Parketnummer : 04/856655-07
Uitspraak d.d. : 13 maart 2009
VONNIS
van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [K.]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [plaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 05 maart 2007 in de gemeente Venray [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk aan [getuige 1] en/of [getuige 2] een priem getoond en/of (daarbij) opzettelijk tegen die [getuige 1] en/of [getuige 2] de woorden geuit dat als hij voornoemde [slachtoffer] zou tegen komen, hij hem anders te pakken zou nemen en/of hij voornoemde [slachtoffer] op elk moment neer wilde steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl deze vorenomschreven bedreiging ter kennis van die [slachtoffer] is gebracht althans gekomen.
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft, met verwijzing naar een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 31 maart 2006 aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat strafvervolging geen toegevoegde waarde heeft ten aanzien van hetgeen het psychiatrisch ziekenhuis aan maatregelen ter beschikking staat. Het onderhavige incident heeft immers geleid tot dwangopname en dwangmedicatie en het verzoek van het openbaar ministerie tot dwangopname is gehonoreerd door deze rechtbank en duurt nog steeds voort. Het slachtoffer betreft voorts een ervaren verpleegkundige die geacht wordt te weten hoe om te gaan met agressie en bedreigingen en op een afdeling als die waar deze professional werkte beschikte men over voldoende mogelijkheden om hiermee om te gaan. Gelet op de aard van het feit lag een andere oplossing dan strafvervolging dan ook meer voor de hand.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie van het gerechtshof te Amsterdam op een andere situatie dan de situatie die thans aan de orde is. In die zaak had het openbaar ministerie zelf van strafvervolging afgezien, terwijl in deze zaak de vraag aan de orde is of het openbaar ministerie tot strafvervolging kon en mocht overgaan. De rechtbank stelt voorop dat de opportuniteit van de vervolging in beginsel ter beoordeling van het openbaar ministerie staat en de rechtbank kan deze slechts marginaal toetsen. De wijze waarop de afweging van belangen door de officier van justitie heeft plaatsgevonden staat niet ter beoordeling van de rechter bij de vraag naar de ontvankelijkheid van de OvJ. Slechts indien de vervolging in strijd is met de wet, een verdrag of beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
Van enige strijd hiermee is de rechtbank niet gebleken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard in verband met het lange tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit op 5 maart 2007 en de behandeling ter terechtzitting van 13 maart 2009. Uit de voorlichtingsrapportage van 22 november 2007 bleek reeds dat er bij verdachte sprake was van psychiatrische problematiek en desondanks heeft de officier van justitie verdachte gedagvaard voor de politierechterzitting, waarna schorsing van het onderzoek volgde teneinde dubbelrapportage te laten opmaken en de zaak werd verwezen naar de meervoudige kamer. Hierdoor is vertraging opgetreden die voorkomen had kunnen worden door een gedegen onderzoek door het openbaar ministerie.
De rechtbank stelt voorop dat een overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie . Naar het oordeel van de rechtbank ware een meer voortvarende behandeling van de zaak wellicht wenselijk, maar het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting ter terechtzitting van 13 maart 2009 staat niet aan strafvervolging in de weg.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat door de politie eerst getuigen zijn gehoord, nog voordat er een aangifte van het slachtoffer aan ten grondslag lag. Er bestond derhalve geen redelijke grond om aan een onderzoek te beginnen.
