RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 08/1273 en 08/1251
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] BV te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. R.C. van Wamel;
[eiser] te [plaats], eiser,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.
1.1. Bij afzonderlijke besluiten van 16 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer, thans, na gemeentelijke herindeling per 1 januari 2007, Leudal (hierna: verweerder), aan Lidl Nederland GmbH te Huizen (hierna: Lidl) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het realiseren van een discountsupermarkt op het perceel [adres] te [plaats].
1.2. Nadat verweerder de hiertegen ingediende bezwaren bij besluit van 31 mei 2005 ongegrond heeft verklaard, heeft deze rechtbank bij uitspraak van 22 februari 2006 (verzonden 1 maart 2006) de ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
1.3. Tegen voornoemde uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 31 oktober 2006, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Aangezien het hoger beroep ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Awb moet worden geacht mede een beroep tegen het nieuwe besluit van 31 oktober 2006 in te houden, heeft de Afdeling dit besluit bij haar beoordeling betrokken.
1.4. Bij uitspraak van 18 juli 2007 heeft de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank bevestigd en het besluit van 31 oktober 2006 vernietigd.
1.5. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 24 juni 2008 (verzonden 2 juli 2008) opnieuw beslist op de bezwaren, waarbij deze andermaal ongegrond zijn verklaard.
1.6. Hiertegen is door eisers, voornoemd, beroep ingesteld op 7 augustus 2008 respectievelijk 1 augustus 2008.
1.7. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan (de gemachtigde van) eisers gezonden.
1.8. De beroepen zijn (gevoegd) behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 december 2008, waar <i>eiseres</i> is vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger eiseres] en bijgestaan door mr. B.M. Kocken, als waarnemer voor mr. R.C. van Wamel en waarbij <i>eiser</i> in persoon is verschenen. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. S. Peters en ing. R. Wilms. Tevens is [(beoogde) partij] als (beoogde) partij, zoals bedoeld in artikel 8:26 van de Awb, in persoon verschenen en bijgestaan door mr. I.L. van Geel.
2.1. Zoals eerder vermeld heeft verweerder aan Lidl een bouwvergunning met vrijstelling, krachtens artikel 19, eerste lid, van de (voormalige) Wet op de Ruimtelijke Ordening, verleend voor het vestigen van een discountsupermarkt aan de [adres] te [plaats].
2.2. In haar uitspraak van 18 juli 2007 heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat het (nieuw genomen) besluit op bezwaar van 31 oktober 2006 is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb. Daarvoor is voor de Afdeling redengevend geweest dat verweerder heeft verzuimd partijen in de gelegenheid te stellen om, alvorens het hiervoor genoemde besluit te nemen, te worden gehoord over het nieuwe, door het bureau Peutz uitgebrachte rapport betreffende de gevolgen van de komst van de supermarkt voor de luchtkwaliteit. In dit kader heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat het niet buiten twijfel staat dat het bouwplan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.3. Bij besluit van 24 juni 2008 (verzonden 2 juli 2008) heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, in het kader waarvan aan bureau Cauberg-Huygen de opdracht is verstrekt om een geactualiseerd luchtkwaliteitsrapport op te stellen dat voldoet aan de huidige regelgeving. Dit rapport is op 28 maart 2008 verschenen en vervolgens zijn bezwaarmakers in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het rapport. Dit heeft volgens het besluit op bezwaar geleid tot enige kleine aanpassingen en geresulteerd in een nieuwe versie van het rapport gedateerd 2 juni 2008, dat volgens verweerder geen aanleiding gaf om partijen nogmaals op grond van artikel 7:9 van de Awb te laten reageren.
