ECLI:NL:RBROE:2009:BI6755

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1784
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor de realisatie van een MLA-vliegveld en verkeerseducatiecentrum in Maasbree en Venlo

In deze zaak hebben diverse omwonenden en de Stichting Milieufederatie Limburg beroep ingesteld tegen de vrijstelling die door de burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo en Maasbree is verleend voor de realisatie van een Micro Light Aviation (MLA) vliegveld en een verkeerseducatiecentrum. De rechtbank Roermond heeft op 13 mei 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verweerders bevoegd waren om de vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank concludeerde dat het vrijstellingsbesluit was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat de belangen van de eisers niet zodanig onevenredig werden geschaad dat verweerders niet tot verlening van de vrijstelling hadden mogen overgaan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aandacht besteed aan de mogelijke effecten van het vliegveld en het verkeerseducatiecentrum op de omgeving, waaronder licht- en geluidshinder. De rechtbank oordeelde dat de effecten van het project niet zodanig ernstig waren dat dit een belemmering voor de vrijstelling vormde. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de vrijstellinghouder had toegezegd maatregelen te nemen om lichthinder te beperken en dat de geluidshinder binnen de gestelde normen zou blijven. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de nertsenfokkerij, die door de eisers werd geëxploiteerd, niet onevenredig werden geschaad door de realisatie van het vliegveld en het verkeerseducatiecentrum.

De uitspraak van de rechtbank is van belang voor de beoordeling van de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO en de vereisten voor een goede ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de belangenafweging de discretionaire bevoegdheid van de verweerders gerespecteerd dient te worden, tenzij er sprake is van strijd met rechtsregels of beginselen. De rechtbank heeft de zaak openbaar uitgesproken en de beslissing is op 13 mei 2009 verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1784
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
Dhr.H.P.v.d.Horst en mw.T.W.M.v.d.Horst-Philipsen en Nertsenfokkerij Van der Horst BV te Sevenum, eisers,
gemachtigde mr. L.M.J.S. Helder
tegen
Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo en Maasbree, verweerders.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 7 oktober 2008 hebben verweerders aan Trade Port Onroerend Goed BV, hierna te noemen vrijstellinghouder, vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het realiseren van een Micro Light Aviation (MLA) vliegveld en een verkeerseducatiecentrum in Maasbree en Venlo zoals aangegeven op de bij het besluit behorende tekening.
1.2. Tegen dit besluit is namens eisers bij schrijven van 10 november 2008 op grond van de Awb rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is vrijstellinghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan zowel de gemachtigde van eisers als aan vrijstellinghouder gezonden.
1.5. Het beroep is gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers 08/1786, 08/1789, 08/1791, 08/1820 en 08/1835 ter zitting van 2 april 2009, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.P.C.M. Schneijdenberg en waar verweerders zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels, I.J. de Warrimont en ing. A.H.M. van Hagen. Vrijstellinghouder is verschenen bij de heer Keunen en heeft zich laten bijstaan door diens gemachtigde. Zijdens vrijstellinghouder zijn tevens als medegemachtigden verschenen R.Lensink, H.M.J. Luijpers en J.M.J. Kluskens, AA.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. Overwegingen
2.1. Cycloon Holland exploiteert een bedrijf dat zich hoofdzakelijk bezig houdt met import, export, verkoop, design, assemblage, onderhoud en reparaties van MLA vliegtuigen. Cycloon Holland is ook eigenaar van een MLA-vliegveld en vliegschool aan de Horsterweg te Grubbenvorst. Het vliegveld wordt ook gebruikt door een vereniging van MLA-vliegers.
2.2. In verband met de ontwikkeling van het grootschalig glastuinbouwgebied Californië dient het bedrijf van Cycloon Holland verplaatst te worden. De keuze voor de nieuwe locatie is gevallen op een terrein dat is gelegen in de gemeenten Maasbree en Venlo, parallel aan de noordzijde van de A67 en ten westen van het bedrijventerrein Trade Port West. Naast een MLA-vliegveld is op deze locatie ook een verkeerseducatiecentrum voorzien.
