ECLI:NL:RBROE:2009:BH7727

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850953-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij vechtpartij in café met mesgebruik

In deze zaak, die zich afspeelt in een café in Roermond op 4 december 2008, is de verdachte betrokken bij een vechtpartij waarbij hij met een mes zwaait en stekende bewegingen maakt richting twee mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte had eerder die dag telefonisch bedreigingen geuit en ging op eigen initiatief naar het café, waar hij een mes bij zich had. Tijdens de confrontatie werd hij door beide mannen belaagd, waarbij hij met barkrukken en een vuurwapen werd geslagen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij op dat moment al diverse malen was geslagen en ernstig letsel had opgelopen. De rechtbank honoreert het beroep op noodweer, omdat de verdediging van de verdachte proportioneel was in verhouding tot de aanranding die hij onderging. De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet de initiator van het geweld was en dat hij zich enkel verdedigde tegen de aanranding door de twee mannen. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten, zoals poging tot doodslag en zware mishandeling, en oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze beschuldigingen. De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/850953-08
Uitspraak d.d. : 24 maart 2009
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp voorwerp,
die [slachtoffer 1] in diens linkerzij althans rug, in elk geval in de romp, heeft gestoken en/of met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente Roermond aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (breuk 3e middenhandsbeentje rechts), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes in de (rechter)hand te steken;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een
scherp voorwerp, die [slachtoffer 1] in diens linkerzij althans rug, in elk geval in de romp, heeft gestoken en/of met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes, in elk geval een
scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes, in
elk geval een scherp voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Vaststaande feiten
Het gebeuren heeft plaatsgevonden tegen de volgende achtergrond.
[getuige 1] heeft een relatie (gehad) met verdachte. [getuige 1] is werkzaam in het café van [slachtoffer 1], [naam café] te Roermond. Zij woont in het appartement gelegen boven dit café. In de week voorafgaande aan het gebeuren en op de dag zelf is er over en weer telefonisch contact geweest tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Op 4 december 2008 komt verdachte naar het café [naam café] toe. Er vindt een gesprek plaats tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Gedurende dit gesprek komt [slachtoffer 2], een vriend van [slachtoffer 1], het café binnen. Later wordt [getuige 1] erbij gehaald. [getuige 2] is net als [getuige 1] werkzaam in en woonachtig boven het café. Zij krijgt (delen van) het gebeuren mee. Op een gegeven moment ontstaat een gevecht tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds en verdachte anderzijds. In dit gevecht wordt onder andere met barkrukken geslagen en heeft verdachte op een gegeven moment een mes in zijn handen.
7.2 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
7.2.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 maart 2009 gevorderd dat het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte is, na eerder die dag telefonisch bedreigingen te hebben geuit, op eigen initiatief naar het café gegaan. Hij heeft daarbij, blijkens zijn eigen verklaring, welbewust een mes mee het café in genomen. Vervolgens heeft verdachte in de hal, nadat er al kort was gevochten, de keuze gehad om weg te gaan. Dit heeft verdachte niet gedaan, hij is terug het café in gegaan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beide verklaard dat verdachte is begonnen met het slaan met krukken. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij één à twee keer met het mes heeft gestoken in de richting van beide mannen. De stelling van verdachte dat hij het mes pas heeft getrokken nadat hij door de mannen was geslagen, wordt niet met zekerheid door [getuige 1] bevestigd. Verdachte is degene die de confrontatie heeft opgezocht en hem komt derhalve geen beroep op noodweer of noodweerexces toe.
