Procedurenummer: AWB 09 / 604
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[Verzoeker] te Weert, verzoeker,
gemachtigde [naam gemachtigde]
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
1.1. Bij besluit van 7 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 16 januari 2009, waarbij verweerder heeft besloten verzoeker met betrekking tot het perceel van verzoeker, [adres] te Weert, geen vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen en daarnaast verzoeker een last onder dwangsom op te leggen, ongegrond verklaard.
1.2. Tegen dit besluit is namens verzoeker bij deze rechtbank bij schrijven van 5 mei 2009 beroep op grond van de Awb ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 09/607. Tevens heeft verzoeker zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake de last onder dwangsom een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is
[belanghebbende] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van belanghebbende gezonden. Vervolgens zijn door zowel verzoeker als verweerder nadere stukken ingediend.
1.5. Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 juni 2009, waar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Belanghebbende, voornoemd, bijgestaan door zijn gemachtigde, is eveneens ter zitting verschenen.
2.1.1. Verzoeker is woonachtig op het perceel gelegen aan de [adres] te Weert, kadastraal bekend gemeente Weert, sectie W onder nummer 0054.
2.1.2. Op 10 mei 2008 heeft belanghebbende, woonachtig op [adres] te Weert, bij verweerder gemeld dat het woonhuis van verzoeker is veranderd in een woonhuis met een bedrijf dat handelt in onder meer stenen en tegels. Aan de achterzijde en straatzijde staan tegeltableaus uitgestald. Een reclamebord aan de [adres] verwijst naar het bedrijf. Belanghebbende verzoekt verweerder handhavend op te treden.
2.1.3. Bij brief van 20 juni 2008 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat toezichthouders van verweerder op 25 april en 16 juni 2008 bezoeken hebben gebracht aan het adres van verzoeker. Zij hebben geconstateerd dat op het perceel diverse uitstallingen van tegelwerken en hardsteen zijn geplaatst en dat op het perceel een reclamebord is geplaatst. Verweerder heeft verzoeker er op gewezen dat het verboden is de gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken in strijd met de op het perceel rustende bestemming. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat er in ieder geval strijdig gebruik aan de orde is ingeval sprake is van gebruik voor enige tak van handel, detailhandel of bedrijf. Verweerder heeft verzoeker verzocht de strijdigheden met het bestemmingsplan tenminste binnen twee weken na dagtekening van de brief te verwijderen. Indien niet aan het verzoek wordt voldaan, is verweerder voornemens bestuursdwang toe te passen.
2.1.4. Op 21 juni 2008 heeft verzoeker een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan ingediend op grond van artikel 5.4 en 5.5 van de bestemmingsplanvoorschriften, dan wel op grond van andere vrijstellingsmogelijkheden op basis van de WRO. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat op het betrokken perceel de volgende activiteiten worden uitgeoefend: ontwerpen, adviseren en begeleiden van aanleg van tuinen en sierbestrating. Verzoeker stelt geen (detail)handel te drijven op het perceel. Hij is ook niet van plan dit in de toekomst te doen.
2.1.5. Bij brief van 25 september 2008 heeft verweerder medegedeeld dat het bestemmingsplan “Laarveld” geen mogelijkheden biedt om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor het bedrijfsmatig gebruik van het perceel van verzoeker. Verweerder is voornemens verzoeker aan te schrijven
- de geplaatste uitstellingen van tegelwerken en hardsteen te verwijderen;
- de voorbeeldbestratingen, zoals aangelegd in een groot aantal vakken, onder andere naast het aangelegde pad te verwijderen;
- het gebruik van het perceel c.q. de woning bestaande uit het tentoonstellen van bestratingsmaterialen en tegelwerken of voorbeelden daarvan die door (aspirant) klanten bekeken kunnen worden, te beëindigen.
Verweerder is voornemens bij voornoemde aanschrijving een dwangsom op te leggen.
2.1.6. Op 24 oktober 2008 heeft verzoeker een zienswijze ingediend tegen het voornemen om handhavend op te treden. Verzoeker wijst er tevens op dat verweerder (nog) niet beslist heeft op zijn verzoek om vrijstelling van 21 juni 2008.
