Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 79750 / HA ZA 07-380
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
Mrs. M. VANBUUL, F. RUYSSCHAERT en M. BERNAERTS,
gevestigd te Tongeren, België,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de rechtspersoon naar Belgisch recht [JaH] B.V.B.A.,
gevestigd te Neeroeteren, België,
eisers,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[JH] B.V.,
gevestigd te Weert,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TELSTAR B.V.,
gevestigd te Weert,
gedaagden,
advocaat mr. P.J.L. Tacx.
Partijen zullen hierna (ook) [JaH] BVBA en [JH] BV c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 maart 2007;
- de akte zijdens [JaH] BVBA met producties 1 t/m 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 12;
- de conclusie van repliek met producties 8 t/m 36;
- de conclusie van dupliek;
- de op 5 november 2008 ingediende producties 13 t/m 20;
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [J.A.H] ([H] sr.) is een in Nederland succesvol liedjesschrijver en zanger (bekend onder de naam [JH]). Tijdens zijn schrijf en zangcarrière heeft hij de liedjesteksten ondergebracht in Telstar B.V.. Daarnaast heeft [H] sr. onder meer opgericht de Beheersmaatschappij Telstar B.V. (de moedermaatschappij van Telstar B.V.) en de Beheersmaatschappij [JH] B.V..
2.2 Tot 1 januari 1984 was [H] sr. directeur van Beheersmaatschappij [JH] B.V.. Vanaf 1 januari 1984 was de dochter van [H] sr, [M.J.C.M.H] (hierna [JaH]), directeur van Beheersmaatschappij [JH] B.V..
2.3 [H] sr bleef directeur van [H] B.V.. Op 8 oktober 1991 werd [JaH] mede directeur van [H] B.V. Met ingang van 1 januari 1997 traden beiden af als directeur van [H] B.V. en werd Beheersmaatschappij [JH] B.V. de statutair directeur van [H] B.V..
2.4 [H] sr wilde de aandelen van de werkmaatschappijen binnen de groep van de [H] vennootschappen certificeren en daartoe is op 9 juni 1987 de Stichting Administratiekantoor [JH] (Stichting AK) opgericht. Deze stichting is de aandelen gaan houden van:
Beheersmaatschappij [JH] B.V., te weten 99 geplaatste en volgestorte aandelen, toebehorende aan [H] sr en 1 geplaatst en volgestort aandeel, toebehorende aan [JaH];
Beheersmaatschappij Telstar B.V., te weten 34 geplaatste en volgestorte aandelen, toebehorende aan [H] sr en 1 geplaatst en volgestort aandeel, toebehorende aan [JaH].
2.5 [JaH] is op 17 april 2002 overleden. [JaH] was tot haar overlijden statutair directeur van Beheersmaatschappij [JH] B.V. en naast [H] sr (voorzitter) en [JH] jr (bestuurslid) bestuurslid van de Stichting AK. Door het overlijden van [JaH] ontstond in elk van genoemde rechtspersonen een vacature. In de vacature in Beheersmaatschappij [JH] B.V. is op 17 mei 2002 [JH] jr. benoemd en in de vacature bij de Stichting AK is op 24 december 2002 [AJH] benoemd.
2.6 Van 1984 tot aan haar overlijden heeft [JaH] zich met de dagelijkse leiding van de onderneming van de [H]groep bezig gehouden.
2.7 Telstar B.V. was eigenaar van een bestand van muziekwerken en tot 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen daarvan, vastgelegd op banden met daarop ongeveer 25.000 titels van diverse artiesten (verder aangeduid als de Oude Catalogus).
2.8 De ongeveer 2.700 werken (de Nieuwe Catalogus) die na 1 april 1990 in Telstar B.V. zijn geproduceerd, zijn ondergebracht in [H] B.V..
2.9 Telstar B.V., destijds vertegenwoordigd door [JaH], heeft de Oude Catalogus op 23 november 1990 vanwege financiële problemen binnen de [H]groep verkocht aan Inter Fides Holding B.V.. De Oude Catalogus is vervolgens doorverkocht. Op 8 januari 1993 is CNR/Indisc Holding B.V. eigenaar van de Oude Catalogus geworden.