7.2.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en van het onder 2 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde (telkens de poging tot zware mishandeling), refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, althans ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft bekend met een mes te hebben gezwaaid in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hij heeft tevens bekend in de richting van [slachtoffer 2] te hebben gestoken. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben ook verklaard dat er een mes was en dat [slachtoffer 2] gewond is geraakt aan zijn hand. Er staat echter onvoldoende vast over het steken of in de richting van de mannen zwaaien met het mes, om van een poging tot doodslag te spreken. De aanmerkelijke kans op het intreden van de dood zal uit concrete feiten en omstandigheden moeten blijken en daarvan is in deze zaak geen sprake. Het zwaaien met een mes kan immers net zo goed een bedreiging opleveren en houdt derhalve niet automatisch in dat er sprake is van een poging tot doodslag. De verwondingen die bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn geconstateerd, wijzen niet op een aanmerkelijke kans dat de dood kon intreden.
Indien in deze zaak een bewezenverklaring volgt van het primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde, wordt door de verdediging een beroep gedaan op noodweer.
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn in strijd met elkaar en tevens innerlijk tegenstrijdig. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liegen over de start van het gevecht en de initiator, om te verhullen dat zij het gevecht zijn begonnen. Verdachte had bereikt waarvoor hij was gekomen, want [getuige 1] had gezegd dat ze met hem mee zou gaan. Er was op dat moment voor verdachte dan ook geen reden om het gevecht te starten.
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn tegenstrijdig, onlogisch, onbetrouwbaar en op sommige punten kennelijk leugenachtig. De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn er enkel op gericht zijn eigen rol volledig te verdoezelen. De verklaringen zijn aldus onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Daar tegenover staat dat verdachte steeds consistent heeft verklaard en dat zijn verklaring ook wordt bevestigd door [getuige 1]. [getuige 1] heeft verklaard dat het mes pas tevoorschijn kwam, nadat verdachte op de grond lag en diverse malen was geslagen. Dat [slachtoffer 1] met een vuurwapen heeft geslagen en dat het mes pas na het vuurwapen tevoorschijn kwam, wordt tevens bevestigd door [slachtoffer 2]. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waarbij verdachte heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit door, terwijl hij op de grond lag, het mes te trekken en zich te verdedigen. Verdachte heeft niet de kans gekregen het café te verlaten. Er is sprake van noodweer.
Dat verdachte op eigen initiatief naar het café is gegaan en de confrontatie is aangegaan, staat een geslaagd beroep op noodweer naar de mening van de verdediging niet in de weg. Verdachte mocht zich ook dan verdedigen tegen de aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ook het meenemen van het mes door verdachte staat een beroep op noodweer niet in de weg. Het fenomeen van geanticipeerde noodweer is immers al enige tijd bekend in de jurisprudentie. Ook door terug te gaan het café in nadat er al een kort gevecht was geweest, verliest verdachte niet zijn recht om een beroep op noodweer te doen.
In het geval dat de rechtbank van oordeel is dat het middel tot verdediging disproportioneel was, wordt een beroep gedaan op noodweerexces.
7.3 Vaststelling van feiten door de rechtbank
Centraal in deze zaak staat de vraag wie van de betrokkenen, verdachte enerzijds of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds, is begonnen met het uitoefenen van geweld.