2.3. De onder 2.2. weergegeven voorgenomen ontwikkeling van het vliegveld en verkeerseducatiecentrum is in strijd met het vigerende bestemmingplan Buitengebied Maasbree van de gemeente Maasbree en (voor zover het de toegangsweg naar het vliegveld en verkeerseducatiecentrum betreft) het bestemmingsplan Trade Port West deelplan II van de gemeente Venlo.
2.4. Op 8 april 2008 heeft vrijstellinghoudster ten behoeve van de realisatie van het vliegveld en het verkeerseducatiecentrum een aanvraag voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO ingediend. De bij deze aanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door het voorontwerp bestemmingsplan Traffic Port van juli 2007.
2.5. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat vergunning verleend voor het gebruik en het inrichten van het MLA-vliegveld (BIGNAL vergunning). Bij besluit van 9 januari 2009 heeft de Minister de tegen deze BIGNAL vergunning gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2.6. Na publicatie van het voornemen van verweerders om vrijstelling te verlenen zijn door eisers, die in de directe omgeving van de projectlocatie wonen en daar ook een nertsenfarm exploiteren, zienswijzen ingediend. Deze, maar ook de door anderen ingediende zienswijzen, hebben niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Bij besluit van 7 oktober 2008 hebben verweerders de gevraagde vrijstelling verleend. Van dit besluit maakt het zienswijzenrapport van 15 september 2008 onderdeel uit.
2.7. Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree aan vrijstellinghoudster de voor het MLA-vliegveld en het verkeerseducatiecentrum benodigde milieuvergunning verleend.
2.8. In beroep hebben eisers aangevoerd dat verweerders geen vrijstelling hadden mogen verlenen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO omdat het project niet voorkomt op de lijst van door Gedeputeerde Staten aangegeven categoriën van gevallen. Verder is de vrijstelling volgens eisers niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Eisers zijn van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de negatieve gevolgen die de nertsenfokkerij zal ondervinden van de door het vliegveld en het verkeerseducatiecentrum te veroorzaken lichthinder en geluidhinder.
2.9. Het oordeel van de rechtbank.
2.9.1. Het thans bestreden besluit heeft betrekking op een door verweerders krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechtbank dient te beoordelen of aan de wettelijke bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan en voor het overige het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.9.2. Vrijstellinghouder heeft een verzoek ingediend ter verkrijging van vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de WRO.
De provincie Limburg heeft zich in het advies d.d. 22 mei 2008 over het ontwerpbestemmingsplan Traffic Port op het standpunt gesteld dat dit advies, gezien de zwaarte van de daarin gemaakte opmerkingen, voldoende grondslag biedt voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, zoals bedoeld in de “lijst van gevallen ex artikel 19, lid 2” van de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg. Het advies heeft de instemming van de VROM-inspectie Regio Zuid. De rechtbank is gelet hierop alsmede gelet op het bepaalde onder C op de “lijst van gevallen van ex artikel 19, lid 2” van oordeel dat verweerders toepassing hebben mogen gegeven aan artikel 19, tweede lid van de WRO. Artikel 19, vierde lid, van de WRO ziet enkel op de toepassing van het eerste lid en niet op de toepassing van het tweede lid van dat artikel. Een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar staat aan de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO dan ook niet in de weg. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
2.9.3. Ten aanzien van de voorwaarde dat een vrijstelling voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat daaronder blijkens voormelde wettelijke bepaling bij voorkeur wordt verstaan een (inter)gemeentelijk structuurplan, terwijl tevens is vereist dat daarbij in elk geval moet worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan dan wel de toekomstige bestemming. De bij de vrijstelling behorende ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door een voorontwerp bestemmingsplan.
2.9.4. Blijkens de geldende bestemmingsplannen en de ruimtelijke onderbouwing is de projectlocatie gelegen op gronden die zijn bestemd als “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde”. In de ruimtelijke onderbouwing wordt in voldoende mate ingegaan op het rijksbeleid, het provinciaal beleid, het gemeentelijk beleid en de ruimtelijke inpassing van het project. In de ruimtelijke onderbouwing zijn met name de nabije ligging van het industriegebied Trade Port West en de toekomstige ontwikkelingen in de directe omgeving zoals die voortvloeien uit het regionale samenwerkingsverband “Klavertje 4” betrokken. Door eiser zijn op dit punt geen (specifieke) gronden ingebracht. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat de vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing zodat verweerders bevoegd waren de vrijstelling te verlenen.