2.10 Op 11 juni 1993 is [J&JH] B.V. opgericht, waarvan [JaH] enig aandeelhouder en bestuurder was. Deze vennootschap heeft nimmer behoord tot de [H]groep, bestaande uit Beheersmaatschappij [JH] B.V. en [JH] B.V. .
2.11 CNR/Indisc Holding B.V. heeft de (geluidsopnamen en de exploitatierechten van de) Oude Catalogus op 7 maart 1994 voor een bedrag van ƒ 2.000.000,00 verkocht aan [J&JH] B.V.
2.12 Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 12 november 1997 is “de zetel van de werkelijke leiding” van [J&JH] B.V. verplaatst naar België en werd [J&JH] B.V. voor het Belgische recht een BVBA. Na het overlijden van [JaH] werden haar zoon [JAJAH] en haar dochter [TMLJH] zelfstandig bevoegd statutair bestuurders.
2.13 Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 8 augustus 2003 is de naam van [J&JH] BVBA gewijzigd in [JaH] BVBA (verder aangeduid als de BVBA).
2.14 Ter terechtzitting d.d. 22 maart 2004 van deze rechtbank vond de behandeling plaats van een viertal toen aldaar aanhangige procedures (een hoofdzaak met een tegenvordering en een provisionele eis, nr. 56702 / HA ZA 03-508, alsmede drie kort gedingen, nrs. 58647 / KG ZA 03-264, 60261 / KG ZA 04-41 en 60411 / KG ZA 04-48). Tussen de daar verschenen partijen, te weten [JH] BV, Telstar BV, Beheersmaatschappij [JH] BV en Stichting Administratiekantoor [JH] (vertegenwoordigd door [JJCAH] en [AGJJHEH] en bijgestaan door mr. R.S. Le Poole en mr. S.J. Spanjaard) enerzijds en [JaH] BVBA, [JAJAH], [TMLJH] en [AD] (vertegenwoordigd door [JAJAH] en bijgestaan door mr. G.T.J. Hoff en mr. M. van Leeuwen) anderzijds zijn toen een aantal procesafspraken (door partijen in deze procedure aangemerkt als “de vaststellingsovereenkomst” welke term de rechtbank in het vervolg van dit vonnis ook zal gebruiken) gemaakt zoals vastgelegd, en ondertekend door partijen, in het proces-verbaal. Blijkens punt 2 van dat proces-verbaal waren voornoemde partijen van mening dat de certificaten in de Stichting Administratiekantoor [JH] door de erven [H] ([JAJAH], [TMLJH] en [AD]) overgedragen moeten worden aan [JH] senior of aan zijn beide zonen. Daartoe zou ingevolge punt 3 een onafhankelijk accountant de waarde van die certificaten berekenen, welke waardering ingevolge punt 4 door de partijen als bindend zou worden aanvaard.
Verder is in punt 6 bepaald als volgt:
“De Amsterdamse rechtbank zal in kort geding beslissen of de SENA-rechten (ook genaamd: naburige rechten, rechtbank) van de oude catalogus aan de [H]groep toevallen of aan de [JaH] BVBA. Partijen verklaren de uitspraak als bindend en zullen daarvan niet in hoger beroep gaan. De deskundige zal bij zijn waardering van de SENA-rechten uitgaan van die beslissing.”
In punt 8 is bepaald:
“In het kort geding 60411 zal de rechter vonnis wijzen. Partijen aanvaarden de beslissing van de rechter als bindend en zullen daarvan geen hoger beroep instellen.”
2.15 Bij vonnis van 8 april 2004 heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam overwogen dat
“er thans onvoldoende aanknopingspunten (zijn) voor het oordeel dat de naburige rechten (SENA-rechten) bij de overdracht van de oude catalogus van Telstar aan Inter Fides zijn overgedragen zodat het er voorshands voor moet worden gehouden dat deze bij Telstar zijn gebleven en thans verblijven.”