De rechtbank stelt op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 4 december 2008 het café [naam café] te Roermond is ingegaan. [getuige 2] en [slachtoffer 1] waren op dat moment in het café aanwezig en ze hebben rustig gepraat. Later kwam [slachtoffer 2] binnen en werd [getuige 1] geroepen. [getuige 1] zei tegen verdachte dat ze met hem mee wilde en [slachtoffer 1] riep dat ze op moest rotten en haar spullen moest pakken. [slachtoffer 1] vroeg verdachte om naar de andere kant van het café te komen. Verdachte dacht dat hij wilde praten. Aan de andere kant van het café kreeg verdachte een harde klap met een vuurwapen in zijn gezicht. Hij had pijn en er was veel bloed. Verdachte werd toen door beide mannen geslagen. Op een gegeven moment kon hij half opstaan, omdat hij [slachtoffer 1] had weggeduwd. Op dat moment kreeg hij van achteren een klap met een barkruk op zijn hoofd. Hij viel op de grond en werd overal op zijn lichaam geslagen. Door [slachtoffer 1] werd hij op zijn hoofd en gezicht geslagen. Hij kon niet vluchten en heeft, terwijl hij op de grond lag, het mes dat hij bij zich had, getrokken. Hij lag op zijn linkerzij en haalde het mes uit zijn rechterbroekzak. Hij zwaaide met het mes richting de mannen en daarop gingen de mannen een paar meter van hem af en kon hij opstaan. [slachtoffer 1] richtte het vuurwapen op hem. Daarna sloeg [slachtoffer 1] hem. Verdachte werd weer met een barkruk geslagen en kwam op de grond terecht. Hij raakte bijna buiten westen. [slachtoffer 2] pakte het mes van hem af. Hij kan zich daarna niet alles herinneren, maar weet nog dat hij door [getuige 1] naar buiten is gebracht.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met het mes dat hij had getrokken in de richting van de benen van één van de mannen heeft gestoken, om zich te verdedigen. Terwijl hij het mes trok en ermee stak, werd hij door beide mannen met een barkruk geslagen.
[Getuige 1] heeft ter zitting verklaard dat zij op 4 december 2008 in het café [naam café] aanwezig was. Zij heeft verdachte voorgesteld om weg te gaan uit het café, zodat ze rustig konden praten. [slachtoffer 1] wilde haar en [getuige 2] na het gesprek met verdachte naar buiten duwen. [getuige 1] wilde verdachte niet achterlaten en is terug naar binnen gegaan. Ze weet zeker dat verdachte niet op de mannen is afgegaan, hij was niet agressief. [slachtoffer 1] trok een vuurwapen. Ze ging voor [slachtoffer 1] staan en smeekte hem niet te schieten. Daarna begon de vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer 2]. Ze schreeuwde dat de mannen moesten stoppen. Het was twee tegen één. Op het moment dat de mannen verdachte aanvielen, had verdachte zeker geen mes in zijn handen. Ze stond tussen de mannen in en kreeg met een barkruk een klap op haar hoofd. Ze viel op de grond en raakte even buiten westen. Daarna stond ze op en zag dat verdachte op de grond lag. De twee mannen sloegen op verdachte in. Ze zag dat hij klappen met het pistool op zijn hoofd en gezicht kreeg. Verdachte werd ook met een barkruk geslagen, overal op zijn lichaam. Ze zag dat [slachtoffer 2] het mes van verdachte afpakte. Verdachte lag bewegingloos. Verdachte werd even later wakker en ze heeft hem naar het toilet gebracht en later naar buiten.
[Getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij er zeker van is dat verdachte het mes pas tevoorschijn heeft gehaald, nadat hij door [slachtoffer 1] was geslagen met het vuurwapen. Beide mannen hielden verdachte vast en [slachtoffer 1] sloeg hem met een vuurwapen in zijn gezicht. Verdachte bloedde heel erg.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tegen hem zei dat hij verdachte vast moest houden. [slachtoffer 1] had op dat moment een vuurwapen in de hand. [slachtoffer 2] wilde verdachte echter niet vasthouden, omdat hij bang was voor hem. Verdachte trok op dat moment namelijk een mes.
