RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 128
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. I. Winia,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 11 december 2007, waarbij is beslist op haar bezwaar tegen het besluit van 25 september 2007 inzake toepassing van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet Wia).
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 26 juni 2008, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. I. Winia en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
1.4. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:68 van de Awb is het onderzoek heropend en heeft de rechtbank bepaald dat nader medisch onderzoek door een deskundige noodzakelijk is en dat verweerder een nieuwe dagloonberekening dient over te leggen.
1.5. Verweerder heeft naar aanleiding van pas in beroep door eiseres aangereikte afschriften van loonstroken van haar voormalige werkgever een nieuwe dagloonberekening overgelegd, waarmee eiseres zich schriftelijk heeft verenigd.
1.6. Op verzoek van de rechtbank heeft A. Lukker, longarts te Venlo, als deskundige op 8 september 2008 schriftelijk verslag uitgebracht van het door hem verrichte onderzoek. Na schriftelijke reactie van beide partijen heeft de deskundige bij brief van 19 december 2008 zijn advies toegelicht en nadere vragen beantwoord. Partijen hebben daarop weer schriftelijk over en weer gereageerd en de rechtbank toestemming verleend om de behandeling van het beroep op een nadere openbare zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop op 30 januari 2009 het onderzoek gesloten.
2.1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als .net ontwikkelaar bij Intron B.V. Op 28 september 2005 is zij voor dat werk ongeschikt geraakt door longklachten en daarmee gepaard gaande vermoeidheidsklachten.
2.2. Op 6 juni 2007 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Wet Wia aangevraagd. Na medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts L.H.W. Sabel vastgesteld, dat eiseres aan een ernstige longaandoening lijdt, die progressief is, en heeft hij in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangegeven dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van de rubrieken persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten is. In zijn rapportage heeft de verzekeringsarts verder aangegeven, dat de verwachting is dat de belastbaarheid op langere termijn aanzienlijk zal verslechteren. Ook heeft hij geconcludeerd dat eiseres de huidige mogelijkheden duurzaam kan benutten. In een arbeidsdeskundige rapportage is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%.
2.3. Bij besluit van 25 september 2007 heeft verweerder eiseres met ingang van 26 september 2007 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. Daartoe heeft verweerder onder meer overwogen dat eiseres een meer dan geringe kans op herstel heeft. Het dagloon heeft verweerder vastgesteld op EUR 114,35. Bij het nu bestreden besluit van 11 december 2007, na een hoorzitting en een onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.4. Evenals in bezwaar heeft eiseres in beroep betoogd dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat haar een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) had moeten worden toegekend, en daarnaast dat de hoogte van de uitkering niet juist is berekend.
2.5. De rechtbank dient op basis van de beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank dient daartoe in de eerste plaats te beoordelen of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam was. Daarvoor dient te worden nagegaan of het medisch oordeel, waarop verweerder zijn bestreden besluit heeft gebaseerd, gegrond is op een volledig en zorgvuldig onderzoek. Op de tweede plaats dient de rechtbank te beoordelen of de hoogte van de toegekende WGA-uitkering voor zover het het dagloon betreft op juiste uitgangspunten berust.
2.6. In artikel 4, eerste lid, van de Wet Wia is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
2.7. Blijkens de Memorie van toelichting (MvT) bij de Wet Wia (Kamerstuk 2004-2005, 30 034, nr. 3) is van duurzame arbeidsongeschiktheid sprake in twee situaties: de situatie waarbij herstel is uitgesloten (er is een duurzaam verlies van mogelijkheden tot functioneren) en de situatie waarin er sprake is van een geringe kans op herstel op lange termijn. Bij de procedure die gevolgd dient te worden, kunnen blijkens de MvT de volgende stappen worden onderscheiden:
- eerst beziet de verzekeringsarts of de prognose “herstel uitgesloten” geldt;
- is dat niet het geval, dan vervolgt hij het onderzoek door het eerst volgende jaar te bezien;
- is er in het eerste jaar een meer dan geringe kans op herstel, dan is er geen sprake van duurzaamheid;
- is er in het eerste jaar geen of een geringe kans op herstel, dan wordt ook de kans op herstel op enig moment in de toekomst bij de beoordeling betrokken;
- is er in de toekomst een meer dan geringe kans op herstel, dan is er geen sprake van duurzaamheid;
- is er ook in de toekomst een geringe kans op herstel, dan is er sprake van duurzaamheid.