2.16 Bij brief van 23 april 2004 aan mr. Le Poole hebben [JaH] BV en [JAJAH], [TMLJH] en [AD] bericht “bij deze artikel 6 van het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2004 te vernietigen en gelet op het onverbrekelijke verband daarmee ook artikel 8”.
2.17 Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 maart 2005 (zaak nummer 60411) is de BVBA veroordeeld om als voorschot aan [H] te betalen een bedrag van EUR 234.143,49 ter zake van de door [H] aan artiesten betaalde royalty’s en aan Telstar te betalen een bedrag van EUR 75.000,00 ter zake van de royalty’s van de Zangeres [ ..]. Bij dit vonnis is geen wettelijke rente over de hoofdsommen toegewezen, omdat die rente niet was gevorderd.
2.18 Bij vonnis van 29 maart 2007 heeft de rechtbank van koophandel te Tongeren, België, [JaH] BVBA in staat van faillissement verklaard. Ter rolle van 1 augustus 2007 hebben de curatoren het hier aan de orde zijnde geding overgenomen.
3. De vordering
3.1. [JaH] BVBA vordert, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat tussen partijen ter zake de vaststellingsovereenkomst van 22 maart 2004 wilsovereenstemming heeft ontbroken althans eiseres heeft gedwaald dan wel door [JH] B.V. c.s. is bedrogen althans in die vaststellingsovereenkomst heeft ingestemd onder invloed van misbruik van omstandigheden door [JH] B.V. c.s. en deswege die vaststellingsovereenkomst te vernietigen dan wel te verklaren voor recht dat die vaststellingsovereenkomst terecht door eiseres is vernietigd.
Subsidiair te verklaren voor recht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [JaH] BVBA te houden aan de vaststellingsovereenkomst ter zake dan wel deze te wijzigen of te ontbinden ex artikel 6:258 BW;
2. haar te ontslaan van de verplichting om de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam inzake de SENA-rechten respectievelijk de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond inzake de royalty’s als bindend te aanvaarden en te verklaren voor recht dat [JaH] BVBA gerechtigd is om alsnog aan de ter zake bevoegde rechter voor te leggen (a) de vraag wie gerechtigd is tot de zogenaamde SENA-rechten betreffende de Oude Catalogus en in zoverre [JaH] BVBA ook te ontheffen van het haar bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond in kort geding van 2 juli 2004 opgelegde verbod als ook (b) de vraag (i) of Telstar gerechtigd is tot de royalty’s voor de Zangeres [ ..] en (ii) tot welk bedrag Telstar gerechtigd is en [JaH] BVBA in zoverre te ontheffen van de veroordelingen, tegen haar uitgesproken bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond in kort geding van 11 maart 2005.
3. althans zodanige uitspraak te doen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren teneinde [JaH] BVBA te brengen in de positie waarin zij zonder die vaststellingsovereenkomst zou hebben verkeerd.
4. te verklaren voor recht dat [JH] B.V. c.s. jegens [JaH] BV onrechtmatig heeft gehandeld in de in het lichaam der dagvaarding bedoelde zin en hen te veroordelen tot schadevergoeding, welke schadevergoeding onder meer dient te bestaan in het verlenen aan [JaH] van de rechten als hiervoor sub 2 vermeld.
5. met veroordeling van [JH] B.V. c.s. in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [JH] B.V. c.s. in verzuim zijn deze kosten te voldoen.
3.2 Aan haar vordering heeft [JaH] BVBA, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij er steeds van uit is gegaan dat de eigenaar c.q. rechthebbende op de oude Catalogus ook de rechthebbende is op de SENA-rechten, omdat de laatste onlosmakelijk verbonden zijn aan de eerste. Voorts is [JaH] BVBA er steeds vanuit gegaan dat zij tot 49% gerechtigd was in het vermogen van de zogenaamde [H]-groep, waarmee wordt bedoeld een conglomeraat van door de heer [JH] sr. opgerichte vennootschappen, waartoe ook gedaagden behoren. Dit is ook het uitgangspunt geweest van de ter terechtzitting van 22 maart 2004 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst.