2.4. In het tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep geeft eiseres aan dat enkel het aspect van de luchtkwaliteit nog in geschil is. In het kader daarvan is eiseres (samengevat) van mening dat:
a. de gehanteerde verkeersgegevens c.q. voertuigbewegingen in het rapport van Cauberg-Huygen niet inzichtelijk zijn. Deze zijn gebaseerd op een eigen inschatting van Lidl en ten onrechte niet op de resultaten van onafhankelijk onderzoek;
b. volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 de berekeningsresultaten op een inzichtelijke wijze moeten worden vastgelegd in een rapport;
c. in het rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met een kruising, welke buiten het toepassingsbereik van de standaardrekenmodellen valt;
d. ten onrechte in het rapport geen melding wordt gemaakt van het nabij gelegen bedrijventerrein, waarvan niet uitgesloten is dat de aanwezigheid hiervan mede van invloed is op de luchtkwaliteit.
Eiser ([eiser]) voert als beroepsgronden (samengevat) aan dat:
a. door de toename van de verkeersintensiteit met 1000 verkeersbewegingen per dag en de extra stagnatie van het verkeer op de kruising ([kruising]) de luchtkwaliteit ernstig zal verslechteren;
b. verkeersbewegingen op extra drukke dagen niet zijn verwerkt in de verkeersgegevens;
c. uit het rapport onvoldoende blijkt in welke mate rekening is gehouden met het percentage stagnerend verkeer dat uitlaatgassen loost en derhalve mede van invloed is op de luchtkwaliteit.
<i>Oordeel van de rechtbank</i>
2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.6. Vooreerst zal de rechtbank de vraag dienen te beantwoorden of [(beoogde) partij] op de voet van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid kan worden gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Niet in geschil is dat [(beoogde) partij] een overeenkomst heeft gesloten met vergunninghouder Lidl tot verkoop van het bewuste bedrijfspand met als ontbindende voorwaarde dat Lidl over een onherroepelijke bouwvergunning beschikt voor de realisatie van de supermarkt. Nu het besluit omtrent de met vrijstelling verleende bouwvergunning onmiskenbaar zijn eigendomsbelangen raakt, zal de rechtbank op grond van dit commerciële belang [(beoogde) partij] als partij ex artikel 8:26 van de Awb aanmerken. De rechtbank ziet zich in haar oordeel onder meer gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2005 (LJN: AU2619, i.h.b. r.o. 2.3.).
2.7. Omtrent het van toepassing zijnde wettelijk kader, dat ter zitting nog door eiser [eiser] ter discussie is gesteld, oordeelt de rechtbank, het navolgende. In haar uitspraak van 18 juli 2007 oordeelde de Afdeling dat niet buiten twijfel staat dat het bouwplan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Echter voornoemde Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is inmiddels ingetrokken nu per 15 november 2007 de luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Het overgangsrecht, de ex nunc-toets in het kader van het besluit op bezwaar, in combinatie met bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2008 (LJN: BD6062, i.h.b. r.o. 2.4.1.) in ogenschouw nemende, leert dat wanneer het primaire besluit dateert van vóór 15 november 2007 (in casu uit 2004) en het besluit op bezwaar ná die datum is genomen (in casu 24 juni 2008/2 juli 2008) de luchtkwaliteitseisen, neergelegd in de Wet milieubeheer, het toetsingskader vormen. Verweerder is derhalve terecht van deze laatste wettelijke regeling uitgegaan. Om die reden kan het betoog van eiser [eiser], dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing is, dan ook niet slagen.
2.8. In de gronden van beroep werpen partijen op dat niet inzichtelijk is gemaakt waarop de verkeersgegevens zijn gebaseerd en wordt voorts de stelling ingenomen dat Cauberg-Huygen zich voor wat betreft de verkeersbewegingen (eenzijdig) heeft gebaseerd op door Lidl aangeleverde cijfers. Partijen merken dit aan als een zorgvuldigheidsgebrek in de zin van artikel 3:2 van de Awb.