2.8. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard, dat verweerder de interne richtlijn “Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen” hanteert. Deze richtlijn is op internet gepubliceerd (http://cba.uwv.nl). De rechtbank constateert dat de in de richtlijn voorgeschreven stappen voor beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, overeenkomen met de stappen die blijkens de MvT door de verzekeringsarts moeten worden genomen.
Wat betreft stap 2 schrijft de richtlijn voor, dat de verzekeringsarts dient na te gaan of in het eerst volgende jaar één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
- er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; de MvT spreekt hier over “een meer dan geringe kans op herstel”;
- verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
2.9. Verweerder is vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en controleerbaarheid van het medisch onderzoek gehouden de in de richtlijn voorgeschreven stappen te volgen en te motiveren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de richtlijn overeenkomt met het door de wetgever voorgestane beoordelingskader. De rechtbank zal thans eerst beoordelen of het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, waarop verweerder zijn beslissing heeft gebaseerd, op de door de richtlijn voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. Op hierna volgende overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat, voor zover dit al het geval is geweest, dit in elk geval niet blijkt uit de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering.
2.9.1. Het standpunt dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is, is gebaseerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft vastgesteld dat bij eiseres sprake is van de ziekte COPD en dat de daardoor bij eiseres bestaande beperkingen, die zijn inziens correct zijn vastgelegd in de FML, niet duurzaam te noemen zijn, omdat de mogelijkheden om tot verbetering van de belastbaarheid te komen nog niet volledig zijn benut. Naar zijn oordeel dient de medische situatie van eiseres na adequate investering in longrevalidatie en nadat eiseres gestopt is met roken opnieuw te worden bezien. Dienaangaande heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat er tot dan toe weinig feitelijke contacten tussen het ziekenhuis en eiseres zijn geweest en dat puur fysiek nauwelijks aan begeleide belastbaarheidsopbouw is gedaan. Evenmin is aandacht besteed aan psychologische begeleiding inzake het leren omgaan met beperkingen en uitbouwen van mogelijkheden.
2.9.2. Uit zijn oordeel dat er voor eiseres nog behandelmogelijkheden bestaan, kan worden afgeleid dat de bezwaarverzekeringsarts verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten acht. Daarmee kan stap 1 van de richtlijn als genomen worden beschouwd.
De rechtbank constateert echter dat de bezwaarverzekeringsarts niet volgens stap 2 heeft gehandeld, althans daarvan is onvoldoende gebleken. De bezwaarverzekeringsarts had moeten bezien in hoeverre verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar kon worden verwacht, waarbij moest worden nagegaan of er een redelijke of goede verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden dan wel verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten was. Vervolgens had de bezwaarverzekeringsarts, indien aan de orde, blijkens stap 3 de situatie na het eerstkomende jaar dienen te beoordelen.
Uit zijn rapportage blijkt echter niet dat de bezwaarverzekeringsarts de vraag onder ogen heeft gezien of er voor het eerstkomende jaar een redelijke of goede verwachting bestaat dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Integendeel, de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven, dat na een jaar bezien moet worden of de verwachting van verslechtering is uitgekomen. Dat is een ander, zwakker criterium dan door de richtlijn is voorgeschreven. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zelfs als juist is dat er nog behandelmogelijkheden bestaan, dit niet per definitie meebrengt dat er een redelijke of goede verwachting bestaat dat de belastbaarheid zal verbeteren. Het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts is derhalve niet volgens de door de richtlijn voorgeschreven stappen verlopen en is daarmee tevens onvoldoende gemotiveerd.
2.9.3. Verder acht de rechtbank het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake is van duurzaamheid ontoereikend gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft wel geoordeeld dat er nog behandelmogelijkheden bestaan, maar hij heeft niet gemotiveerd wat het effect van die behandelmogelijkheden in het specifieke geval van eiseres zou zijn op haar belastbaarheid. Waar was vastgesteld, dat eiseres lijdt aan een progressieve ziekte en de verzekeringsarts de verwachting had uitgesproken dat de belastbaarheid op langere termijn aanzienlijk zal verslechteren, had de bezwaarverzekeringsarts de vraag onder ogen moeten zien of de door hem voorgestane verbetering van de klachten van eiseres door de door hem genoemde behandelingen (longrevalidatie en stoppen met roken) wel daadwerkelijk een substantieel effect zouden hebben op de belastbaarheid van eiseres. Het is niet gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts deze vraag onder ogen heeft gezien.