Bij het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is Telstar B.V. als rechthebbende op de SENA-rechten geoordeeld. Vervolgens is naar voren gekomen dat Telstar geen deel uitmaakt van de [H]-groep althans niet behoort tot het deel van de [H]-groep waartoe erflaatster voor 49% gerechtigd was.
3.3 Primair stelt [JaH] BVBA dat wilsovereenstemming terzake de vaststellingsovereenkomst heeft ontbroken. Uitgangspunt van alle betrokkenen is geweest dat de SENA-rechten hetzij 100% eigendom van de erven, via de BVBA, waren hetzij 49% eigendom, via de [H]-groep, waarvan hun moeder 49% economisch eigenaar was.
3.4 Subsidiair stelt [JaH] BVBA dat zij heeft gedwaald waar zij en de erven hebben gemeend met de overeenkomst ter zake de SENA-rechten hoogstens 51% van hun rechten prijs te geven en niet 100%. De erven en daarmee ook de BVBA gingen ervan uit dat de erven voor 49% gerechtigd waren in de [H]-groep c.q. dat met de [H]-groep bedoeld werd het conglomeraat van ondernemingen waarin zij voor 49% gerechtigd waren. [JH] B.V. heeft ter zake voordien nooit onderscheid gemaakt tussen [H] en Telstar. Pas na het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam zijn zij dat onderscheid gaan maken. Dat onderscheid is ook ter terechtzitting van 22 maart 2004 niet ter sprake geweest. Daarom wordt in het proces-verbaal c.q. de vaststellingsovereenkomst slechts de [H]-groep genoemd. De uit een en ander voortvloeiende misvatting van de erven op grond waarvan zij en de BVBA hebben ingestemd met de hen voorgehouden regeling inzake de SENA-rechten, is derhalve aan [JH] B.V. c.s. te wijten (bedrog ex artikel 3:44 BW) althans grond voor een beroep op dwaling ex artikel 6:228, lid 1 sub a en b – en eventueel ook c – BW.
3.5 Daarnaast stelt [JaH] BVBA zich op het standpunt dat [JH] B.V. misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Een en ander ligt in het bijzonder besloten in het feit dat [JH] B.V. ten minste had kunnen vermoeden dat bij de erven en de BVBA sprake was van een of meer misverstanden te dezer zaken, waarvoor zij [JaH] BVBA niet gewaarschuwd heeft. Met name heeft zij geen informatie verstrekt aangaande het feit dat mogelijk Telstar rechthebbende op de SENA-rechten zou kunnen worden geoordeeld, dat deze geen deel uitmaakte van de [H]-groep althans niet van het conglomeraat van ondernemingen waarin erflaatster tot 49% gerechtigd was, zodat de uitkomst van de procedure in Amsterdam voor de erven zou kunnen zijn dat zij helemaal geen aanspraken op de SENA-rechten zouden hebben.
3.6 Meer subsidiair is [JaH] BVBA van mening dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is haar en de erven aan de vaststellingsovereenkomst te houden.
3.7 Meer subsidiair stelt [JaH] BVBA dat in de omstandigheden van dit geval goede redenen zijn gelegen om de vaststellingsovereenkomst te wijzigen respectievelijk gedeeltelijk te ontbinden ex artikel 6:258 BW, nu toewijzing van de SENA-rechten aan een andere vennootschap dan waartoe de erven mede gerechtigd zijn een ook voor de BVBA onvoorziene omstandigheid is geweest welke van dien aard is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst niet mag worden verlangd. Wijziging daarvan dient dusdanig te zijn dat de BVBA niet meer gehouden is aan de afspraak, het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam als bindend te aanvaarden.
3.8 Tenslotte stelt [JaH] BVBA dat [JH] B.V. c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.
3.9 [JaH] BVBA stelt vervolgens dat vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ook geldt voor wat betreft de afspraken over de artiestenroyalty’s en de royalty’s van de Zangeres [ ..]. Daarnaast is ook hier sprake van dwaling c.q. bedrog respectievelijk misbruik van omstandigheden.
