ECLI:NL:RBROE:2009:BI9968

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2008 / 897
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de beoordeling van stichtingskosten van erfafscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 juni 2009 uitspraak gedaan over een geschil inzake planschadevergoeding. Eiseres, die schade claimde als gevolg van een planologische wijziging, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Helden, waarin haar een planschadevergoeding van €800 was toegekend. Eiseres stelde dat de schade, die zij had geleden door de oprichting van een erfafscheiding, veel hoger was en taxeerde deze op €35.000. De gemeente had echter een bedrag van €25.000 als waardevermindering vastgesteld, waarbij een deel van de stichtingskosten van de erfafscheiding als 'vergoeding anderszins' werd aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het standpunt van de gemeente niet kon worden gevolgd. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat eiseres op de hoogte was van de stichtingskosten van de erfafscheiding als compensatie voor het door haar geleden nadeel. De vergunninghouder had eenzijdig besloten om de erfafscheiding te plaatsen, en er was geen sprake van dat dit als compensatie was gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de erfafscheiding ten onrechte had aangemerkt als 'vergoeding anderszins'.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en dat de planschadevergoeding moest worden vastgesteld op €25.000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de gemeente en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van planschade en de relevantie van stichtingskosten in dit kader.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 897
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde [naam1]
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helden, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 29 april 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 december 2007, waarbij haar een planschadevergoeding van EURO 800,= is toegekend, ongegrond verklaard en dat besluit herroepen met bijstelling van het bedrag aan planschade.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 17 februari 2009, waar namens eiseres [naam1] is verschenen. Tevens is voor eiseres verschenen
[naam2], als deskundige.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die ten tijde van het besluit luidde, voor het project gelegen aan de [adres]. Het project ziet op het veranderen van een bestaande woning en de bouw van vijf groepswoningen, waarvoor bij dit besluit tevens een bouwvergunning is verleend.
2.2. Ten gevolge van deze planologische wijziging stelt eiseres, die woont op [adres1], planschade te hebben geleden van EURO 35.000,=. Zij heeft bij formulier van 4 juni 2007 verzocht deze planschade te vergoeden. De hoogte van de geclaimde schade is bepaald aan de hand van een taxatierapport van [naam bedrijf] van maart 2007.
2.3. Verweerder heeft, overeenkomstig de gemeentelijke Procedureregeling Planschadevergoeding 2005, als deskundige aangewezen [naam bedrijf 1]: de planschadebeoordelingscommissie. Op 18 november 2007 heeft de commissie een planschadebeoordeling opgemaakt waarna bij besluit van 4 december 2007 verweerder heeft besloten een planschadevergoeding toe te kennen van EURO 800,= te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is uitgegaan van een, door [naam bedrijf 2] getaxeerde waardevermindering van het perceel van eiseres van EURO 25.000,=, van welk bedrag de, als ‘vergoeding anderszins’ aangemerkte, stichtingskosten van een erfafscheiding zijn afgetrokken.
2.4. In het daartegen ingediende bezwaarschrift wordt onder meer aangevoerd dat de gemeente miskent dat de erfafscheiding niet relevant is voor de planologische vergelijking, dat de stichtingskosten van de muur ten onrechte zijn aangemerkt als ‘vergoeding anderszins’ en dat verweerder de waardevermindering ten onrechte heeft bepaald op
EURO 25.000,=.
2.5. De door verweerder ingeschakelde vaste commissie van advies heeft op 25 februari 2008 advies uitgebracht. Daarin adviseert de commissie onder meer het bezwaar gegrond te verklaren voor zover de stichtingskosten van de erfafscheiding in mindering zijn gebracht op de planschade.
2.6. Verweerder heeft vervolgens aan de schadebeoordelingscommissie gevraagd een reactie te geven. Deze reactie komt erop neer dat de bezwarencommissie de systematiek van artikel 49 van de WRO onjuist heeft gehanteerd en ten onrechte de erfafscheiding bij de planvergelijking heeft betrokken, waar de schadebeoordelingscommissie, na de planvergelijking, de erfafscheiding (een afschermende maatregel) verrekent met het vastgestelde planologisch nadeel. Alsdan moeten de stichtingskosten worden aangemerkt als ‘vergoeding anderszins’. De planschadecommissie concludeert wél tot een aangepast schadebedrag nu het niet in de rede wordt geacht om de volledige stichtingskosten van de erfafscheiding in mindering te brengen op het bedrag van EURO 25.000,=, dat als planologisch nadeel is vastgesteld. Genoemde commissie adviseert het schadebedrag vast te stellen op EURO 12.900,=.
2.7. Verweerder heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit waartegen het beroep is gericht. In beroep wordt verwezen naar de gronden van bezwaar. Bij nader inzien komt eiseres tot de conclusie dat de erfafscheiding, althans de mogelijkheid tot realisering daarvan, wel degelijk een planologische rol speelt en ook in de planologische vergelijking had moeten worden meegenomen. Verweerder heeft dit nagelaten. Wanneer van een juiste planologische vergelijking was uitgegaan, had de conclusie moeten luiden dat zowel op grond van het vigerend bestemmingsplan als op grond van de verleende bouwvergunning, die, zo stelt eiseres, ook betrekking heeft op de erfafscheiding, een erfafscheiding van 2.20 meter was toegestaan. De planologische positie van eiseres wijzigt derhalve noch ten nadele noch ten voordele door de oprichting van de erfafscheiding.
