ECLI:NL:RBROE:2009:BI0864

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91977 / JE RK 09-231
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg na 18 jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 8 april 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De kinderrechter heeft de minderjarige, zijn ouders en de gezinsvoogd als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2009 heeft de minderjarige, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.H. Janssen-Dekkers, verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij na zijn 18e verjaardag weer bij zijn ouders wil wonen. De raadsvrouw heeft verzocht het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen, omdat de minderjarige zich positief heeft ontwikkeld en er vertrouwen is in een goede thuissituatie.

De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor de behandeling in gesloten jeugdzorg onderzocht, met name artikel 29a van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz). Dit artikel is van toepassing op minderjarigen en jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, mits er op het moment van meerderjarigheid een machtiging gold. De rechtbank heeft ook het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) in overweging genomen, dat kinderen het recht op bescherming en verzorging toekent.

De rechtbank concludeert dat artikel 29a Wjz in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat vrijheidsbeneming reguleert. De rechtbank oordeelt dat de nationale wetgever een kind wel vóór het bereiken van de 18-jarige leeftijd als meerderjarig mag beschouwen, maar niet na het bereiken van deze leeftijd nog als minderjarige mag behandelen. Daarom wordt het verzoek van de stichting tot uithuisplaatsing afgewezen, en kan de beoordeling van de voorwaarden voor de verzochte machtiging achterwege blijven. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat tegen deze uitspraak beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 91977 / JE RK 09-231
Beschikking van 8 april 2009 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
in de zaak van
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1991, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [vader],
wonende te [woonplaats],
[adres].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [moeder] en [vader].
1. Het verloop van de procedure
1.1. De minderjarige is ondertoezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Roermond. De ondertoezichtstelling loopt tot 13 april 2009.
1.2. De voornoemde stichting heeft op 16 februari 2009 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van voornoemde minderjarige.
1.3. Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, het indicatiebesluit, de verklaring van de stichting en de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige.
1.5. Aangezien de stichting machtiging heeft verzocht tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, is aan de minderjarige als raadsvrouw toegevoegd mr. L.H. Janssen-Dekkers, advocate te Roermond.
1.6. Bij beschikking van 8 juli 2008 heeft de kinderrechter reeds machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot uiterlijk 13 april 2009.
1.7. Op 24 maart 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de minderjarige, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.H. Janssen-Dekkers,
- [moeder],
- [vader],
- de gezinsvoogd, [gezinsvoogd]
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Namens de stichting is aangevoerd dat de behandeling van [minderjarige] in Den Engh een positieve ontwikkeling op gang heeft gebracht en in het belang van [minderjarige] de behandeling voortgezet dient te worden.
2.2. [minderjarige] heeft ter zitting naar voren gebracht dat het nu goed met hem gaat. Hij wil bij het bereiken van zijn 18-jarige leeftijd, weer bij zijn ouders gaan wonen en een nieuwe start maken.
De raadsvrouw van [minderjarige] heeft verzocht het verzoek af te wijzen. [minderjarige] is het afgelopen jaar positief veranderd en de ouders en [minderjarige] hebben er het vertrouwen in dat het thuis goed zal gaan.
2.3. De ouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij graag willen dat [minderjarige] weer thuis komt wonen.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
De behandeling in gesloten jeugdzorg bij meerderjarigheid vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 29a, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz).
Blijkens artikel 29a Wjz is artikel 29b Wjz van toepassing op de minderjarige jeugdige en op de jeugdige die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, mits ten aanzien van hem op het tijdstip van meerderjarig worden een machtiging gold. Laatstbedoelde jeugdige wordt voor de toepassing van artikel 29a e.v. Wjz in afwijking van het bepaalde in artikel 1:233 van Boek I van het BW als minderjarige behandeld.
De vraag die de rechtbank vooreerst moet beantwoorden is of artikel 29a Wjz zich verdraagt met het verbod op vrijheidsbeneming als bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In artikel 5 lid 1 EVRM wordt een limitatieve opsomming gegeven van de gronden die vrijheidsberoving kunnen rechtvaardigen. Maatregelen van kinderbescherming die vrijheidsbeneming inhouden, kunnen op grond van dit artikel enkel en alleen aan minderjarigen worden opgelegd met het doel om in te grijpen in zijn opvoeding of, indien er sprake is van rechtmatige gevangenhouding, om hen voor het bevoegde gezag te brengen. Het EVRM zelf geeft geen nadere invulling aan het begrip ‘minderjarig’.
Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) geeft kinderen het recht op bescherming, verzorging en opvoeding. Het Verdrag legt op de aangesloten Staten de plicht om erop toe te zien dat dit recht kan worden geëffectueerd en zo nodig handelend op te treden, waar nodig ook tegen de wil van de minderjarige en diens opvoeders.
Artikel 1 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat voor toepassing van dat verdrag onder een kind wordt verstaan ieder mens die jonger is dan 18 jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.
Uit de Toelichting op artikel 1 van het IVRK blijkt voorts dat de nationale wetgever de meerderjarigheidsgrens wel naar beneden, maar niet naar boven mag bijstellen. Anders gezegd volgt uit het IVRK dat de nationale wetgever een kind wel vóór het bereiken van de 18- jarige leeftijd als meerderjarig mag beschouwen, maar niet na het bereiken van de 18 jarige leeftijd nog als minderjarige mag behandelen. De legitimatie die artikel 5 EVRM aan de overheid biedt om in te grijpen in de privésfeer van de jeugdige waar dat uit het oogpunt van kinderbescherming is geboden, strekt dus niet verder dan tot het bereiken van de leeftijd waarop de jeugdige meerderjarig wordt. Is na het meerderjarig worden voortzetting van beschermende maatregelen, inclusief vrijheidsbeperking nog geboden, dan kan dat alleen binnen de grenzen die artikel 5 EVRM aan vrijheidsberoving voor meerderjarigen stelt.
Bovengenoemde bepalingen van het EVRM en het IVRK, in hun onderlinge samenhang beschouwd, brengen de rechtbank tot het oordeel dat artikel 29a van de Wjz, voor zover dit artikel ziet op jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, in strijd is met artikel 5 EVRM en mitsdien buiten toepassing moet worden gelaten.
Het verzoek van de stichting dient derhalve te worden afgewezen.
Gelet hierop kan beoordeling van de vraag of overigens is voldaan aan de voorwaarden voor de verzochte machtiging achterwege blijven.
3. De beslissing
De rechtbank
- wijst af het verzoek om een machtiging tot plaatsing van voornoemde jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 14 april 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, R.H.A.M. Beaumont en
J.J.M. Wassenberg, kinderrechters, van wie mr. J.J.M. Wassenberg, voornoemd, voorzitter en ter openbare terechtzitting van 8 april 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.