RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1728
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam] te Venlo, eiser,
gemachtigde mr. [naam 1]
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.
1.1. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 oktober 2008 inzake eisers recht op uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb), ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 april 2009, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde mr. [naam 1], advocaat te Venlo, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. [naam 2].
2.1. Eiser ontvangt sedert 31 januari 2005 een zogenoemde “zwerversuitkering” op grond van de Wwb. Hij is volgens eigen verklaring verslaafd aan heroïne, alcohol en oxazepam. Daarnaast krijgt hij elke 24 uur methadon bij het CAD. Op 29 september 2008 is door de Sociale Recherche een rapport opgemaakt waaruit blijkt dat eiser op 18 februari 2008 door de politie is aangehouden op verdenking van de verkoop van harddrugs. Uit de door de politie ter zake opgemaakte processen-verbaal blijkt dat eiser op 18 februari 2008 door de politie werd gezien in [adres] te Venlo, waar hij iets kleins aan een onbekende man gaf, waarna zij kort daarna weer uit elkaar gingen. De onbekende man maakte kort vóór de ontmoeting gebruik van een telefooncel waarvan het bekend is dat deze gebruikt wordt door drugsverslaafden om een afspraak te maken met een dealer. De man bleek na aanhouding een bolletje met heroïne in zijn bezit te hebben. Vlak voor de aanhouding van eiser is deze door de politie onderzocht aan zijn kleding en zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Tijdens de rit naar het politiebureau heeft de dienstdoende politieagent bemerkt dat eiser een zakje met 11 bolletjes heroïne onder de bijrijdersstoel schoof. Bij de insluitingsfouillering is vervolgens nog één bolletje heroïne bij eiser aangetroffen. De in de politieauto gevonden bolletjes zagen qua grootte, kleur en verpakking hetzelfde uit als het bij de andere man in beslag genomen bolletje. In totaal is onder eiser 4,6 gram heroïne, een bedrag van EUR 105,00 aan contant geld en een mobiele telefoon in beslag genomen.
2.2. Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de Wwb eisers recht op uitkering ingaande 1 februari 2008 tot en met 29 februari 2008 herzien en de over genoemde periode teveel ontvangen uitkering ad EUR 655,35 op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de Wwb van eiser teruggevorderd. Daarbij is bepaald dat terugbetaling plaatsvindt door een maandelijkse inhouding van EUR 53,00 op eisers uitkering. Aan het besluit tot herziening en terugvordering is ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek van de Sociale Recherche is gebleken dat eiser inkomsten uit handel in verdovende middelen heeft gehad, die hij niet heeft opgegeven waardoor het recht op bijstand over genoemde periode niet kan worden vastgesteld. Tevens heeft verweerder vanaf 1 oktober 2008 eisers bijstandsuitkering gedurende een maand verlaagd met 10% omdat hij de hoogte van zijn inkomsten in verband met verkoop van harddrugs niet heeft opgegeven op het wijzigingsformulier.
2.3. In bezwaar is aangevoerd dat de conclusie van de Sociale Recherche dat eiser bezig zou zijn geweest met handel in verdovende middelen onjuist is. Gesteld is dat eiser weliswaar gebruikt, maar niet handelt.
2.4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.5. In beroep is herhaald dat niet is aangetoond dat eiser in verdovende middelen heeft gehandeld. Onder meer is aangevoerd dat eiser vlak voor zijn aanhouding door de politie aan zijn kleding is onderzocht en dat er toen geen verdovende middelen zijn aangetroffen. Gesteld wordt dat het zakje met elf bolletjes met vermoedelijk heroïne daarom niet van eiser afkomstig kan zijn. Het bestreden besluit mist derhalve feitelijke grondslag en kan om die reden niet in stand blijven.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.7. Op basis van de inhoud van het rapport van onderzoek Sociale Recherche Regio Noord Limburg van 29 september 2008 is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 18 februari 2008 in de gemeente Venlo een bolletje heroïne heeft verkocht en dat hij de inkomsten uit die verkoop niet heeft opgegeven aan verweerder. Eiser heeft daardoor de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb geschonden. De rechtbank is echter van oordeel dat er in de gedingstukken onvoldoende objectieve, verifieerbare aanwijzingen zijn om aan te nemen dat eiser zich in de in geding zijnde periode meerdere malen dan op 18 februari 2008 met verkoop van harddrugs heeft bezig gehouden. Eiser is na zijn aanhouding in verband met een ander feit ingesloten en de onder hem aangetroffen drugs zijn in beslag genomen. Weliswaar is sprake geweest van een handelshoeveelheid, maar door de inbeslagname heeft eiser daaruit geen inkomsten kunnen verwerven. Als mogelijke aanwijzing voor drugshandel is verder in het dossier alleen sprake van een “Frismelding” uit 2002 dat eiser in verband met drugshandel een mondelinge waarschuwing heeft gehad (gering feit).
2.8. Gelet op voormeld oordeel omtrent de omvang van de drugshandel door eiser, betreft het geschil in de eerste plaats de vraag of het recht op bijstand over de periode waarin de handel plaatsvond, al of niet kan worden vastgesteld. Het ligt daarbij op de weg van eiser te stellen en aannemelijk te maken dat hij recht op bijstand zou hebben gehad indien de inlichtingenplicht zou zijn nagekomen. Hetgeen door betrokkene wordt aangevoerd dat in de periode in geding zijn inkomsten beneden de op hem toepasselijke bijstandsnorm lagen, dient bij de toetsing van het besluit tot intrekking te worden betrokken (CRvB 3 december 2002, LJN: AF3034).
2.9. Uit het door verweerder nagezonden proces-verbaal van verhoor van eiser van Regiopolitie Limburg-Noord, District Venlo, PL2321/08-019019, blijkt dat eiser “al zijn papiergeld netjes in zijn portemonnee had en één tientje los in zijn zak had zitten”. In aanmerking genomen de consumentenprijzen voor (0,3 gram van) deze harddrug, acht de rechtbank aannemelijk dat de onder eiser aangetroffen EUR 10,00 door hem zijn ontvangen in verband met de verkoop van één bolletje heroïne. De feitelijke hoogte van de door hem in verband met deze transactie genoten inkomsten moeten naar het oordeel van de rechtbank dan ook op dat bedrag worden vastgesteld en voor de conclusie dat er meer inkomsten zijn geweest wordt in de aanwezige gegevens onvoldoende steun gevonden. De rechtbank miskent niet dat met handel in (hard) drugs normaliter veel geld wordt verdiend, maar acht in het onderhavige geval te weinig aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat eiser structureel inkomsten uit drugshandel heeft genoten.
2.10. Uit het voorgaande volgt dat verweerders besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de maand februari 2008 wegens een onjuiste feitelijke grondslag niet in stand kan worden gelaten. Dit geldt eveneens voor de opgelegde maatregel van verlaging van eisers uitkering met 10% over één maand ingaande 1 oktober 2008. Het daartegen ingestelde beroep moet dan ook voor gegrond worden gehouden. De rechtbank zal tot vernietiging van het bestreden besluit overgaan nu een terugvorderingsbedrag resteert beneden het drempelbedrag genoemd in de beleidsregels terugvordering en verhaal van de gemeente Venlo. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 1 oktober 2008 te herroepen.
2.11. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2008;
herroept het besluit van 1 oktober 2008;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op EUR 644,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Venlo aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat de gemeente Venlo aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2009
w.g. mr. F.A. Timmers, griffier
w.g. mr. C.M.W. Nobis, rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 11 mei 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.