Dit klemt temeer nu de richtlijn in de toelichting bij stap 1.a voorschrijft dat als sprake is van een progressief ziektebeeld, meestal de stelregel geldt dat verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Toegelicht wordt dat een behandeling bijna altijd uitsluitend gericht is op het afremmen van het ziekteproces en dat er in beginsel een theoretische mogelijkheid bestaat dat de belastbaarheid door een revalidatiebehandeling (tijdelijk) toeneemt, maar dat die mogelijkheid buiten beschouwing wordt gelaten, omdat de progressie van het ziektebeeld het bereikte resultaat teniet zal doen. Als voorbeelden van behandelingen waarbij wel een aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid zou kunnen optreden, worden genoemd een orgaantransplantatie en een gewrichtsplastiek of –prothese. Dergelijke behandelmethodes zijn hier niet aan de orde. Ook vanuit dit gezichtspunt is het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.9.4. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet gebleken, dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts op de door de richtlijn voorgeschreven wijze tot stand is gekomen, en dat de door de richtlijn voorgeschreven stappen zijn gevolgd. Daarnaast concludeert de rechtbank dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts ontoereikend is gemotiveerd. Nu verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts heeft overgenomen, stelt de rechtbank vast dat verweerder zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.
2.9.5. De rechtbank merkt nog op, dat partijen ook hebben getwist over de vraag of eiseres binnen de ziekte COPD valt binnen de classificatie Gold IV, zoals eiseres heeft betoogd, of niet, zoals de bezwaarverzekeringsarts betoogt. De rechtbank is van oordeel dat de vraag binnen welke classificatie eiseres valt voor beoordeling van het bestreden besluit niet van doorslaggevende betekenis is. Binnen welke classificatie eiseres ook valt, ten aanzien van elke classificatie hadden de stappen van de richtlijn moeten worden doorlopen en had gezien de progressiviteit van de ziekte de vraag onder ogen moeten worden gezien of er door behandelingen wel verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Die stappen zijn, zoals reeds is geoordeeld in 2.9.2 en 2.9.3, niet doorlopen. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op hetgeen partijen op dit punt hebben aangevoerd.
2.10. Hetgeen onder 2.9 is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie, dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Met het oog op een finale geschillenbeslechting heeft de rechtbank door middel van een deskundigenopdracht onderzocht of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten voor wat betreft de toekenning van een WGA-uitkering. De rechtbank ziet aanleiding dit laatste te doen en overweegt daartoe het volgende.
2.10.1. De rechtbank ziet allereerst geen redenen te oordelen dat het onderzoek en de rapportage door de deskundige Lukker onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat diens advies inconsistent is. De deskundige heeft zich, op grond van onderzoek van eiseres en kennisneming van de medische informatie, gemotiveerd verenigd met de beperkingen zoals die van de zijde van verweerder in het FML zijn neergelegd, en heeft evenzeer gemotiveerd aangegeven, dat er een meer dan geringe kans op herstel bestaat in het eerste jaar, indien eiseres erin slaagt haar nicotine abusus te staken, waardoor er een stabiel longfunctieverlies blijft en progressie van de ziekte uitblijft. Uit het advies maakt de rechtbank op dat die verbetering te bereiken valt door een klinisch revaliderende behandeling waarbij nicotine abstinentie voorop staat en revalidatie om haar conditie te verbeteren. De rechtbank ziet geen gronden om dit advies niet te volgen. Hetgeen eiseres aanvoert doet de rechtbank niet anders concluderen. De rechtbank merkt op dat zij geen rekening mag houden met de subjectieve beleving van eiseres maar met de objectieve bevindingen over de duurzaamheid van haar medische beperkingen en mogelijkheden van herstel.
2.10.2. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden als omschreven in artikel 4, eerste lid, van de Wet Wia om te spreken van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres is daarom terecht in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering en de rechtbank zal de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit dan ook in stand laten voor zover het de toekenning van de WGA-uitkering betreft.
<i>Berekening van het dagloon </i>
2.11. Nu verweerder zelf in de loop van de procedure heeft vastgesteld dat het dagloon bij het bestreden besluit onjuist is vastgesteld en zou moeten worden gecorrigeerd in de door eiseres gewenste zin, ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit ook voor zover het betreft de hoogte van de uitkering te vernietigen. De rechtbank stelt het dagloon waarnaar de uitkering wordt berekend vast op EUR 131,66 en bepaalt aanzien van dit punt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat haar uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.12. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2,5 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zo ver het betreft het recht op de WGA-uitkering;
stelt het dagloon waarnaar de uitkering wordt berekend vast op EUR 131,66 en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in plaats treedt van het vernietigde besluit.
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 805 (wegens kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het UWV;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 6 februari 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.