4. Het verweer
4.1 [JH] B.V. c.s. concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [JaH] BVBA in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen met hoofdelijke veroordeling van [JaH] BVBA en de curatoren in de kosten van deze procedure. Hiertoe voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
4.2 Vanaf het begin ging het om de vraag of de SENA-rechten toebehoorden aan [JaH] BVBA dan wel aan Telstar B.V, waarvan de enig aandeelhouder is Beheers- en Beleggingsmaatschappij B.V. (hierna verder te noemen: B.B.B.). De vennootschapsstructuur is uitgebreid aan de orde gekomen, zowel in de bij het gerechtshof Amsterdam tussen partijen gevoerde enquêteprocedure als in de tussen partijen bij deze rechtbank gevoerde bodemprocedure.
4.3 Van een gebrek aan wilsovereenstemming is geen sprake geweest. Noch de erven [H] noch [JaH] BVBA zijn onder de nodige druk gezet. Evenmin is door de rechtbank ooit gezegd dat de erven [H] en/of [JaH] BVBA altijd tenminste 49% rechthebbende zou zijn op de SENA-rechten. Mocht er al sprake zijn van het ontbreken van wilsovereenstemming, dan kan dit niet aan [JH] B.V. c.s. worden tegengeworpen. Zij hebben de verklaring van [JaH] BVBA opgevat als een door haar tot hen gerichte verklaring van een bepaalde strekking, namelijk tot het beëindigen van een aantal lopende procedures tussen partijen. [JH] c.s. mochten deze verklaring ook als zodanig opvatten.
4.4. Van dwaling is evenmin sprake. Op de eerste plaats wordt aangevoerd dat het beroep op dwaling aangemerkt dient te worden als misbruik van bevoegdheid.
4.5. Indien de rechtbank mocht oordelen dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid voert [JH] c.s. aan dat het beroep op dwaling niet gehonoreerd kan worden. [JH] c.s. hebben geen inlichtingen verstrekt waarop de veronderstelling van [JaH] BVBA dat zij hetzij 100% hetzij 49% economisch rechthebbende zou zijn op de SENA-rechten met betrekking tot de Oude Catalogus zou kunnen zijn gegrond.
Voorts heeft [JH] B.V. c.s. [JaH] BVBA herhaaldelijk in verschillende procedures uitgebreid geïnformeerd over de vennootschapsstructuur. [JH] B.V. c.s. mocht er dus gerechtvaardigd van uit gaan dat [JaH] BVBA reeds bekend was met het feit dat zij geen aandelen of certificaten direct of indirect hield in Telstar B.V..
4.6 Ook van wederzijdse dwaling of bedrog is geen sprake. [JH] B.V. c.s. hebben niet gedwaald. Evenmin is er sprake van opzettelijke misleiding aan de zijde van [JH] B.V. c.s..
4.7 Het beroep van [JaH] BVBA op misbruik van omstandigheden kan evenmin slagen. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW is geen sprake.
4.8 De stelling van [JaH] BVBA dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij wordt gehouden aan de vaststellingsovereenkomst wordt eveneens gemotiveerd weersproken evenals het beroep op onrechtmatig handelen.
4.9 Het beroep op dwaling c.q. bedrog c.q. misbruik van omstandigheden betrekking hebbende op de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken over de royalty’s tenslotte wordt eveneens verworpen.
