ECLI:NL:RBROE:2009:BJ0083

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850159-09 en 04/816320-06 (tul)
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal. De verdachte, geboren te [geboortedatum en plaats] en thans gedetineerd, stond terecht voor meerdere tenlasteleggingen, waaronder diefstal van twee kratten bier en krasloten. Tijdens de zitting op 9 juni 2009 werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie stelde dat de verdachte een stelselmatige dader was en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vooruitgang had geboekt in zijn hulpverleningstraject en dat een tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel contraproductief zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard voor het derde ten laste gelegde feit en sprak hem daarvan vrij. Voor de eerste twee feiten, de diefstal van de kratten bier en de krasloten, achtte de rechtbank de bewijsvoering voldoende. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 1 dag voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank wees de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel af, omdat de verdachte zich in een hulpverleningstraject bevond dat naar verwachting effectiever zou zijn dan een langdurige opsluiting. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel niet in het belang van de verdachte of de maatschappij zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/850159-09
Parketnummer : 04/816320-06 (Tul)
Datum uitspraak : 23 juni 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd..
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 juni 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2008 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen twee kratten bier en een fles rosé, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2009 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) kraslot(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij op of omstreeks 18 januari 2008 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie truien (merk Blumod), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie voert ten aanzien van de bewezenverklaring aan dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, behoudens de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal van een fles rosé.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 en 3 ten laste is gelegd. Hiertoe voert de raadsman het volgende aan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is er geen enkele persoon die verdachte de krasloten daadwerkelijk uit de winkel heeft zien wegnemen.
Diegenen die hierover een verklaring hebben afgelegd, leiden de diefstal af uit datgene wat zij hebben waargenomen aan de hand van camerabeelden. De fotoprints die van deze beelden in het strafdossier zijn opgenomen, zijn echter dermate onduidelijk dat op basis hiervan niet kan worden aangetoond dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan volgens de raadsman dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde bevat het strafdossier als bewijsmateriaal een aangifte en een verklaring van een getuige, waarmee verdachte in het verleden onenigheid heeft gehad. De getuige verklaart dat hij verdachte de goederen heeft zien wegnemen. Hij is er echter niet voor 100% maar voor 99% zeker van dat hij verdachte heeft herkend als zijnde de dader van het strafbare feit. Het kan volgens de raadsman niet uitgesloten worden geacht dat deze getuige uit rancune een belastende verklaring ten aanzien van verdachte heeft afgelegd. Volgens de raadsman is er gelet op het vorenstaande onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Voor wat betreft het onder 1 te laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte verklaart dat hij op 18 januari 2008 tot 16.15 uur werkzaam was bij de Risse te Weert en zodoende het onder 3 ten laste gelegde feit onmogelijk kan hebben begaan.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 ten laste is gelegd. Dat verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan, vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Immers het strafdossier bevat een aangifte en een verklaring van een getuige die verdachte aanwijst als de mogelijke dader van het ten laste gelegde feit. Deze persoon is er echter niet voor 100% maar voor 99 % zeker van dat hij verdachte de betreffende goederen heeft zien wegnemen. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de uitdrukkelijke ontkenning van verdachte, onvoldoende overtuigend om op grond hiervan het ten laste gelegde bewezen te verklaren. Te meer nu het door de getuige en door aangever opgegeven signalement niet met elkaar overeenkomen. De verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naast de twee kratten bier tevens een fles rosé uit de berging van de woning heeft weggenomen. Het strafdossier bevat te dien aanzien een aangifte van [benadeelde 1] en de verklaring van verdachte. Verdachte blijft er bij dat hij enkel de kratjes bier uit de berging heeft weggenomen. De rechtbank constateert dat verdachte er overigens weinig belang bij heeft om hierover een onjuiste verklaring af te leggen. Gelet op deze omstandigheid, geplaatst in het licht van het overige bewijsmateriaal, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging heeft begaan. Verdachte dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook hiervan te worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 09 juni 2009 , alsmede de aangifte van [benadeelde 1] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde - zoals weergegeven onder 7.4 - heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het strafdossier bevat een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster benadeelde 2] die namens [benadeelde 2] te Weert aangifte doet van diefstal. Hierin staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende vermeld.
