ECLI:NL:RBROE:2009:BI2390

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92149 / JE RK 09-275
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen indicatiebesluit ex artikel 5 jo. 3 van de Wet op de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een indicatiebesluit van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, dat betrekking heeft op de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft op 13 februari 2009 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Maastricht tegen de indicatiebesluiten van 17 december 2008 en 12 januari 2009. De kinderrechter te Maastricht heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de kinderrechter te Roermond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op 23 december 2008 is verleend en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven voor een periode van zes maanden.

De kinderrechter te Roermond heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen besluit op bezwaar is genomen, waardoor het beroep prematuur is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar nog niet was verstreken op het moment van indienen van het beroep. De kinderrechter heeft verder opgemerkt dat voor de effectuering van een indicatiebesluit dat strekt tot uithuisplaatsing een machtiging van de kinderrechter vereist is. Dit betekent dat het indicatiebesluit pas in werking treedt nadat de machtiging is verkregen.

De beslissing van de kinderrechter is op 22 april 2009 uitgesproken, waarbij de kinderrechter heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 92149 / JE RK 09-275
Beschikking van 22 april 2009 van de rechtbank te Roermond
op het op 13 februari 2009 ingediende beroepschrift van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. M.C.F.R. Steffens-Severijns,
tegen het indicatiebesluit van Stichting Bureau Jeugdzorg van 17 december 2008 en het (correctie)indicatiebesluit van 12 januari 2009 gegeven in het kader van een machtiging uithuisplaatsing van:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 2008, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoekster als belanghebbenden aan:
- [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
mede kantoorhoudende te 6412 CN Heerlen,
Kloosterweg 26.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [ouders].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 13 februari 2009 heeft de moeder bij de rechtbank Maastricht een beroepschrift ingediend tegen de indicatiebesluiten van 17 december 2008 en 12 januari 2009 ex artikel 5, lid 2 juncto 5 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ).
2.2. Bij beschikking van 20 februari 2009 heeft de kinderrechter te Maastricht zich onbevoegd verklaard en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de kinderrechter te Roermond.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. [minderjarige] is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. [minderjarige] is door de vader erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit
2.2. Bij beschikking van 23 december 2008 heeft de kinderrechter te Maastricht de ondertoezichtstelling met ingang van 23 december 2008 verleend voor de duur van één jaar. Tevens is een machtiging uithuisplaatsing verleend bij een pleegouder met ingang van 23 december 2008 voor de termijn van een half jaar.
[minderjarige] verblijft bij grootmoeder vaderszijde.
2.3. De moeder heeft tegen de beschikking van 23 december 2008 hoger beroep ingesteld aangaande de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
2.4. De moeder heeft per mail op 8 januari 2009 bezwaar tegen het indicatiebesluit kenbaar gemaakt bij de stichting.
2.5. Op 12 januari 2009 heeft de stichting een gecorrigeerd indicatiebesluit aan de moeder verzonden omdat de stichting bij controle is gebleken dat het indicatiebesluit van 17 december 2008 wettelijke onjuistheden bevat. De wijziging betreft de mededeling dat tegen dit indicatiebesluit geen bezwaar of beroep open staat.
2.6. Door de raadsvrouw van de moeder is op 28 januari 2009 een mail naar de gezinsvoogdes [gezinsvoogdes] verzonden met als bijlage de fax terzake bezwaar tegen het indicatiebesluit.
2.7. De gezinsvoogdes heeft op 28 januari 2009 per mail de ontvangst van de stukken
bevestigd met de mededeling dat deze stukken zijn doorgestuurd naar de jurist van de stichting.
2.8. De kinderrechter stelt vooreerst vast dat een besluit op bezwaar ontbreekt. De
kinderrechter vat het beroep op als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
2.8.1. Beslissing op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is overeenkomstig vaste rechtspraak naar die wet, steeds een besluit op bezwaar waartegen beroep openstaat, ongeacht de vraag of dat bezwaar zich richt tegen de mededeling die niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is aan te merken. Het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar is ingevolge artikel 6:2 van de Awb gelijk te stellen met een besluit (op bezwaar).
2.8.2. Ten tijde van indienen van het beroep op 13 februari 2009 was de termijn voor het
nemen van een besluit op bezwaar nog niet verstreken. Er was toen dus nog geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Het beroep is daarom al niet-ontvankelijk.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter hierna onder rubriek 2.9 - 2.12 over de vraag of het bezwaar van 8 februari 2009 ontvankelijk kan worden beschouwd, als volgt.
2.9. Tegen een (indicatie)besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de WJZ kan op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep bij de rechtbank worden ingesteld, tenzij het een besluit betreft als bedoeld in artikel 8:5, eerste lid, en onderdeel H, onder 3, van de bijlage bij de Awb. Uit artikel 5, vijfde lid van de WJZ vloeit voort dat het beroep dient te worden behandeld door de kinderrechter in de - relatief - bevoegde rechtbank.
2.10. Bij een ondertoezichtstelling is voor de effectuering van een (indicatie)besluit dat strekt tot uithuisplaatsing een machtiging van de kinderrechter vereist. Om dubbele procedures te voorkomen, bepaalt artikel 3, vierde lid, van de WJZ, dat een (indicatie)besluit van de stichting, dat strekt tot uithuisplaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling eerst in werking treedt nadat de machtiging van de kinderrechter, bedoeld in artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek, is verkregen. Indien de machtiging niet wordt verleend vervalt het (indicatie)besluit.
2.11. Tegen een besluit als bedoeld in artikel 3, vierde lid, Wjz kan, op grond van het hiervoor onder 2.9 genoemde artikel 8:5, eerste lid en onderdeel H, onder 3, van de bijlage bij de Awb geen beroep (en gelet op artikel 7:1 van de Awb ook geen bezwaar) worden ingesteld. De kinderrechter oordeelt indien het besluit van de stichting strekt tot uithuisplaatsing en betrokkene zich niet met het indicatiebesluit kan verenigen eveneens over bezwaren tegen het indicatiebesluit. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 168, nr. 3, p. 52 en 85). Hieruit volgt dat de kinderrechter in het kader van deze - civielrechtelijke - procedure tevens, als voorvraag, de rechtmatigheid van het indicatiebesluit dient te toetsen.
2.12. Nu de kinderrechter te Maastricht bij beschikking van 23 december 2008 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend moet daaruit worden afgeleid dat die kinderrechter tevens de rechtmatigheid van het indicatiebesluit in zijn oordeel heeft betrokken.
3. De beslissing
De kinderrechter
3.1. verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 22 april 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel verzet open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van de verzending van het afschrift, een verzetschrift aan deze rechtbank, sector civiel recht, te zenden. Daarin vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Tevens gelieve u aan te geven of u wel/niet in de gelegenheid gesteld wilt worden over het verzet te worden gehoord.