2.7.1. De taxateur van eiseres heeft met de mogelijkheid van de oprichting van een erfafscheiding rekening gehouden en het nadeel vervolgens getaxeerd op EURO 35.000,=. Verweerder beschouwt de mogelijkheid van de oprichting van een erfafscheiding als ‘vergoeding anderszins’, hetgeen in strijd wordt geacht met de systematiek van artikel
49 WRO; een onderdeel van de planologische vergelijking kan, zo stelt eiseres, vervolgens niet ook nog eens dienen als ‘vergoeding anderszins’.
2.7.2. Voorts voert eiseres aan dat verweerder nog steeds het onjuiste standpunt inneemt dat eiseres zelf heeft aangedrongen op het oprichten van de erfafscheiding/tuinmuur. Het initiatief daartoe kwam evenwel van vergunninghoudster [naam bedrijf 3]. Tevens wordt bestreden dat de bestaande schutting van eiseres was omgevallen: deze verkeerde in goede staat, zoals ook wordt aangegeven door [naam bedrijf]
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8. Op grond van artikel 49, eerste lid, onder b van de WRO, zoals die gold voor 1 juli 2008, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.9. De rechtbank stelt op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, vast dat tussen partijen geen geschil bestaat over de vraag of eiseres ten gevolge van het onder 2.1 genoemde besluit tot het verlenen van vrijstelling, schade lijdt. Partijen worden enkel nog verdeeld gehouden over de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot het toekennen van uiteindelijk een schadebedrag van EURO 12.900,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2007 en niet van een schadevergoeding van EURO 35.000,= zoals van de kant van eiseres is aangevoerd.
2.10. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat van de door hem getaxeerde schade een bedrag moet worden afgetrokken als ‘vergoeding anderszins’. Deze vergoeding wordt door verweerder geacht te zijn begrepen onder een deel van de stichtingskosten van de erfafscheiding, zoals hiervoor onder 2.6 overwogen. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van verweerder niet kan worden gevolgd. Noch uit bijvoorbeeld een overeenkomst noch uit in dat verband opgestelde stukken of ter zake gevoerde onderhandelingen kon het eiseres kenbaar zijn dat het oprichten van een erfafscheiding strekte tot compensatie van het door haar geleden planologisch nadeel. Daarbij stelt de rechtbank op grond van de overgelegde stukken vast, dat vergunninghoudster eenzijdig heeft beslist om een erfafscheiding te plaatsen en dat eiseres niet de keuze is gelaten om de bestaande erfafscheiding te handhaven. Het door verweerder als vergoeding anderszins aanmerken van deze kosten, acht de rechtbank dan ook onjuist.
2.11. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank is echter van oordeel dat voldoende grond bestaat om in het kader van finale geschillenbeslechting met gebruikmaking van haar bevoegdheid, neergelegd in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien.
Daartoe wordt overwogen als volgt.
2.12. Zoals hiervoor onder 2.3 overwogen heeft verweerder bij de vaststelling van de waardevermindering van het perceel van eiseres als uitgangspunt genomen een bedrag van EURO 25.000,=. Namens eiseres is daar tegenovergesteld een bedrag van EURO 35.000,=, zoals getaxeerd door [naam bedrijf]. Beide taxateurs gaan uit van een waarde van het perceel van EURO 685.000,= op basis van het vigerend bestemmingsplan “De Riet”.
2.12.1. De rechtbank stelt vast dat aan de taxatie, zoals die is verricht in opdracht van de planschadebeoordelingscommissie, een uitgebreide planologische vergelijking ten grondslag is gelegd, welke grotendeels ontbreekt bij de taxatie door [naam bedrijf], in opdracht van eiseres.
2.12.2. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder in beginsel op het uitgebrachte advies van de planschadebeoordelingscommissie mocht afgaan. Niet immers kan worden geoordeeld dat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Dit betekent dat het door de planschadebeoordelingscommissie geadviseerde bedrag, zonder de daarop toegepaste vermindering, als planschadebedrag kan worden aangemerkt.
2.12.3. Gebruikmakend van de haar op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb toekomende bevoegdheid stelt de rechtbank, doende wat verweerder had dienen te doen, het bedrag aan planschade dan ook vast op EURO 25.000,=.
2.13. Nu, zoals hiervoor onder 2.11 is overwogen, het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het beroep gegrond.
2.14. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
stelt het bedrag aan planschade vast op EURO 25.000= en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser/eiseres begroot op EUR 644, = (wegens de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Helden;
bepaalt dat de gemeente Helden aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 145,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. A.W.P. Letschert (voorzitter), T.M. Schelfhout en L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P.Jacobs, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2009.
w.g. mr. K.M.P.Jacobs,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 22 juni 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.