RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 09 / 37
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Lidl Nederland GmbH te Huizen, verzoekster,
gemachtigde mr. D.H. Nas
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1.1. Bij besluit van 27 november 2008 heeft verweerder aan [vergunninghouder] te Roermond, hierna te noemen vergunninghouder, vergunning onder vrijstelling verleend tot het oprichten van een winkelgebouw met bijbehorende ruimten. De vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), is bij eerder besluit van 15 oktober 2008 verleend.
1.2. Tegen deze besluiten is namens verzoekster bij schrijven van 7 januari 2009 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
1.3. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is de vergunninghouder, voornoemd, in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Tevens is het College van Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: GS) als partij in deze procedure aangemerkt.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoekster, vergunninghouder en GS gezonden.
1.5. Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 januari 2009, waar verzoekster is vertegenwoordigd door R. Houben, bijgestaan door mr. D.H. Nas. Namens vergunninghouder waren aanwezig [naam], bijgestaan door mr. M.C. Muus en mr. C.W. Oudenaarden, die tevens als gemachtigden van Aldi Vastgoed BV en Aldi Roermond BV aanwezig waren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.G. Goessens, P.J.J.M. van Lierop, J. Waalen, en door (deskundigen van de Grontmij) A.P.A. van Ewijk en R.E.M. Stevens, bijgestaan door mr.drs. M.G.G. van Nistelroij. Namens GS is niemand verschenen zoals tevoren aangekondigd.
2.1. Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder aan Aldi Vastgoed B.V. onder gelijktijdige verlening van vrijstelling ex artikel 17 van de WRO een bouwvergunning ex artikel 45 van de Woningwet (Ww) verleend voor de realisering van een tijdelijke supermarkt aan de St. Wirosingel te Roermond. Deze noodvoorziening was de tijdelijke vervanging voor de in maart 2004 door brand verwoeste Aldi-vestiging aan de Lindenlaan te Roermond. Deze tijdelijke voorziening mag tot 6 mei 2009 in stand blijven.
2.2. Het door verzoekster tegen bovengenoemde besluit ingediende bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 maart 2006 heeft de rechtbank Roermond het beroep van verzoekster tegen de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. Bij brief van 29 februari 2008 heeft vergunninghouder een verzoek om vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ingediend ten behoeve van de bouw van een permanente Aldi-supermarkt (hierna: Aldi), een uitbreiding van de Huis- en Tuinboulevard op de bovenverdieping van de Aldi en de aanleg van een groentalud aan de St. Wirosingel .
2.4. Verzoekster heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van verweerders voornemen de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.5. Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft verweerder vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend van het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak” ten behoeve van de bouw van de voornoemde Aldi, de uitbreiding van de Huis- en Tuinboulevard met een woonformule op de verdieping boven de Aldi aan de St. Wirosingel en de aanleg van een groentalud aan de Elmpterweg te Roermond.
2.6. Bij besluit van 27 november 2008 heeft verweerder positief beslist op de aanvraag om een reguliere bouwvergunning van 10 september 2008.
2.7. Verzoekster heeft tegen het besluit van verweerder van 27 november 2008 inzake de verlening van de bouwvergunning en eerdere vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO, bezwaar gemaakt. Kort samengevat heeft verzoekster het volgende aangevoerd.
2.7.1. De Aldi is sinds april 2004 gevestigd aan de St. Wirosingel op grond van een vrijstelling ex artikel 17 van de WRO. Een permanente vestiging op die plaats is niet, althans niet zonder deugdelijke motivering, toegestaan. Er is volgens verzoekster niet voldaan aan het vereiste van tijdelijkheid, zoals bedoeld in artikel 17 van de WRO. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat pas na het verlenen van de vrijstelling ex artikel 17 van de WRO een belang is ontstaan bij een langer handhaven van de afwijking, resulterend in procedure op grond van artikel 19 van de WRO. Volgens verzoekster is het van meet af aan de bedoeling geweest om de Aldi permanent aan de St. Wirosingel te vestigen.
2.7.2. De permanente vestiging van de supermarkt is in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid. Uit het Provinciaal Omgevings Plan (POL) 2006 volgt dat de vestiging van “gewone” detailhandel op een stedelijk dienstenterrein niet is toegestaan. De stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandelsfuncties voor minder frequent benodigde, doelgerichte aankopen. Supermarkten met een omvang van minder dan 3500 vierkante meter horen niet thuis op perifere locaties. Van bijzondere omstandigheden die vestiging van de Aldi (die een geringere vloeroppervlakte heeft) op het stedelijk dienstenterrein rechtvaardigen is niet gebleken.