Voor de vaststelling van de feitelijke gang van zaken bij het hele gebeuren is de rechtbank uitgegaan van de verklaringen van verdachte en [getuige 1]. De rechtbank acht de versie van het gebeuren zoals die door verdachte en [getuige 1] is geschetst, geloofwaardiger dan de versie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Al bij het eerste politieverhoor, terwijl hij ten gevolge van zijn verwondingen op de Intensive Care lag, heeft verdachte verklaard dat hij met een vuurwapen op zijn hoofd is geslagen. Hij heeft verklaard dat hij met het vuurwapen op zijn hoofd werd geslagen en verschillende klappen kreeg. Hierdoor viel hij op de grond. Daarop pakte hij het mes dat hij bij zich had en stak met dat mes in de richting van het been van de vriend van [slachtoffer 1]. Ook in de latere verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaart verdachte eenduidig en schetst hij steeds dezelfde chronologie van gebeurtenissen. Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] blijkt voorts dat verdachte hem op 4 december om 15.00 uur, kort na het voorval, heeft gebeld met de mededeling dat hij in het ziekenhuis lag en met een vuurwapen op zijn hoofd was geslagen. De verklaringen van verdachte over de gebeurtenissen in het café worden voorts bevestigd door [getuige 1]. Zij heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een verklaring afgelegd die in grote lijnen aansluit bij de verklaringen van verdachte. De verklaring van verdachte dat er sprake was van een vuurwapen dat werd gehanteerd door [slachtoffer 1], wordt voorts door zowel [getuige 1] als door [slachtoffer 2] bevestigd, terwijl dat vuurwapen, op aanwijzen van [slachtoffer 2], door de politie achter het café is aangetroffen.
In tegenstelling tot verdachte en [getuige 1], verklaren zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] inconsistent. Zij verklaren tegenstrijdig over de start en het verloop van het gevecht; bovendien wijzigen zij de door hen afgelegde verklaringen voortdurend. Daar waar zij bij het eerste politieverhoor aangeven zelf (fors) geweld te hebben gebruikt (uit zelfverdediging), verklaren zij uiteindelijk bij de rechter-commissaris dat zij weinig tot geen geweld hebben gebruikt. Zij wijzen enkel elkaar aan als de veroorzaker van de zware verwondingen van verdachte en cijferen hun eigen rol in het gevecht weg.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte niet alleen met een vuurwapen, maar tevens met barkrukken is geslagen. Dit komt bovendien overeen met het bij verdachte aangetroffen letsel, te weten een gebroken neus, een gebroken kaak, een grote hoofdwond en kneuzingen over zijn hele lichaam. Verdachte heeft ten gevolge van zijn verwondingen op de Intensive Care gelegen en is later overgebracht naar het ziekenhuis van de Penitentiaire Inrichting. Daar heeft verdachte nog een maand verbleven om te herstellen van zijn verwondingen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het nu, ruim drie maanden na de ten laste gelegde feiten, nog steeds niet goed met hem gaat. Zijn mond sluit niet meer goed. Hij heeft met verschillende tanden problemen en heeft er reeds twee moeten laten trekken. Hij heeft bovendien veel last van hoofd- en rugpijn.
Uit de verklaring van verdachte en [getuige 1] blijkt dat verdachte op de grond lag en op dat moment werd belaagd door beide mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat verdachte op een gegeven moment op de grond terecht is gekomen, wordt tevens bevestigd door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De stelling van verdachte dat hij op dat moment, terwijl hij al diverse malen was geslagen, op de grond lag en door beide mannen werd belaagd, zijn mes heeft gepakt en daarmee heeft gestoken, wordt bevestigd door [getuige 1]. Dat verdachte het mes heeft gepakt ter afwering van de aanranding door in elk geval [slachtoffer 1], blijkt tevens uit de verklaring van [slachtoffer 2], inhoudende dat verdachte het mes trok op het moment dat [slachtoffer 1] het vuurwapen al in zijn hand had. Het vuurwapen dat is aangetroffen achter het café, was bovendien geladen en zat onder een op bloed gelijkende substantie. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] ten aanzien van het verstoppen van het vuurwapen en de op het vuurwapen aangetroffen op bloed lijkende substantie, is dit geladen vuurwapen zeer waarschijnlijk het vuurwapen geweest dat [slachtoffer 1] in het café vast heeft gehad en waarmee hij verdachte op het hoofd heeft geslagen. Hiertegen heeft verdachte zich verdedigd door met een (zak)mes in de richting van de mannen te steken en zwaaien.
