RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1182
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. E.J.E. Driessen
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
1.1. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (verder: de Regeling). Tegen dat besluit, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Op 13 november 2008 is zijdens eiseres nog aanvullende informatie ingestuurd, waarvan een afschrift aan verweerder is gezonden.
1.4. Het beroep is ter zitting van de rechtbank op 8 januari 2009 behandeld, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en [...]. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans in aanwezigheid van drs. G.A.C.G. Durlinger, arts van ClientFirst.
2.1. Op 17 december 2007 heeft verweerder de aanvraag ontvangen van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling ten behoeve van haar zoon [zoon], geboren op [geboortedatum] 1993.
Op verzoek van verweerder heeft de organisatie ClientFirst op 4 februari 2008 schriftelijk advies uitgebracht. ClientFirst heeft op grond van de door haar berekende zorgscore van 4 punten vastgesteld dat [zoon] niet beduidend méér zorg nodig heeft dan kinderen van dezelfde leeftijd zonder handicap. ClientFirst heeft daarom geadviseerd om [zoon] niet gehandicapt te achten in de zin van de Regeling.
Verweerder heeft dit advies overgenomen en bij besluit van 12 februari 2008 de gevraagde tegemoetkoming afgewezen.
2.2. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder opnieuw advies gevraagd aan ClientFirst. In het advies van 19 mei 2008 is ClientFirst tot de conclusie gekomen dat voor “lichaamshygiëne” in plaats van 0 punten, 1 punt dient te worden toegekend en voor “begeleiding buitenshuis” in plaats van 1 punt, 0 punten dienen te worden toegekend, waardoor de totale zorgscore op 4 punten blijft staan. Dit puntentotaal ligt onder de voor de leeftijdscategorie van [zoon] geldende grens van 6 punten.
2.3. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar bij het thans bestreden besluit van 17 juni 2008 ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. De tegemoetkoming op grond van de Regeling wordt per kwartaal toegekend. De daarbij behorende peildatum is op grond van het bepaalde in artikel 1, onder i, van de Regeling de eerste dag van een kwartaal zijnde 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Op grond van het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Regeling kan de tegemoetkoming, behoudens bijzondere omstandigheden, niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal, tijdens welk de aanvraag om een tegemoetkoming is ingediend.
2.4.2. Nu in het bestreden besluit geen laatste kwartaal is genoemd waarop de weigering betrekking heeft, bestrijkt de te beoordelen periode de periode vanaf de aanvang van het vierde kwartaal van 2006, zijnde gezien de datum waarop de aanvraag is ingediend het eerst mogelijke kwartaal, tot en met het einde van het vierde kwartaal van 2007, zijnde gelet op de datum van het primaire besluit het laatst mogelijke kwartaal. Verweerder heeft de gevraagde toekenning geweigerd omdat gezien de leeftijd van [zoon] in de beoordelingsperiode, te weten 12 jaar, de voor [zoon] vastgestelde score blijft beneden het voor de leeftijd van 12 jaar en ouder behorende niveau van 6 punten.
2.4.3. Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden conform het advies van ClientFirst van 19 mei 2008 voor de subcategorieën “gedrag” 1 punt in plaats van 2 punten en voor "begeleiding buitenshuis" 0 punten in plaats van 1 punt heeft toegekend.
2.4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Regeling is kind de persoon die de leeftijd van 3 jaar maar nog niet van 18 jaar heeft bereikt en die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
2.4.5. In artikel 3 van de Regeling is kort gezegd bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op een opname in een AWBZ instelling.
2.4.6. Op grond van artikel 4 van de Regeling heeft de natuurlijk persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort over dat kwartaal recht op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
2.4.7. Gezien de redactie van artikel 3 van de Regeling en meer in het bijzonder door de plaatsing van het woord “en” tussen de onder a. en b. genoemde voorwaarden moet het ervoor worden gehouden dat er sprake is van cumulatieve voorwaarden, zodat ook zou moeten zijn voldaan aan de voorwaarde dat het kind aanspraak kan maken op een opname in een AWBZ instelling.
2.4.8. De rechtbank is ambtshalve bekend, dat verweerder een toetsing aan de onder b. genoemde voorwaarde heeft losgelaten omdat de Regeling naar haar mening anders voor een te beperkte groep zou gelden. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit (buitenwettelijk) beleid niet consistent toepast.