Ook het gemeentelijk beleid laat de vestiging van de Aldi op de Huis- en Tuinboulevard niet toe. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om de buurtsupermarkten te behouden en te versterken. Verweerder heeft ten onrechte de vestiging van de Aldi aan de Huis- en Tuinboulevard vergeleken met de vestiging van een supermarkt in de buurt-, wijk-, dorpswinkelcentra. Gelet op het provinciale en gemeentelijke beleid dient het uitgangspunt van een alternatievenonderzoek primair deze centra te zijn en niet de keuze tussen die locaties en de perifere locatie aan de St. Wirosingel.
2.7.3. Naar aanleiding van verweerders visie ten aanzien van de luchtkwaliteit, dat de overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide niet relevant is, omdat het overschrijdingsgebied op de weg ligt en omdat de grenswaarde pas geldt vanaf 2010 en de overschrijdingen niet toenemen, stelt verzoekster vast dat de grenswaarde voor stikstofdioxide wordt overschreden en dat daardoor voor het project geen goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gegeven. Ter zitting betwist verzoekster nog het aantal vervoersbewegingen waarmee de deskundige heeft gerekend, nu dit niet valt te rijmen met de gestelde 10.000 klantenbewegingen per week op de huidige locatie waarvan de vergunninghouder melding heeft gemaakt.
2.7.4. Uit de berekeningen blijkt volgens verzoekster niet dat het plan voldoet aan de parkeernorm.
2.7.5. Verzoekster stelt zich voorts kritisch op ten aanzien van de visie van verweerder inzake de afwikkeling van de in de toekomst te verwachten hoeveelheid verkeer bij de Huis- en Tuinboulevard alsmede ten aanzien van het aspect natuur en landschap.
Het oordeel van de rechter
2.8. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.9. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekster zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekster bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder dan wel van vergunninghouder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
2.10. De rechter is van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet reeds op voorhand door de afwezigheid van elk spoedeisend belang afgewezen dient te worden, nu vergunninghouder voortvarend bezig is met (de voorbereiding van) zijn bouwactiviteiten. De rechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
2.11. De rechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of verzoekster als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Naar het voorlopig oordeel van de rechter dient voormelde vraag ten aanzien van verzoekster positief te worden beantwoord. De omstandigheid dat verzoekster in Roermond supermarkten exploiteert en de nieuw te vestigen Aldi - gezien alleen al het door Aldi zelf beweerde aantal klanten per week op de huidige en oude locatie - een verzorgingsgebied zal bestrijken dat aanzienlijk groter is dan dat van een buurt- dan wel wijkniveau, zodat overlapping plaats zal vinden met een substantieel deel van het verzorgingsgebied van de Lidl-supermarkten, maakt dat verzoekster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit om haar als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te merken.
2.12. De onderhavige bouwvergunning en vrijstelling zijn aan [vergunninghouder] verleend. Op grond daarvan is [vergunninghouder] als belanghebbende aangemerkt. Aldi Roermond B.V. en Aldi Vastgoed B.V. hebben verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb eveneens als belanghebbende aangemerkt te worden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de verlening van de vergunning rechtstreekse gevolgen hebben voor Aldi Roermond B.V, gezien haar exploitatiebelang, nu de exploitatie op de huidige locatie aan de St. Wirosingel afloopt en op de vergunde locatie is beoogd, op grond waarvan Aldi Roermond B.V. naar het oordeel van de rechter een specifiek belang heeft en als belanghebbende aangemerkt zal worden. Of Aldi Vastgoed B.V. uiteindelijk als belanghebbende moet worden aangemerkt, is zeer de vraag, nu enkel privaatrechtelijke belangen zijn gesteld, en laat de rechter thans in het midden. Verweerder zal zich daarover in de beslissing op bezwaar nader moeten uitlaten. Overigens worden de grieven thans voldoende over het voetlicht gebracht, nu deze gelijkluidend zijn aan die van Aldi Roermond B.V. en die van vergunninghouder.
2.13. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben. Deze bevoegdheid is door de gemeenteraad van verweerders gemeente overgedragen aan verweerder.
