer van de raadsman dat niet vast is komen te staan dat verdachte op de fiets van [slachtoffer 2] is aangetroffen treft geen doel. De politie heeft immers diezelfde avond de fiets, waarop verdachte net voor zijn aanhouding fietste, teruggegeven aan [slachtoffer 2] die deze fiets herkende als zijn eigendom.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met een ander, op of aan de openbare weg, [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld heeft bestaan uit:
- het onder die [slachtoffer 1] vandaan trekken van diens fiets
en
- uit het slaan van die [slachtoffer 1].
hij op 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd.
hij op 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit:
- het trekken aan en/of duwen tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en
- het van de fietsen trekken en/of rukken en/of duwen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer4]
en
- het slaan van die [slachtoffer 2]
en
- het slaan van die [slachtoffer 3] en het slaan in de richting van die [slachtoffer 4]
en
- het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 2].
hij op 06 februari 2008 in de gemeente [plaatsnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort beschadigen
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 3 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 60 dagen met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de eis van de officier van justitie bij vrijspraak van één of meer feiten gematigd dient te worden.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft op carnavalsavond in het uitgaanscentrum van [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met anderen meerdere personen geduwd en geslagen. Deze personen fietsten langs de groep waar verdachte deel van uitmaakte en werden, zonder enige aanleiding, door verdachte en diens vrienden van de fiets geslagen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn agressie botvierde op onschuldige en nietsvermoedende voorbijgangers. Dat het gebruikte geweld geen ernstig letsel heeft opgeleverd is daarbij niet aan het gedrag van verdachte te danken.
Dit soort zinloos geweld tegen onschuldige voorbijgangers zorgt ervoor dat mensen zich onveilig gaan voelen in het uitgaansleven en zich wellicht ’s avonds niet meer op straat durven te begeven.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister eerder met justitie in aanraking is gekomen. Uit het dossier komt naar voren dat ook die voorvallen te kwalificeren zijn als uitgaansgeweld.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, ondanks de lagere eis van de officier van justitie, gezien het feitencomplex dat bewezen is verklaard en de rol van verdachte in het geheel, qua omvang eenzelfde straf dient te krijgen als
[medeverdachte 1]. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 178 uren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarde. Deze voorwaardelijke straf dient als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder feit 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 65,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten, bestaande uit een nieuw slot, een nieuwe jasbeschermer, een nieuw voorspatbord en reparatie van het licht, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 65,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 65,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 1 dag, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 63, 141, 310, 350.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 178 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 89 dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 65,00;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
€ 65,00, subsidiair 1 dag hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 65,00, ten behoeve van voornoemd slachtoffer, daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, M.J.A.G. van Baal en A.K. Kleine, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 3 juli 2009.
Mr. M.J.A.G. van Baal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.