De rechtbank is van oordeel dat het doen van aangifte geen voorwaarde vormt voor het verrichten van een onderzoek naar het plegen van een strafbaar feit, doch dat deze gevormd wordt door het bestaan van een redelijk vermoeden. Het standpunt van de raadsman kan derhalve niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande de verweren van de raadsman.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 maart 2009 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De gewraakte uitlatingen waren niet rechtstreeks tegen de verpleegkundige gedaan, maar tegen een medepatiënt, die vervolgens naar andere verpleegkundigen is gegaan, die verdachte vervolgens daarop hebben aangesproken. Verdachte heeft vervolgens de priem ingeleverd. Bij verdachte ontbrak de opzet tot bedreiging.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen
[slachtoffer], werkzaam als verpleegkundige bij de GGZ-groep te Venray, verklaart dat hij tot voor kort werkzaam is geweest op de afdeling Erf bij GGZ-NML te Venray. Hij was daar eerst verantwoordelijke verpleegkundige van de aldaar opgenomen [verdachte]. Op 6 maart 2007 wordt hij door twee collega’s, [getuige 2] en [getuige 1], aangesproken over het feit dat [verdachte] zich bedreigend tegen hem heeft uitgelaten. Zij vertellen dat [verdachte] hem op 5 maart 2007 ernstig bedreigd heeft. [verdachte] heeft speciaal voor hem een aangescherpte priem op zak gehad die hij tegen hem zou gaan gebruiken. [verdachte] heeft in zijn hoofd zitten dat hij hem neer wil steken. De woorden die [verdachte] heeft gebruikt in combinatie met de aangescherpte priem geven [slachtoffer] een heel onveilig gevoel en hij is ervan overtuigd dat [verdachte] zijn bedreiging waar zal maken. In een vervolggesprek met [verdachte], waarbij de psychiater en [getuige 2] aanwezig zijn geweest, heeft [verdachte] zijn bedreiging volmondig toegegeven en is hij bij zijn standpunt gebleven.
[getuige 1], verpleegkundige bij de GGZ-NML te Venray heeft op 5 maart 2007 samen met [getuige 2] dienst. Een cliënt vertelt dat [verdachte] had verteld dat hij [slachtoffer] wat aan zou doen. Hij zou hem gaan steken. [verdachte] had daarna een aangescherpte priem aan de cliënt laten zien. In een gesprek met haar en [getuige 2] laat [verdachte] een priem zien en voegt hij toe dat als iemand hem kwaad wil doen, hij ze in het been zal steken. Maar als hij [slachtoffer] tegen komt, zal hij hem anders te pakken nemen, althans woorden van gelijke strekking. Het komt er op neer dat het dan niet bij steken in het been zal blijven.
[getuige 2] heeft op 5 maart 2007 samen met [getuige 1] dienst bij GGZ-NML te Venray. [getuige 1] vertelt hem dat een cliënt haar verteld heeft dat [verdachte] bedreigingen heeft geuit naar onder andere [slachtoffer] en daarbij een aangescherpte priem heeft laten zien. In een gesprek met [verdachte] zegt deze tegen [getuige 1] en hem dat hij inderdaad de bedreiging heeft geuit, met name naar [slachtoffer]. [verdachte] geeft aan dat wanneer [slachtoffer] nog eenmaal zijn vriendin zal verkrachten, hij [slachtoffer] op elk moment neer wil steken. [verdachte] geeft aan dat dit elk moment kan gebeuren. [verdachte] geeft aan dat het aanscherpen van de priem is bedoeld om de actie naar [slachtoffer] te gaan maken. Hij blijft bij zijn standpunt om de actie richting [slachtoffer] te gaan maken. Op 7 maart 2007 geeft [verdachte] in een gesprek, waarbij de psychiater, de leidinggevende van de afdeling en hijzelf aanwezig zijn, de bedreiging toe en blijft hij wederom bij zijn standpunt.
Verdachte verklaart dat hij de priem heeft laten zien aan een cliënt en dat hij de punt van die priem had aangescherpt.
