ECLI:NL:RBROE:2009:BH3610

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 2008/402 WRO
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijstelling voor bedrijfsmatig gebruik zonder concrete projectomschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 13 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser A] en [eiser B], en verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert. De zaak betreft een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan voor bedrijfsmatig gebruik van percelen voor milieucategorie 4. De rechtbank oordeelt dat de verleende vrijstelling te ruim is en niet voldoet aan de vereisten van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet alleen de bestaande bedrijfsactiviteiten van de vergunninghoudster betreft, maar ook andere, niet geconcretiseerde vormen van bedrijfsuitoefening omvat. Hierdoor is de vrijstelling niet aan te merken als betrekking hebbend op een project, wat in strijd is met de wet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op EUR 644, en dient de gemeente Weert het griffierecht van EUR 285,00 aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 2008/402 WRO
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser A] en [eiser B], h.o.d.n. [VOF] te Weert, eisers,
gemachtigde mr. P.J.G. Poels
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij brief van 28 augustus 2007 is namens [vergunninghoudster] een aanvraag voor het verlenen van vrijstelling ingediend ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik van de kadastrale percelen, [kadastergegevens], plaatselijk bekend, gemeente [gemeente], [straat, huisnummer A] en [huisnummer B], voor milieucategorie 4. De bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend ten behoeve van een milieustraat/afvaloverslagstation met de daarbij behorende bewerkingen en handelingen.
1.2. Bij brief van 6 augustus 2007 is verweerder verzocht een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van werktuigbouwkundige installaties op het hiervoor genoemde perceel.
1.3. Onder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) heeft het ontwerpbesluit om de aangevraagde vrijstelling en reguliere bouwvergunning te verlenen, vanaf 30 augustus 2007 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zienswijzen in te dienen. Namens eisers zijn zienswijzen naar voren gebracht.
1.4. Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster). Tevens is bij dit besluit een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een sorteer- en shredderinstallatie in de opslagloods op het perceel [straat, huisnummer A].
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.5. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.6. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid heeft vergunninghoudster gebruik gemaakt.
1.7. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 augustus 2008, waar eisers zijn verschenen in de persoon van [eiser A] , bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G.J.F.M. Vosdellen. Voor vergunninghoudster is verschenen [...], bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen.
2. Overwegingen
2.1. [VOF] VOF exploiteert een bouwmaterialenhandel aan de [adres] te [plaats]. Het naastgelegen perceel wordt door vergunninghoudster bedrijfsmatig gebruikt ten behoeve van een afvalverwerkingsbedrijf.
2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingplan “Bedrijventerreinen Oost en West” en voor de percelen geldt de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”(B) met de aanduiding “Bb bedrijfsdoeleinden b”. De op de plankaart aldus op deze manier aangeduide gronden zijn bestemd voor bestaande bedrijvigheid. Het bedrijf van vergunninghoudster is gelegen binnen een zone met een maximale milieucategorie 3.
2.3. Met ingang van 30 augustus 2007 heeft het ontwerpbestemmingsplan inhoudende een 2e partiële herziening van het hiervoor genoemde bestemmingsplan ter inzage gelegen. De herziening heeft betrekking op de wijziging van de categorieaanduiding milieucategorie 3 in categorie 4 op de percelen waarop het afvalverwerkingsbedrijf van vergunninghoudster is gelegen. Het verzoek om vrijstelling is bedoeld om vooruit te kunnen lopen op de inwerkingtreding van de 2e herziening en de percelen te gebruiken voor een onder milieucategorie 4 vallend bedrijf.
2.4. De verleende vrijstelling is verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO), zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit. De vrijstelling ziet, zoals ook gevraagd, op het bedrijfsmatig gebruik van de hiervoor onder 1.1 genoemde percelen voor milieucategorie 4.
2.5. Artikel 19, tweede lid van de WRO luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.6. In artikel 19a, eerste lid, van de WRO is onder meer bepaald dat het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, een beschrijving bevat van het betrokken project. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, hoewel de redactie van het tweede lid, van artikel 19 van de WRO, niet expliciet vermeldt dat vrijstelling kan worden verleend voor de verwezenlijking van een project, ook bij het vragen om vrijstelling op grond van het tweede lid daarvan sprake dient te zijn.
2.7. De in het geding zijnde vrijstelling heeft betrekking op, zo stelt de rechtbank vast, het bedrijfsmatig kunnen gebruiken van meergenoemde percelen voor milieucategorie 4. In de aanvraag wordt aangegeven dat het bedrijfsmatig gebruik ziet op een milieustraat/afvaloverslagstation met bijbehorende bewerkingen en activiteiten.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde vrijstelling niet ziet op een concrete activiteit en daarmee niet op een project. Weliswaar wordt melding gemaakt van het soort bedrijf, maar de aanduiding “ bijbehorende bewerkingen en activiteiten” acht de rechtbank onvoldoende concreet om te kunnen stellen dat sprake is van een project. Verweerder heeft in het bestreden besluit vrijstelling verleend ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik voor milieucategorie 4 zonder nadere concretisering. Voor zover is beoogd met de vrijstelling de bestaande bedrijfsactiviteiten van [vergunninghoudster] mogelijk te maken (hetgeen op zichzelf als project in voormelde zin zou zijn te beschouwen) moet de rechtbank vaststellen dat het bestreden besluit zich niet tot die activiteiten beperkt en ook andere, niet geconcretiseerde, vormen van bedrijfsuitoefening omvat, zodat deze een te ruime strekking heeft om deze als betrekking hebbend op een project aan te merken.
2.9. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het verweerder niet vrijstond van de projectprocedure, zoals neergelegd in artikel 19, tweede lid, van de WRO, gebruik te maken.
2.10. Aan het bovenstaande doet niet af dat het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg heeft ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan “2e partiële herziening van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost en West” en heeft geoordeeld dat verdere afdoening kan plaatsvinden met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, zoals verweerder in het bestreden besluit overweegt.
2.11. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vrijstellingsprocedure, zoals deze is gevolgd met de bedoeling om vooruit te lopen op de beoogde wijziging van het bestemmingsplan, hiervoor genoemd onder 2.10, als zodanig niet kan worden gebruikt in dit geval.
2.12. Het vorenstaande betekent dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om op grond van artikel 19, tweede lid van de WRO de gevraagde vrijstelling te verlenen. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
2.13. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op EUR 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Weert;
bepaalt dat de gemeente Weert aan eisers het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 285,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. A.W.P. Letschert (voorzitter), T.M. Schelfhout en V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 13 februari 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.