5. De beoordeling
Artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst
5.1 Het beroep van [JaH] BVBA op het ontbreken van wilsovereenstemming slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Voldoende is komen vast te staan dat doelstelling van de bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen was het beëindigen van een aantal lopende procedures tussen partijen. De beslissing van partijen om met elkaar een vaststellingsovereenkomst te sluiten was dan ook gericht op de bij beide partijen aanwezige en kenbaar gemaakte wil om tot beëindiging van deze procedures te komen. Met het bepaalde in artikel 6 beoogden beide partijen te bewerkstelligen dat tussen partijen door de voorzieningenrechter te Amsterdam bindend een einde werd gemaakt aan het geschil over de vraag wie rechthebbende is op de SENA-rechten van de Oude Catalogus en dat partijen na die uitspraak hun gerechtelijke procedures omtrent die rechten verder staakten. De omstandigheden waaronder deze overeenkomst tot stand is gekomen - een regeling tot stand gekomen na een lange zitting waarin verschillende procedures door elkaar liepen en waarbij verschillende onderwerpen aan de orde waren – zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat gezegd kan worden dat één van partijen niet in staat is geweest haar wil voldoende duidelijk te bepalen. Dat hierbij bij het geven van een nadere invulling van de vaststellingsovereenkomst door [JaH] BVBA wellicht ten onrechte van het uitgangspunt uit is gegaan dat zij of 100% eigenaar van de SENA-rechten was of 49% doet bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is geweest van wilsovereenstemming, waarop partijen over en weer mochten vertrouwen, niets af aan het feit dat er sprake is van wilsovereenstemming. Dit kan, indien zulks zou komen vast te staan, eventueel wel de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een wilsgebrek dat dient te leiden tot vernietiging van de overeenkomst.
5.2 Ten aanzien van het beroep op dwaling door [JaH] BVBA is het meest verstrekkend verweer van [JH] B.V. c.s. gelegen in het door haar aangevoerde misbruik van bevoegdheid. De rechtbank zal derhalve eerst op dit verweer ingaan. [JH] B.V. c.s. voert daartoe aan dat [JaH] BVBA, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, niet tot die uitoefening had kunnen komen. Het enkele feit dat [JaH] BVBA gedeeltelijke vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wil bewerkstelligen is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008 (met name hetgeen sub 5.2 in dit arrest is overwogen), tussen partijen gewezen in het kader van het verzoek van [JaH] BVBA tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
5.3 Met betrekking tot de vraag of het beroep op dwaling c.q. bedrog van [JaH] BVBA kan slagen dient voorop gesteld te worden dat ook een vaststellingsovereenkomst als hier aan de orde wegens dwaling kan worden vernietigd indien daarvoor gronden zijn.
Op grond van vaste jurisprudentie dient de rechtbank een beroep op dwaling in geval van een vaststellingsovereenkomst echter met terughoudendheid toe te passen. Partijen kunnen in beginsel geen beroep doen op dwaling met betrekking tot de onderwerpen, waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond. Blijkt evenwel een misvatting ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd dan is een beroep op dwaling mogelijk wel gerechtvaardigd. Nu in het onderhavige geval [JaH] BVBA zich op het standpunt stelt dat zij en de erven bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uit zijn gegaan van een gerechtigdheid tot de SENA-rechten van in ieder geval 49%, terwijl zij en de erven dat in het geheel niet waren terwijl deze opvatting wel, dit is althans onvoldoende weersproken, ten grondslag heeft gelegen aan het sluiten van de overeenkomst, dient het beroep op dwaling inhoudelijk beoordeeld te worden. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende met betrekking tot het beroep op dwaling door [JaH] BVBA.
5.4 [JaH] BVBA legt aan haar stelling dat zij heeft gedwaald ten grondslag dat zij door [JH] B.V. c.s. is bedrogen c.q. op het verkeerde been is gezet, nu zij en de erven, zoals hiervoor al meerdere keren verwoord, hebben gemeend met de overeenkomst in kwestie terzake de SENA-rechten hoogstens 51% van hun rechten prijs te geven en niet 100%. [JH] B.V. c.s. had, aldus [JaH] BVBA, er op moeten wijzen dat de SENA-rechten mogelijk eigendom van Telstar waren en dat Telstar geen deel uitmaakte van de [H]-groep althans geen (economisch) mede-eigendom was van erflaatster, zodat de regeling er op neer zou komen dat de erven daarmee 100% van hun aanspraken op de SENA-rechten zouden kunnen verliezen.