2.4.9. Daarom is enkel aan de orde of er sprake is van een kind dat aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Om dit te bepalen wint verweerder ingevolge artikel 7 van de Regeling medisch advies in bij een organisatie waarmee de Minister van VWS vooraf heeft ingestemd.
2.4.10. Verweerder beoordeelt op grond van haar beleidsregels (SVB beleidsregels 2007, pagina 98) aan de hand van telkens vijf subcategorieën of er sprake is van geregelde verzorging of geregelde oppassing in de hierboven aangegeven zin. Aan de hand van het Beoordelingsinstrument TOG wordt voor elke subcategorie vastgesteld of de afhankelijkheid van geregelde verzorging dan wel geregelde oppassing sterk, licht of niet aanwezig is. Daarbij worden per subcategorie respectievelijk twee, één of nul punten toegekend.
2.4.11. Omdat een deel van de zorg en oppassing ook noodzakelijk is bij gezonde leeftijdsgenoten, en dus normaal is voor de leeftijd van het kind, is de minimale totaalscore waarbij recht op een tegemoetkoming bestaat leeftijdsafhankelijk. Gemiddeld neemt de mate waarin zorg en oppassing nodig is bij een gezond kind immers af naarmate het ouder wordt. Om die reden hoeven oudere kinderen minder punten te “scoren” dan jongere kinderen om recht te geven op een tegemoetkoming.
Op grond van dit uitgangspunt hanteert verweerder vijf leeftijdscategorieën. Bij iedere leeftijdscategorie hoort een minimale totaalscore. Indien aan deze minimale totaalscore is voldaan bestaat een recht op toekenning. Bij de leeftijdscategorie 12 jaar en ouder behoort de totaalscore van 6.
2.4.12. Verweerder heeft in overeenstemming met het door ClientFirst uitgebrachte advies de gevraagde tegemoetkoming op grond van de Regeling geweigerd. Gezien de leeftijd van [zoon] wordt in de beoordelingsperiode niet voldaan aan de vereiste minimale score van 6. De totaalscore is in het kader van het bezwaar vastgesteld op 4.
2.4.13. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius door het puntenaantal voor het aandachtsgebied “begeleiding buitenshuis” van 1 punt te verlagen naar 0 punten. De vermindering van het puntenaantal voor dit aandachtsgebied heeft immers niet tot gevolg dat het resultaat van de besluitvorming nadeliger is geworden (zie voor een enigszins vergelijkbare interpretatie: Centrale Raad van Beroep, 7 december 2007, LJN: BB9695).
2.4.14. De rechtbank is niet gebleken van concrete omstandigheden op grond waarvan de deskundigheid en/of de onafhankelijkheid van ClientFirst in het onderhavige geval in twijfel moet worden getrokken. Verweerder mag op door ClientFirst uitgebrachte adviezen afgaan, tenzij blijkt dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of daaraan anderszins gebreken kleven. Daarvan is in casu geen sprake.
Ter zitting heeft de bezwaararts op vragen van de rechtbank toegelicht dat naar zijn mening de arts in het primaire advies bij het toekennen het punt voor het aandachtsgebied “begeleiding buitenshuis” niet volgens het Beoordelingsinstrument TOG heeft gehandeld. Volgens de bezwaararts is niet duidelijk geworden waarom [zoon] zijn gedrag of handelwijze niet verkeersveilig zou zijn. De bezwaararts concludeert uit het gegeven dat een route van 12 km kan worden aangeleerd, dat sprake is van zelfstandigheid. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat de bezwaararts het Beoordelingsinstrument TOG ten aanzien van dit aandachtsgebied onjuist heeft toegepast. Hetzelfde geldt ten aanzien van de aandachtsgebieden “gedrag” en “alleen thuis zijn”.
Het door eiseres overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en het bij dat rapport horende indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg maken dit niet anders. De uithuisplaatsing en de aanleiding daartoe dateren van na de beoordelingsperiode.
Ook overigens is niet gebleken dat het advies van ClientFirst onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen is. Verweerder mocht dit advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
2.4.15. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat het Beoordelingsinstrument TOG voor [zoon] een te lage score oplevert om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.
2.4.16. Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 19 februari 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.