Op woensdag 14 januari 2009, zag aangeefster een man de winkel [benadeelde 2] te Weert binnenkomen. Even later zag zij de man weer vertrekken. De betreffende man wordt door het winkelpersoneel extra in de gaten gehouden omdat hij al eerder heeft geprobeerd spullen uit de winkel te stelen. Zij heeft samen met een buitengewoon opsporingsambtenaar de camerabeelden bekeken. Hierop was te zien dat de betreffende man twee pakketjes krasloten onder zijn jas deed. De man had de krasloten niet afgerekend. Bij het natellen van de voorraad krasloten bleek bovendien dat er twee pakketjes krasloten verdwenen waren.
Het strafdossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] . Hierin staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende vermeld.
Op 14 januari 2009 werd de betreffende verbalisant benaderd door een medewerkster van [benadeelde 2] te Weert, in verband met een diefstal. Ter plaatse heeft de verbalisant samen met de medewerkster van [benadeelde 2] camerabeelden bekeken. Hij zag hierop dat een man, hem ambtshalve bekend als Marcel Meering , diverse krasloten in zijn handen nam en deze aan de linker zijde onder zijn jas stopte.
Het strafproces bevat een proces-verbaal van verhoor van verdachte . Hierin staat onder meer - zakelijk weergegeven- het volgende vermeld.
Verdachte worden een 4-tal prints van camerabeelden getoond, welke op 14 januari 2009 zijn geregistreerd in de winkel [benadeelde 2] te Weert. Verdachte verklaart hierop dat hij zichzelf herkent op de foto’s en ziet dat hij op foto 3 en 4 iets in zijn handen heeft. Volgens verdachte staat hij dan op de plek waar normaal gesproken de krasloten en het snoep liggen.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat twee personen de ten laste gelegde gedraging hebben waargenomen aan de hand van de videobeelden die op 14 januari 2009 zijn geregistreerd in de winkel [benadeelde 2] te Weert. Hierop zien zij een man de krasloten uit de betreffende winkel wegnemen. Deze man wordt door één van deze personen herkend als zijnde verdachte. Bovendien verklaart verdachte zelf dat hij op deze videobeelden te zien is. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het feit dat geen enkele persoon verdachte de krasloten daadwerkelijk heeft zien wegnemen en ondanks de kwaliteit van de kleurenprints die in het strafdossier zijn opgenomen, de hierboven opgesomde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien redengevend zijn om tot een bewezenverklaring te komen van het onderhavige strafbare feit.
De rechtbank weerlegt hiermee tevens de verweren van de raadsman.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 december 2008 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kratten bier, toebehorende aan [benadeelde 1];
2.
hij op 14 januari 2009 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen krasloten, toebehorende aan [benadeelde 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Diefstal.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Diefstal.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 09 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk opgelegde straf - van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie is geëist - een passende bestraffing vormt in deze. Verdachte heeft in de visie van de raadsman bewezen dat hij geen langdurige voorwaardelijke straf nodig heeft om zich in de maatschappij staande te houden.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft twee kratjes bier bij mensen uit de woning ontvreemd. Daarnaast heeft hij uit een winkel krasloten weggenomen. Dergelijke vergrijpen berokkenen de maatschappij veel overlast en schade en kunnen ingrijpend zijn voor de personen die het betreft. Zij worden hierdoor aangetast in hun gevoel van veiligheid, met name waar het een diefstal op klaarlichte dag uit de garage bij een woning betreft.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig strafbare feiten heeft gepleegd, die met name gerelateerd waren aan het gebruik van middelen. De laatste jaren valt er echter een gestage afname van het aantal strafbare gedragingen te constateren.