5.5 [JH] B.V. c.s. bestrijdt dat zij inlichtingen heeft verstrekt waarop de hiervoor aangehaalde veronderstelling van [JaH] BVBA zou kunnen zijn gegrond.
Integendeel de relevante vennootschapsstructuur is uitgebreid aan de orde gekomen zowel in de bij het gerechtshof Amsterdam tussen partijen gevoerde enquêteprocedure als in de tussen partijen bij de rechtbank Roermond gevoerde bodemprocedure met rolnummer 56702 / HA ZA 03-508.
5.6 De rechtbank constateert dat in de dagvaarding, uitgebracht door [JH] B.V. en Telstar B.V. op 12 juni 2003, in de hiervoor vermelde procedure met rolnummer 56702 / HA ZA 03-508, welke uiteindelijk heeft geleid tot het vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2007, uitvoerig is ingegaan op de vennootschapsstructuur. Hetgeen daar vermeld is onder 1.1.1 tot en met 1.1.6 kan naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding geven tot enig misverstand over de opvatting van [JH] B.V. c.s. over de belangen van [JaH] BVBA in Telstar B.V., te weten dat [JaH] BVBA geen belangen had in Telstar B.V.. Van enig stilzwijgen of van het niet geven van relevante inlichtingen c.q. het geven van onjuiste inlichtingen is derhalve geen sprake. Integendeel in voormelde dagvaarding wordt exact uit de doeken gedaan wie welke belangen heeft in welke vennootschap. De door [JaH] BVBA bij repliek in het geding gebrachte producties 21, 22 en 23 kunnen hieraan niets afdoen, alleen al vanwege het feit dat deze producties dateren uit de jaren 1987 en 1988. Bovendien kan uit deze stukken niet worden afgeleid dat [JaH] (in persoon) op enig moment gerechtigd is geworden in BBB B.V. en derhalve ook niet in Telstar B.V.. Ook het organigram, overgelegd als productie 24 bij de conclusie van repliek, kan, hoewel dit organigram de duidelijkheid niet ten goede komt, gelet op de veelheid van stukken waaruit blijkt dat [JaH] nimmer direct dan wel indirect gerechtigd is geweest in BBB B.V. en/of Telstar B.V. niet tot een andere conclusie leiden.
5.7 Voorts was ten tijde van het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aanhangig het kort geding tussen [JH] B.V. en Telstar B.V. enerzijds en [JaH] BVBA en de erven van [JaH] anderzijds. In deze procedure was de kernvraag die beantwoord moest worden of de SENA-rechten nog bij Telstar B.V. waren gebleven dan wel of deze bij de overdracht van de Oude Catalogus op 23 november 1990 mee waren overgedragen.
5.8 Uit het hiervoor sub 5.6 overwogene vloeit voort dat ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bij [JaH] de vennootschapsstructuur bekend was dan wel bekend had behoren te zijn. Voorts was bij [JaH] BVBA bekend dan wel had bij haar bekend behoren te zijn dat in de kort geding procedure voor de voorzieningenrechter te Amsterdam geoordeeld zou kunnen worden (hetgeen ook daadwerkelijk is geschied) dat de SENA-rechten in 1990 niet zijn overgedragen en dat deze bij Telstar B.V. zijn gebleven.
5.9 Gelet op het hiervoor sub 5.3 tot en met 5.8 overwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep van [JaH] BVBA op dwaling als bedoeld in artikel 6:228, lid 1 sub a en/of lid 1, sub b niet kan slagen. Hieraan doet niets af hetgeen door [JaH] BVBA is gesteld omtrent de omstandigheden, wat daar verder ook van zij, waaronder de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Het enkele feit dat er sprake was tijdens de betreffende zitting van meerdere vorderingen en verweren over en weer, waarbij wellicht niet altijd even zuiver omgegaan is met de term “[H]-groep” kan hieraan niets afdoen, temeer niet nu [JaH] BVBA tijdens deze zitting werd bijgestaan door een tweetal advocaten die al geruime tijd bij de verschillende procedures tussen partijen betrokken waren en derhalve evenzeer op de hoogte waren dan wel behoorden te zijn van de vennootschapsstructuur.