2.9.5. Ten aanzien van de door eisers aangevoerde grond dat bij het verlenen van de vrijstelling onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van eisers voor wat betreft de door het project te veroorzaken geluid- en lichthinder overweegt de rechtbank als volgt.
2.9.6. Eisers hebben de mogelijke invloed van kunstmatig licht op de exploitatie van de nertsenfokkerij met diverse publicaties en verklaringen van deskundigen alsmede een lichtrapport van Lichtconsult.nl met betrekking tot de bestaande lichthinder van Trade Port, enigermate inzichtelijk gemaakt. Ter zitting is zijdens vrijstellinghouder verklaard dat door hem geen lichtmasten in het projectgebied zullen worden geplaatst. Voor het vliegveld is ook geen verlichting nodig en de vliegtuigen voeren evenmin verlichting omdat enkel tijdens daglicht zal worden gevlogen, aldus vrijstellinghouder. Dit standpunt wordt ondersteund door de BIGNAL vergunning die enkel het vliegen tijdens de daguren toestaat.
Vrijstellinghouder heeft voorts verklaard dat ten behoeve van het verkeerseducatiecentrum wel enige buitenverlichting zal worden aangebracht omdat ook in de vroege avonduren bepaalde activiteiten zullen worden uitgeoefend. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat aannemelijk is dat door het project, en door het verkeerseducatiecentrum in het bijzonder, enig kunstmatig licht zal worden geproduceerd dat zich in de nabije omgeving zal manifesteren. De rechtbank acht het evenwel niet aannemelijk dat het effect daarvan voor eisers dusdanig onevenredig is dat verweerder in redelijkheid niet tot het verlenen van vrijstelling had mogen overgaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het verkeerseducatiecentrum op grotere afstand van de nertsenfokkerij is gelegen dan de vliegstrip en voorts dat vrijstellinghouder ter zitting heeft toegezegd dat zal worden zorg gedragen voor het zoveel mogelijk beperken van lichthinder. Overigens heeft vrijstellinghouder ter zitting nog verklaard dat de verlichting ook onderdeel uitmaakt van de nog in procedure zijnde milieuvergunning.
2.9.7. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit volgt dat met name de MLA’s van belang zijn voor de geluidproductie. Blijkens dit rapport kan het vliegveld worden gerealiseerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat het onderzoek naar inhoud of wijze van totstandkoming ondeugdelijk is. Door partijen zijn geen rapporten van een akoestisch onderzoek (met andere uitkomst) overgelegd. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard, en ook uit het rapport blijkt dat het rapport is gemaakt overeenkomstig de handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 waarin de gehanteerde ISO norm is opgenomen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat voldoende controleerbaar is welke norm is gehanteerd. Hetgeen daarover ter zitting door eisers is aangevoerd leidt, nu een verdere onderbouwing ontbreekt, niet tot een ander oordeel.
De rechtbank acht het, gelet op de conclusie van vorenbedoeld rapport, niet aannemelijk dat eisers en met name de nertsenfokkerij onevenredige geluidshinder zullen ondervinden van de MLA’s. Daarbij komt dat de in de voor het vliegveld afgegeven milieuvergunning opgenomen geluidsnormen afdwingbaar zijn en dat de door eisers gestelde nadelige gevolgen van het geluid voor de nertsenfokkerij onvoldoende zijn onderbouwd.
2.9.8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat naar aanleiding van hetgeen eisers hebben aangevoerd niet gezegd kan worden dat sprake is van een zodanig onevenwichtige belangenweging dat verweerder in redelijkheid niet tot het verlenen van vrijstelling heeft mogen overgaan.
Het beroep is ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), Th.M. Schelfhout en N.J.J. Derks-Voncken, in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 13 mei 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.