Uit hetgeen ter terechtzitting over de persoon van verdachte door de getuigen- deskundigen A.J.L.T Teeuwen (woonbegeleider HOP Midden-Limburg, GGZ Noord- en Midden-Limburg) en K.J.F. Peters (reclasseringsmedewerker) naar voren is gebracht,
blijkt dat verdachte zich in de loop der jaren aanzienlijk heeft verbeterd en gemotiveerd is hulpverlening te aanvaarden. Hiertoe participeert hij in een hulpverleningstraject, dat vanaf 2007 (mede) wordt vormgegeven door de bij vonnis van de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in het kader van een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Verdachte blijft echter volgens de deskundigen een kwetsbare persoonlijkheid die bij tegenslag het risico loopt terug te vallen in zijn oude gedragspatronen. Hulpverlening blijft volgens de deskundigen dan ook nog steeds geïndiceerd.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten als ook op het strafverleden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf, die uit het oogpunt van de noodzakelijke hulpverlening deels voorwaardelijk zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Nu verdachte reeds 99 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank de gevangenisstraf bepalen voor de duur van 100 dagen waarvan 1 dag voorwaardelijk.
De rechtbank constateert dat verdachte in zijn leven een wankel evenwicht heeft weten te bereiken, dat zonder de noodzakelijke hulpverlening wederom kan ontaarden in (veelvuldig) crimineel gedrag. Het toekomstperspectief van verdachte zal er dan ook sterk van afhangen of hij zijn positieve houding ten aanzien van de hulpverlening weet te continueren. De rechtbank heeft de voorwaardelijke straf van één dag dan ook noodzakelijk geacht om de hulpverlening aan verdachte te kunnen blijven garanderen. Het is echter aan verdachte om hier zijn voordeel uit te halen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen.
Wetboek van Strafrecht artikel 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 310.
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter beoordeling van de rechtbank ligt een door de officier van justitie op 07 mei 2009 gedane vordering tot tenuitvoerlegging van een door de rechtbank Roermond bij vonnis van 07 juli 2006, voorwaardelijk aan verdachte opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie geeft aan dat een maatregel stelselmatige daders is bedoeld ter beveiliging van de maatschappij, gericht op veelplegers, ter voorkoming van kleine criminaliteit. De onderhavige vordering kan gelet op de thans ten laste gelegde feiten dan ook als proportioneel worden aangemerkt.
Verdachte is in het kader van de in juli 2007 bij vonnis van de rechtbank gestelde voorwaarden, een hulpverleningstraject gestart. Verdachte heeft de kansen die hem hierbij werden geboden, volgens de officier, onvoldoende weten te benutten. In de proeftijd, enkele maanden nadat verdachte de beschikking kreeg over huisvesting, heeft hij wederom een strafbaar feit gepleegd.
Thans staat verdachte alweer terecht voor strafbare gedragingen. Hieruit kan worden afgeleid dat het hulpverleningstraject blijkbaar weinig effect heeft gesorteerd.
Een voorwaardelijk opgelegde maatregel stelselmatige daders dient als ultimum remedium te worden aangemerkt. Hiermee is niet in overeenstemming dat verdachte gedurende de proeftijd wellicht voor een derde maal terecht zal staan. Het bovenstaande in aanmerking genomen, persisteert de officier bij zijn eerder gedane vordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman is van oordeel dat met de tenuitvoerlegging van de onderhavige vordering aan de doelstelling van deze maatregel voorbij wordt gegaan, te weten het voorkomen van recidive. Verdachte heeft volgens de hulpverlenende instantie de laatste jaren zijn uiterste best gedaan en aanzienlijke vooruitgang geboekt. Met de tenuitvoerlegging van de onderhavige vordering zal alles wat verdachte thans heeft opgebouwd teniet worden gedaan. Verdachte heeft (nog steeds) de beschikking over een woning. Daarnaast zijn er mogelijkheden om passend werk voor verdachte te vinden en loopt er al langere tijd een hulpverleningstraject. In het geval van een langdurige detentieperiode komt verdachte uiteindelijk met lege handen te staan. Het recidiverisico zal dan eerder toenemen, hetgeen de onderhavige maatregel juist beoogt te voorkomen. Op grond van het vorenstaande bepleit de raadsman dan ook dat de onderhavige vordering wordt afgewezen.