Ook van bedrog als bedoeld in artikel 3:44, waarop [JaH] BVBA impliciet ook een beroep heeft gedaan, is om bovenvermelde redenen geen sprake.
5.10 Het meer subsidiaire beroep van [JaH] BVBA dat er sprake is van misbruik van omstandigheden kan evenmin slagen. De rechtbank wijst hiertoe kortheidshalve op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gestelde dwaling. Hieruit vloeit immers voort dat door [JH] BVBA wel voldoende informatie is verstrekt over de vennootschapsstructuur, terwijl evenmin gesteld kan worden dat [JaH] BVBA geen rekening behoefde te houden met de omstandigheid dat Telstar niet als rechthebbende op de SENA-rechten aangemerkt zou worden.
5.11 Ten aanzien van het meer subsidiaire beroep op de redelijkheid en billijkheid, waarbij met name wordt gewezen op de omvang van het nadeel en het feit dat dit voor [JH] B.V. c.s. kenbaar is geweest, maar zij niet hebben ingegrepen, overweegt de rechtbank dat tegenover het gestelde geleden nadeel het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onmiskenbaar (getuige al het enkele feit dat in feite slechts partiele vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wordt gevorderd) ook voordelen heeft opgeleverd. Dit is ook het kenmerk van een overeenkomst als de onderhavige welke er op gericht is een einde te maken aan in casu een reeks van geschillen. Het niet partieel vernietigen van dat deel van de overeenkomst waaruit een nadeel voortvloeit voor [JaH] BVBA kan dan ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Met betrekking tot het door [JH] B.V. c.s. niet hebben ingegrepen verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de gestelde dwaling.
5.12 De meer subsidiaire vordering om ex artikel 6:258 BW tot wijziging respectievelijk gedeeltelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst over te gaan wordt eveneens afgewezen. Voor de motivering verwijst de rechtbank andermaal naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het beroep op dwaling is overwogen.
5.13 De vordering ten slotte om voor recht te verklaren dat [JH] B.V. c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [JaH] BVBA wordt eveneens afgewezen. Nu deze stelling slechts is onderbouwd door middel van een verwijzing naar hetgeen door [JaH] is gesteld met betrekking tot dwaling, kan deze eveneens met een beroep op het hiervoor overwogene worden afgewezen.
Afspraken over de artiestenroyalty’s en de royalty’s van de Zangeres [ ..] (artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst)
5.14 Het gevorderde ten aanzien van de afspraken over de artiestenroyalty’s en de royalty’s van de Zangeres [..] is grotendeels gebaseerd op dezelfde grondslagen als het gevorderde ten aanzien van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst. Ook hier wordt gesteld dat er geen sprake is van wilsovereenstemming dan wel dat er sprake is van dwaling cq. bedrog dan wel misbruik van omstandigheden.
5.15 Het gestelde ontbreken van wilsovereenstemming kan niet slagen. Hiertoe verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen zij sub 5.1 heeft overwogen.
5.16 Aan het beroep op dwaling c.q. bedrog c.q misbruik van omstandigheden heeft [JaH] met name ten grondslag gelegd dat [JH] B.V. c.s. tijdens de zitting van 22 maart 2004 een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gegeven. De rechtbank is van oordeel dat waar het gaat om de waarde van de royalty’s, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [JH] B.V. c.s., deze stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. Reeds hierom dient deze vordering te worden afgewezen.
Samenvattend
5.17 Het vorenstaande samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat de vorderingen van [JaH] BVBA integraal afgewezen dienen te worden.
5.18 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [JaH] BVBA in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [JH] B.V. c.s. worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.059,00
Voor de door [JH] B.V. c.s. gevraagde hoofdelijke veroordeling van de curatoren in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1 wijst de vorderingen af;
6.2 veroordeelt [JaH] BVBA in de proceskosten, aan de zijde van [JH] B.V. c.s tot op heden begroot op EUR 2.059,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en mr. S.W.A.M. Henselmans en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.?