Parketnummer : 04/850567-07
Uitspraak d.d. : 3 maart 2009
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
zij op of omstreeks 16 augustus 2006 te Grathem, in elk geval in de gemeente Heythuysen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden of toegereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 van het wetboek van strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
zij op of omstreeks 16 augustus 2006 te Grathem, in elk geval in de gemeente Heythuysen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door haar, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden of toegereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 45 van het wetboek van strafrecht).
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
zij op of omstreeks 16 augustus 2006 te Grathem, in elk geval in de gemeente Heythuysen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door haar, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer] ingereden of toegereden;
(artikel 285 van het wetboek van strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 februari 2009 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het betreft een oude zaak. De zaak is op 10 oktober 2006 geseponeerd, waarna er een klacht over het niet vervolgen is ingediend bij het Hof Den Bosch en het Hof op 15 mei 2007 heeft bevolen alsnog tot vervolging over te gaan. De zaak is om die reden eerst in juni 2008 aangebracht door het Openbaar Ministerie.
Er bestaat ernstige twijfel ten aanzien van de verklaring van aangeefster [slachtoffer]. Zij heeft verklaard dat verdachte haar met een boze blik en gefronste wenkbrauwen aankeek, terwijl zij hard op haar af kwam rijden. Als iemand met 80 km/h op een persoon afrijdt, is het voor die persoon echter praktisch onmogelijk om te zien of de bestuurster haar wenkbrauwen fronst.
Volgens de officier is hier geen sprake van opzet, enkel van een ongelukkige verkeersmanoeuvre. Nu opzet voor alle ten laste gelegde varianten een vereiste is, dient integraal vrijspraak te volgen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Het bewijs voor het ten laste gelegde kan enkel worden gebaseerd op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en [getuige]. Beide verklaringen geven echter een indicatie over hoe zij het passeren van hen door verdachte hebben ervaren. De verklaringen behelzen niet meer dan dat. Het betreft een inschatting van de snelheid, een inschatting van de afstand tussen aangeefster en verdachtes auto en een mening die inhoudt dat aangeefster door de auto zou zijn geraakt, indien zij niet opzij was gesprongen. Deze verklaringen geven onvoldoende wettig bewijs voor het vereiste opzet. Verdachte ontkent het feit voorts en geeft een plausibele verklaring over een eventuele ongelukkige manoeuvre, als die zou hebben plaatsgevonden. Er dient om die reden vrijspraak te volgen, vanwege een gebrek aan wettig bewijs. Indien er wel voldoende wettig bewijs aanwezig wordt geacht, dient vrijspraak te volgen vanwege het gebrek aan overtuiging dat verdachte met opzet op aangeefster is ingereden. Het door aangeefster verklaarde oogcontact kan wellicht worden verklaard door de oogprothese van verdachte.
7.2 Vrijspraakoverwegingen, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, district Weert opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2343/07-004047, gedateerd 22 juni 2007 en de daarbij behorende bijlagen (tevens een doorlopend genummerde print van scan 09-07-2007 van origineel, pagina 1 t/m 34).
Op 25 augustus 2006 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij beschrijft in haar aangifte eerst enkele incidenten die zich in de buurt hebben afgespeeld, voordat het ten laste gelegde plaatsvond. Uit die incidenten blijkt dat er diverse ruzies hebben plaatsgevonden tussen onder meer aangeefster en verdachte.
Op woensdag 16 augustus 2006 rond 18.10 uur liepen aangeefster en [getuige] met hun beider honden over de [adres] te Grathem. Zij liepen binnen de stippellijnen van het fietspad dat met een andere kleur op de weg was aangegeven, aan de linkerzijde van de weg, gezien vanuit Grathem. [getuige] liep links en aangeefster rechts. Er kwam een auto vanuit de richting Kelpen met behoorlijk snelheid aanrijden, een Mazda 626. De auto remde niet af voor de drempel. Aangeefster hoorde en zag dat de auto behoorlijk door de vering ging, toen de auto over de drempel ging. Ze had gezien dat het de auto van verdachte was, vanwege de schade aan de auto en de zonnewering. De auto kwam met hoge snelheid in hun richting. Ze kreeg oogcontact met de bestuurster, verdachte. Verdachte keek haar strak, donker en kwaad aan. Haar wenkbrauwen waren gefronst. Na dit oogcontact stuurde verdachte recht op aangeefster af. Ze had het idee dat verdachte haar van de weg wilde rijden. Ze zette een stap naar links om te voorkomen dat de auto haar raakte. De auto passeerde haar vervolgens op een afstand van 10 à 15 centimeter. Verdachte stuurde haar auto op het laatste moment weer van haar af. Verdachte stopte niet en reed met dezelfde snelheid door. Er was geen ander verkeer op de weg, dus verdachte heeft nergens voor uit hoeven wijken. Aangeefster voelde zich bedreigd.