De overwegingen van de rechtbank
De ISD maatregel is er volgens de beleidregels van het ministerie van justitie met name op gericht om zeer actieve veelplegers voor langere duur uit de roulatie te nemen. Middels langdurige vrijheidsbeneming wordt voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk gemaakt en de vicieuze cirkel opsluiting- invrijheidstelling- veroordeling doorbroken. Gedurende de detentieperiode wordt de maatschappij beschermd tegen het criminele gedrag van de recidivist en de detentieperiode biedt tevens mogelijkheden om middels interventies aan gedragsverandering te werken, om recidive in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank constateert aan de hand van het uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte, een gestage afname van het aantal strafbare gedragingen. Waar verdachte in 2004 nog veelvuldig in aanraking kwam met justitie is er vanaf 2005 een kentering opgetreden en heeft de laatste veroordeling van verdachte plaatsgevonden in 2006. Het fors afgenomen aantal strafbare feiten houdt gelijke tred met de vooruitgang die verdachte de laatste jaren op persoonlijk vlak heeft geboekt. Uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit hetgeen de getuigen deskundigen hierover ter terechtzitting hebben verklaard, is de rechtbank gebleken dat verdachte zich meer dan voorheen heeft opengesteld voor hulpverlening. Verdachte wordt door de deskundigen in tegenstelling tot voorafgaande jaren als gemotiveerd en coöperatief aangemerkt. Deze bereidwillige houding van verdachte heeft geresulteerd in de toewijzing van een HOP- woning (huis op maat) die uiteindelijk op naam van verdachte is gesteld.
Tevens is er een schuldsaneringstraject ten behoeve van verdachte in gang gezet en is hij actief geweest op de arbeidsmarkt. De positieve wsw-indicatie die onlangs aan verdachte is toegekend, zal het hem bovendien makkelijker maken om passend werk te vinden.
Gelet op de hierboven geschetste ontwikkelingen kan niet worden gesteld dat verdachte, alleen door middel van een langdurige opsluiting een halt kan worden toegeroepen. De hulpverlening rondom verdachte is reeds in volle gang en er valt niet te verwachten dat het hulpverleningstraject in het kader van een ISD-maatregel, hier nog iets aan toe kan voegen. In het geval van een tenuitvoerlegging zal verdachte na een langdurige detentieperiode wederom met lege handen komen te staan, waarbij het risico dat verdachte zal vervallen in oude gedragspatronen reëel aanwezig is. De maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval dan ook niet als het geëigende middel worden aangemerkt om recidive te voorkomen. Een continuering van het huidige hulpverleningstraject zal in dat opzicht - naar verwachting - meer vruchten afwerpen. Hierin heeft verdachte zijn vertrouwen gesteld. Verdachte is (en blijft) overigens een kwetsbaar persoon waarvan niet verwacht kan worden dat hij zich binnen afzienbare tijd zal transformeren tot een standaard wereldburger. Wel mag aan hem ook de eis worden gesteld zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de bovenstaande overwegingen dient de onderhavige maatregel naar het oordeel van de rechtbank in meerdere opzichten als een gepasseerd station te worden aangemerkt, die niet aansluit bij de huidige ontwikkelingen van verdachte. De tenuitvoerlegging zal naar het oordeel van de rechtbank noch verdachte noch de maatschappij als geheel ten goede komen. De rechtbank zal de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
13. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen;
beveelt dat van de gevangenisstraf 1 dag niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die haar zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, ook als dat inhoudt ambulante behandeling bij een nader door de reclassering aan te wijzen instantie,
gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Roermond op 07 juli 2006 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G van Baal, M.B.T.G. Steeghs en M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie M.J.H van den Hombergh voorzitter, in aanwezigheid van mr. P.C.W. Gubbels-Willems als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 juni 2009.