2.9. Hieromtrent merkt de rechtbank het navolgende op. In paragraaf 3.3 van het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen het autonome verkeer enerzijds en de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt Lidl aan de andere kant. Voor wat betreft het eerste zijn de gegevens gebaseerd op door de provincie Limburg en de gemeente Leudal verstrekte verkeersgegevens. De tweede categorie cijfers is (weliswaar deels) gebaseerd op hetgeen Lidl heeft aangegeven, maar daarnaast blijkt uit de stukken dat ook Bureau Kragten destijds verkeerstellingen heeft uitgevoerd die bij de opstelling van het rapport zijn betrokken. Daarnaast heeft voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt in het geactualiseerde rapport van 2 juni 2008 nog een nadere uitsplitsing plaatsgevonden in twee varianten, te weten de openstelling van de supermarkt op elke dag van de week en in het geval de supermarkt zes dagen per week open is, met de consequenties erbij voor het aantal voertuigbewegingen. Daarbij heeft Cauberg-Huygen zich naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze gehouden aan de berekeningen, zoals neergelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007), waarvan de CARII-berekeningen deel uitmaken. Zowel in het rapport zelf, als in de bijlagen, zijn de berekeningen duidelijk weergegeven volgens de criteria die daarvoor gelden.
2.10. Eisers hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder gehanteerde verkeersgegevens zozeer afwijken van de werkelijkheid dat daarvan geen gebruik mocht worden gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat aan de rapporten van Cauberg-Huygen onjuiste dan wel niet inzichtelijke verkeersgegevens ten grondslag zijn gelegd.
2.11. Voorts is bij de CAR-berekeningen ook rekening gehouden met stagnerend verkeer, waarbij verwezen wordt naar paragraaf 3.4.1. van het rapport, waarbij bij de wegkenmerken onder meer een onderscheid wordt gemaakt tussen normaal stadsverkeer (15-30 km p/u) en stagnerend stadsverkeer (minder dan 15 km p/u), hetgeen verdiscontereerd is in tabel 3.3. (wegkenmerken t.b.v. CARII-berekeningen). Deze grond kan derhalve eveneens niet slagen.
2.12. Hoewel verweerder zich op het standpunt stelt dat van de overwegend kleine bedrijven op het bedrijventerrein geen uitstoot is te verwachten, is bij de berekening/opstelling van het rapport rekening gehouden met de uitstoot van fijn stof vanaf dat terrein. De verkeersbewegingen zijn meegenomen in de onderzochte verkeersintensiteiten, waarbij ter zitting desgevraagd is medegedeeld dat deze besloten liggen in de berekeningen die betrekking hebben op de [straat], aangezien deze weg de directe ontsluitingsweg vormt naar het ten westen van deze weg en de supermarkt gelegen bedrijventerrein. Gelet ook op de verder niet onderbouwde stelling van eisers hieromtrent, ziet de rechtbank geen aanleiding deze uitleg van verweerder voor onjuist te houden.
2.13. Daarnaast vormt de kruising voor partijen nog een punt van geschil. Verweerder is van mening dat de ‘kruispuntbenadering’ niet nodig is omdat ruim wordt voldaan aan de normen en omdat qua verkeersintensiteit al is uitgegaan van het ‘worst-case-scenario’. In het faxbericht van 15 oktober 2008 wordt hierop nog apart door Cauberg-Huygen ingegaan. Deze uitleg komt de rechtbank niet onjuist of onaannemelijk voor. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit uitgangspunt onjuist is, vormt hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd, voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.14. Tenslotte meent eiseres dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, doordat verweerder geen mogelijkheid meer heeft geboden om te reageren op het tweede rapport van Cauberg-Huygen. De rechtbank deelt deze stellingname van eiseres niet, nu hiermee het eerste rapport slechts op enkele, ondergeschikte onderdelen is gewijzigd (uitsplitsing naar openingsdagen, zoals voornoemd, en rekening gehouden met de meest actuele meteorologische gegevens).
2.15. Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat de luchtkwaliteitseisen, neergelegd in de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelingen, aan het verlenen van de vrijstelling en bouwvergunning in de weg staan.
2.16. Nu de aangevoerde beroepsgronden falen, worden de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert, mr. B.W.P.M. Corbey-Smits en mr. drs. E.J. Govaers (voorzitter), in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 26 januari 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.