[getuige] heeft een verklaring afgelegd. Op woensdag 16 augustus 2006 ging ze met haar vriendin [slachtoffer] en beider honden wandelen. Zij liepen aan de linkerkant van de weg, over het fietspad. Getuige liep links en [slachtoffer] rechts. Normaal gesproken remmen de auto’s die naderen uit de richting Kelpen-Oler af voor de drempel, waardoor de auto’s automatisch iets naar links uitwijken. Op een gegeven moment zagen ze een auto met hoge snelheid aankomen. De auto remde niet af voor de drempel en reed volgens haar schatting ongeveer 60 tot 70 km/h. De auto reed hard door en kwam recht op hen af. Net voor de auto hen genaderd was, stuurde de bestuurster naar links, van hen af. Ze remde niet af en reed met dezelfde snelheid door. Getuige voelde dat [slachtoffer] zich naar haar toe duwde en dus van de weg af wilde. In het voorbijrijden zag getuige dat het verdachte was die reed. De afstand tussen [slachtoffer] en de auto was erg klein. Er spelen al problemen sinds verdachte in de buurt is komen wonen.
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met hoge snelheid over de drempel is gereden, waarna zij een stuurbeweging richting aangeefster en getuige heeft gemaakt. Zij is doelbewust recht op aangeefster en getuige af gereden. Uit de verklaringen van aangeefster en getuige en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte, voordat zij aangeefster zou hebben kunnen raken, zelf de auto naar links, van aangeefster weg, heeft gestuurd. Door deze eigen handeling van verdachte heeft zij een bewuste keuze gemaakt en heeft zij aangeefster niet geraakt. De rechtbank is van oordeel dat uit deze eigen gedraging van verdachte voorvloeit dat verdachte niet de intentie en daarmee niet het opzet heeft gehad om aangeefster te doden of zwaar te verwonden. Nu het opzet op de dood of het zwaar lichamelijk letsel bij verdachte ontbreekt, dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, alsmede op basis van de door aangeefster en de getuige geschetste gebrouilleerde verstandhouding tussen aangeefster en verdachte, van oordeel dat verdachte opzettelijk dreigend de auto richting aangeefster heeft gestuurd. Hierdoor kon bij aangeefster de redelijke vrees voor verlies van haar leven opgewekt worden.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
7.4 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 augustus 2006 te Grathem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door haar, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer] toegereden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
T.a.v. meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 17 februari 2009 vrijspraak gevorderd.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens om vrijspraak verzocht.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Zij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het strafdossier blijkt dat voorafgaand aan het bewezen verklaarde, diverse incidenten hebben plaatsgevonden, die gepaard gingen met onder meer scheldpartijen. Het was erg onrustig in de buurt en zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat er diverse voorvallen tussen hen zijn geweest. In dit licht moet het ten laste gelegde feit bezien worden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij in oktober 2007 is verhuisd en daarmee uit de buurt van aangeefster is vertrokken. Uit de toelichting op het voegingsformulier van aangeefster blijkt dat zij zich sindsdien weer rustig voelt. De problemen tussen verdachte en aangeefster zijn daarmee geëindigd. Sinds de verhuizing van verdachte is niet gebleken van andere incidenten met verdachte. Sinds het bewezen verklaarde zijn voorts 2,5 jaar verstreken. Verdachte heeft in die tijd in onzekerheid geleefd over het gevolg van haar handelen. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank hiermee rekening houden.
Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte niet eerder veroordeeld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een strafrechtelijke sanctie in deze zaak niet bijdraagt aan enig in het kader van de rechtshandhaving te beschermen belang. De rechtbank zal verdachte dan ook geen straf of maatregel opleggen.
10.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] , woonplaats kiezende [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 750,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt
veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 750,00 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. In de toelichting bij het voegingsformulier heeft het slachtoffer immers tevens andere omstandigheden meegewogen, zoals de houding en het gedrag van verdachte voor en na het ten laste gelegde. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer] ingediende vordering voor wat betreft een bedrag van € 150,00 voor toewijzing vatbaar is.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 150,00 overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer] derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 150,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van drie dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer], zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a, 24c, 36f, 285.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], woonplaats kiezende [adres];
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 150,00;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 150,00, subsidiair drie dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 150,00, ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart voor het overige de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, A.K. Kleine en N.I.B.M. Buljevic, rechters, van wie mr. A.K. Kleine, voornoemd, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 3 maart 2009.