2.1.7. Bij besluit van 16 januari 2009 heeft verweerder het verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan afgewezen. Daarnaast heeft verweerder besloten om verzoeker aan te schrijven het strijdige gebruik van het perceel [adres] te Weert te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft verzoeker inzake het perceel [adres] de last
opgelegd:
1. De geplaatste uitstallingen van tegelwerken en hardsteen binnen 4 weken na dagtekening van de aanschrijving te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag met maximum van EUR 10.000,-.
2. De voorbeeldbestratingen, zoals aangelegd in een groot aantal vakken, onder andere naast het aangelegde pad, binnen drie maanden na dagtekening van de aanschrijving te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van
EUR 500,- per dag met een maximum van EUR 50.000,-.
3. Het gebruik van het perceel c.q. de woning bestaande uit het tentoonstellen van bestratingsmaterialen en tegelwerken of voorbeelden daarvan die door (aspirant) klanten bekeken kunnen worden, binnen 4 weken na dagtekening van de aanschrijving te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van EUR 500,- met per dag met een maximum van EUR 50.000,-.
2.1.8. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om vrijstelling en tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire standpunt gehandhaafd met dien verstande dat de termijn waarop aan de aanschrijving om de voorbeeldbestrating te verwijderen en verwijderd te houden en de dwangsommen worden verbeurd (onderdeel 2 van de aanschrijving) ingaat drie maanden na de verzending van het besluit op bezwaar.
2.1.9. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening het bestreden besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom in trekken dan wel te schorsen dan wel de begunstigingstermijn te verlengen tot negen maanden.
2.2. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de rechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De rechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2.4. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 5:21 van de Awb, heeft het gemeentebestuur de bevoegdheid met bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat het orgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen niet verzet.
2.5. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of op verzoekers perceel een overtreding van een wettelijk voorschrift plaatsvindt op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden.
2.6. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Laarveld” berust op het perceel aan de [adres] te Weert de bestemming “Woondoeleinden bestaand”. Ingevolge artikel 5.5.1. van het bestemmingsplan is het verboden de gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
2.7. Onder strijdig gebruik met de op verzoekers perceel gegeven bestemming wordt ingevolge artikel 5.5.2, onder c, van de Voorschriften van het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruik voor handel, detailhandel of bedrijf.
2.8. Niet in geschil is dat verzoeker ten tijde van het primaire besluit vanuit zijn woning adviseert en tuinen en bestratingen ontwerpt, op zijn perceel tableaus met tegelwerken en hardsteen heeft uitgestald en dat hij voorbeeldbestratingen in zijn tuin heeft aangelegd.
2.9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een met het bestemmingsplan strijdige situatie en heeft verzoeker verplicht deze situatie te beëindigen en in overeenstemming met het bestemmingsplan te brengen. Centraal daarbij staat de vraag of aannemelijk is dat verzoekers activiteiten al dan niet binnen de bestemming “woondoeleinden” zijn toegestaan. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld en ter zitting nogmaals heeft bevestigd, valt het adviseren van cliënten in verzoekers woning ten behoeve van het ontwerpen van tuinen / bestratingen en het ontwerpen van tuinen / bestratingen onder het begrip aan huis gebonden beroep en is daarom op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Het uitstallen van tableaus van tegelwerken en hardsteen heeft geen ander doel dan dat cliënten diverse materialen kunnen bekijken met het oog op verkoop, hetgeen ook door verzoeker niet is ontkend. De in verzoekers tuin aangelegde vakken met diverse mogelijkheden van bestratingen kunnen, gelet op onder meer de omvang en de uiterlijke verschijningsvorm, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden gezien dan als voorbeeldbestratingen, met de bedoeling die aan de cliënten te tonen ten behoeve van de verkoop van bestratingen. Daarbij dient te worden overwogen dat de aangelegde bestratingen niet op zichzelf staan, maar in samenhang met de advisering en het ontwerp alsmede met de tentoongestelde tableaus moet worden bezien.