Bewijsoverweging van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden was en dat de opzet tot bedreiging ontbrak, nu verdachte de priem had ingeleverd.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de raadsman. Uit de verklaring van [getuige 1] dat verdachte in een gesprek met haar en [getuige 2] een priem heeft laten zien en dat hij heeft toegevoegd dat als iemand hem kwaad wil doen, hij ze in het been zal steken, maar als hij [slachtoffer] tegen komt, hij hem anders te pakken zal nemen en de verklaring van [getuige 2] dat verdachte [slachtoffer] op elk moment neer wil steken, dat dit elk moment kan gebeuren en hij bij zijn standpunt om de actie richting [slachtoffer] te gaan maken blijft, blijkt dat verdachte de opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat verdachte de priem had ingeleverd ontneemt niet het bedreigende karakter aan zijn uitlatingen.
7.4 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 05 maart 2007 in de gemeente Venray [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk aan [getuige 1] en [getuige 2] een priem getoond en (daarbij) opzettelijk tegen die [getuige 1] en [getuige 2] de woorden geuit dat als hij voornoemde [slachtoffer] zou tegen komen, hij hem anders te pakken zou nemen en hij voornoemde [slachtoffer] op elk moment neer wilde steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl deze vorenomschreven bedreiging ter kennis van die [slachtoffer] is gebracht althans gekomen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 maart 2009 gevorderd dat verdachte niet strafbaar wordt verklaard en dat hij terzake wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde maatregel aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is en dat hij terzake dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging
9.3 De overwegingen van de rechtbank
Door de klinisch psycholoog D.B Everts en de psychiater prof. dr. C.E.P. Dillen is omtrent de geestvermogens van verdachte op 20 juli 2008 respectievelijk 26 augustus 2008 rapportage uitgebracht. De deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De verdachte achten zij dan ook niet strafbaar voor het bewezenverklaarde.
De deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een schizofrene stoornis, paranoïde type. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren deze stoornissen ook aanwezig.
Verdachte heeft meerdere waanideeën inzake misstanden die zich op de afdeling zouden voordoen, zoals verkrachtingen door het personeel, inzake het vergiftigen van hem onder meer via zijn medicatie. Hij vermengt zijn eigen angsten met informatie over preventieve bloedcontroles, versterkt door de plotselinge andere kleur van de verstrekte tabletten. Hierdoor wordt hij kwaad op het personeel en gaat hij dreigen met het hen aandoen van een proces ofwel fysieke agressie. Hij sprak over deze gedachten tegen bepaalde personeelsleden en had het hierbij geviseerd op één bepaald personeelslid. De mate waarin de schizofrene stoornis zijn oordeel vervormde, was zeer groot en op grond van de ingrijpende werking van de stoornis adviseren de deskundigen verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te zien.
Ten aanzien van de oplegging van een eventuele maatregel stellen de deskundigen dat, alhoewel er een voortdurend risico op recidive bestaat, dit tot zeker niveau afgezwakt kan worden mits verdachte verder behandeld wordt in het psychiatrisch centrum waar hij thans verblijft en mits men daar de mogelijkheid heeft om zo nodig gedwongen medicatie toe te dienen. Verdachte heeft inzicht in de gevolgen van de ziekte en de noodzaak van behandeling.
Hoewel het vergroten van beschermende factoren belangrijk kan zijn, moet de nadruk vooral liggen op het terugdringen van psychotische belevingen om recidivegevaar te voorkomen. Een TBS zou hieraan niet veel toevoegen. Omdat verdachte thans reeds in een gedwongen kader op een Forensisch Psychiatrische Afdeling verblijft, maakt dit de meerwaarde van een TBS erg klein. Voortzetting van de huidige behandeling in het GGZ Noord en Midden Limburg achten de psychiater en de psycholoog de meest aangewezen te volgen weg.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over en maakt die tot haar oordeel. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit verdachte niet kan worden aangerekend en dat hij terzake van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Aangezien verdachte thans reeds in een gedwongen kader klinisch wordt behandeld en voortzetting hiervan de voorkeur verdient, ziet de rechtbank geen noodzaak om aan verdachte tevens een maatregel op te leggen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 39, 285.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, V.P. van Deventer en N.I.B.M
Buljevic, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 maart 2009.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.