7.4 Overwegingen van de rechtbank
7.4.1. Vrijspraakoverweging poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de richting van de benen van één van beide mannen heeft gestoken en met het mes in de richting van beide mannen heeft gezwaaid. Gelet op het feit dat verdachte op de grond lag en het (zak)mes derhalve een beperkt bereik had, acht de rechtbank de kans klein dat verdachte vitale verwondingen kon veroorzaken bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die op dat moment staande waren. Dit tegen de achtergrond dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] geen snijwonden hebben opgelopen, met uitzondering van de wond in [slachtoffer 2]s hand, die, blijkens zijn eigen verklaring, veroorzaakt kan zijn doordat hij het mes uit verdachtes hand wilde pakken. Er is om voornoemde redenen geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat de dood bij (één van) beide mannen zou intreden. Derhalve is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op de dood van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2]. Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde.
7.4.2. Vrijspraakoverweging zware mishandeling van [slachtoffer 1]
Uit de medische gegevens blijkt dat [slachtoffer 1] een breuk in het derdemiddenhandsbeentje van zijn vinger heeft opgelopen. Nog daargelaten de vraag of een breuk in het derdemiddenhandsbeentje van de vinger als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt kan worden, is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dit letsel is veroorzaakt door het steken met een mes, te meer daar er geen sprake is van een steekwond ter plaatste (geen huidperforatie).
Op grond van het voorgaande wordt verdachte vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
7.4.3. Bewijsoverweging poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank is op grond van voorgaande bewijsmiddelen en overwegingen van oordeel dat verdachte door te steken in de richting van de benen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die in zijn directe nabijheid stonden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij aan beide mannen zwaar lichamelijk letsel kon toebrengen (bijvoorbeeld bestaande uit doorgesneden pezen). Het onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde wordt derhalve bewezen verklaard.
7.3 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 december 2008 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot zware mishandeling.
T.a.v. feit 2:
poging tot zware mishandeling.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte en het beroep op noodweer
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer(exces), zoals hiervoor onder 7.2.2. is weergegeven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte de confrontatie heeft opgezocht. Hij is op eigen initiatief naar het café gegaan en heeft welbewust een mes meegenomen. Dit tezamen met de omstandigheid dat verdachte de mogelijkheid heeft gehad het café te verlaten, leidt naar de mening van de officier van justitie er toe dat verdachte geen beroep op noodweer cq. noodweerexces toekomt.
De rechtbank overweegt dat voormeld standpunt van de officier van justitie onjuist is. Het enkele feit dat er vooraf (over en weer) wellicht bedreigingen zijn geuit en dat verdachte een mes bij zich had op het moment dat hij het café binnenging, maakt niet dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Bovendien blijkt uit de verklaringen van alle betrokkenen dat er eerst een normaal gesprek heeft plaatsgevonden en dat verdachte zijn doel had bereikt, of althans dacht dat hij dat had bereikt, toen [getuige 1] hem toezegde met hem mee te gaan. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte riepen terug te komen, had verdachte derhalve geen enkele aanleiding om te vechten. Uit de verklaring van verdachte en [getuige 1] leidt de rechtbank bovendien af dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op dat moment op verdachte af kwamen en begonnen te vechten, waarop verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
Op grond van deze feiten en de feiten zoals de rechtbank ze hiervoor onder 7.3 heeft vastgesteld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van geboden verdediging door verdachte. Hij lag op een gegeven moment op de grond, was al verschillende malen geslagen, had zeer ernstige verwondingen en werd door twee mannen belaagd. Verdachte heeft daarop een mes gepakt en daarmee stekende, dan wel zwaaiende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gemaakt, teneinde zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door beide mannen. Gezien het feitelijk overwicht van beide mannen, het door hen uitgeoefende geweld en de omstandigheden waaronder verdachte het mes heeft gebruikt, was de verdediging door verdachte geboden en niet disproportioneel.
Het beroep op noodweer slaagt. Verdachte wordt ten aanzien van het bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake niet strafbaar;
ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.K. Kleine en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal, voornoemd, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 24 maart 2009.
.