2.11. Gelet op het vorenstaande kan het gebruik van verzoekers perceel met betrekking tot de geplaatste uitstallingen van tegelwerken en hardsteen en de voorbeeldbestratingen niet anders worden aangemerkt dan als gebruik voor handel, detailhandel of bedrijf, hetgeen inhoudt dat dit gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
2.12. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Dienaangaande overweegt de rechter als volgt.
2.13. Naar aanleiding van het verzoek van verzoeker aan verweerder om medewerking te verlenen aan legalisering, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij hieraan geen medewerking zal verlenen. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid tot het verlenen van binnenplanse vrijstelling en verweerder wil geen medewerking verlenen aan vrijstelling ex artikel 17 dan wel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat het door verzoeker voorgestane gebruik van het perceel nog los van de precedentwerking die hiervan uitgaat ernstig afbreuk doet aan de bestemming “woondoeleinden”, waarbij verweerder de “Nota aanwijzing Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten”, zoals vastgesteld op 1 juli 2008 in aanmerking heeft genomen. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder en de rechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.14. Nu niet gesteld kan worden dat er binnen afzienbare tijd voldoende concreet zicht bestaat op beëindiging van de huidige illegale situatie, is er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder zou kunnen afzien van handhaving.
2.15. Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Awb strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. De voorzieningenrechter overweegt dat de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2002, LJN AF0309), gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen dan wel het verbeuren van dwangsommen te voorkomen.
2.16. Zoals hiervoor reeds vermeld, houdt de in het bestreden besluit genoemde last in dat verzoeker
1. de geplaatste uitstallingen van tegelwerken en hardsteen binnen 4 weken dient te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag met maximum van EUR 10.000,-.;
2. de voorbeeldbestratingen, zoals aangelegd in een groot aantal vakken, onder andere naast het aangelegde pad, binnen drie maanden na verzending van het besluit op bezwaar dient te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag met een maximum van EUR 50.000,-;
3. het gebruik van het perceel c.q. de woning [adres] bestaande uit het tentoonstellen van bestratingsmaterialen en tegelwerken of voorbeelden daarvan die door (aspirant) klanten bekeken kunnen worden, binnen 4 weken na dagtekening van de aanschrijving dient te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van EUR 500,- met per dag met een maximum van EUR 50.000,-.
2.17. Tot het vereiste van duidelijkheid van de opgelegde last behoort dat zonder meer helder behoort te zijn op welke feitelijke situatie de last betrekking heeft, zodat in de last precies behoort te worden omschreven wat beëindigd dient te worden dan wel beëindigd dient te worden gehouden. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het voorgaande niet blijkt waarin het onder 3. vermelde met betrekking tot het gebruik van het perceel zich onderscheidt van het onder 1. en 2. vermelde. Zo kan de situatie ontstaan, zoals ter zitting door de voorzieningenrechter aan de orde is gesteld, dat verzoeker bij het in stand houden van (voorbeeld)bestratingen onderdeel (B)2 van de last overtreedt, waarbij tévens sprake is van strijdig gebruik van het perceel, als genoemd onder (B)3, waarbij de vraag rijst of alsdan sprake is van één overtreding of van twee afzonderlijke overtredingen. Bovendien is bij deze onderdelen sprake van verschillende begunstigingstermijnen. Op de vraag hoe verweerder in een dergelijke situatie in de praktijk de last zal toepassen, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting geen absolute duidelijkheid kunnen verschaffen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de last onder dwangsom, zoals geformuleerd bij de beslissing op bezwaar, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.18. Op grond van het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen en het primaire besluit schorsen tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist.
2.19. De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek en beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het primaire besluit van 16 januari 2009 zal worden geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van verzoeker begroot op EUR 644,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Weert;
bepaalt dat de gemeente Weert aan verzoeker het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal EUR 300,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2009.
w.g. mr. M.M. van Utteren-Hoving,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 8 juni 2009
Tegen het gedeelte van de uitspraak waarin de voorlopige voorziening wordt toegewezen staat geen rechtsmiddel open.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen het gedeelte van de uitspraak waarin het beroep gegrond is verklaard binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.