2.14. De tijdelijke vestiging van de Aldi was mogelijk met toepassing van artikel 17 van de WRO voor de maximale termijn van 5 jaar. Deze termijn loopt op 6 mei 2009 af. Thans ligt voor een verzoek tot vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. De rechter overweegt in dit verband dat de systematiek van de WRO er zich niet tegen verzet om na de eerdere verlening van een vrijstelling ex artikel 17 van de WRO over te gaan tot een verlening van vrijstelling met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO. De tijdelijkheid staat thans niet meer ter beoordeling. Het gaat thans uitsluitend om een zelfstandige beoordeling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.15. Het betreffende perceel aan de St. Wirosingel is gelegen in het bestemmingsplan “Rijksweg 73 Zuid Noordelijk deel” en heeft de bestemming “Agrarische doeleinden II”. Aan artikel 29, eerste lid, van de voorschriften, behorende bij deze bestemming en inhoudende een nadere aanduiding van de toe te laten agrarische bedrijfsgebouwen, heeft GS goedkeuring onthouden. Op grond hiervan is verweerder teruggevallen op het “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak”, waar onderhavig perceel de bestemming “Agrarische doeleinden II” heeft. De rechter overweegt hierover ambtshalve als volgt.
2.16. Gelet op artikel 12, eerste lid, onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO) maakt een plankaart deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 16 van de BRO geeft voorschriften, waaraan een plankaart moet voldoen. Op de plankaart worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. De plankaart dient te zijn voorzien van duidelijke en ondubbelzinnige aanduidingen. De rechter is niet gebleken dat de bestemming “Agrarische doeleinden” op de plankaart van het bestemmingsplan “Rijksweg 73 Zuid Noordelijk deel” als zodanig niet duidelijk en ondubbelzinnig is aangeduid. De rechter stelt vast, dat aan de plankaart geen goedkeuring is onthouden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat er geen voorschrift in het bestemmingsplan is, dat de functie/bestemming als zodanig aanduidt. Daarmee is naar het oordeel van de rechter, voorlopig oordelend, de bestemming met het bepaalde op de plankaart gegeven en is daaraan, (anders dan in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven), geen goedkeuring onthouden.
2.17. Verder constateert de rechter dat het door verweerder overgelegde artikel 29 behorende bij het bestemmingsplan “Rijksweg 73 Zuid Noordelijk deel”, waaraan goedkeuring is onthouden, als opschrift heeft: “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak”. Dit roept de vraag op, of het juiste artikel 29 is overgelegd, nu met dit opschrift gerefereerd wordt aan het daarvóór geldende bestemmingsplan. Er van uitgaande dat het juiste artikel 29, eerste lid, is overgelegd, constateert de rechter dat dit artikel enkel regelt, welke bebouwing is toegestaan op de gronden, bestemd als “Agrarische doeleinden II-ADII”.
2.18. Overwogen wordt dat het verschil uitmaakt of goedkeuring is onthouden aan (een deel van) de plankaart c.q. de bestemming(en) dan wel “slechts”aan bij die bestemming behorende planvoorschriften. In het eerste geval blijft (blijven), de in het oude plan neergelegde bestemming(en) gelden; in het tweede geval treedt het nieuwe plan in werking exclusief de weggetoetste voorschriften en vervalt tegelijkertijd het oude plan. De tweede situatie doet zich hier voor, nu door GS aan de plankaart, waarop de bestemming is gegeven, geen goedkeuring is onthouden. Derhalve vermag de rechter niet in te zien waarom verweerder is teruggevallen op het “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak”. De rechter verwijst onder meer naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2003 (LJN: AF8991) en van 8 december 2004 (LJN: AR7124). Dit klemt te meer, nu GS enkel aan het eerste lid van artikel 29 goedkeuring heeft onthouden.
2.19. Verweerder is derhalve ten onrechte bij het verlenen van vrijstelling uitgegaan van het “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak”. Overigens staat vast dat het bouwplan in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan “Rijksweg 73 Zuid Noordelijk deel”, nu dit de oprichting van onder meer de Aldi, zoals in het bouwplan is voorzien, niet toelaat, zodat vrijstelling van dit bestemmingsplan op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO nog steeds een vereiste is. Bij de te nemen beslissing op bezwaar kan verweerder dit gebrek herstellen.
2.20. Aangezien de ruimtelijke onderbouwing ziet op de afwijking van het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak”, is de ruimtelijke onderbouwing van het onjuiste vigerende juridisch kader uitgegaan. Dit gebrek kan hersteld worden voorafgaande aan de beslissing op bezwaar. Nu in de ruimtelijke onderbouwing voornamelijk nader wordt uiteengezet waarom het bouwplan aansluit bij de Huis- en Tuinboulevard, waarvoor eerder vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO is verleend, zal de rechtbank ondanks voornoemd gebrek nader ingaan op de ruimtelijke onderbouwing.
2.21. Ten aanzien van de voorwaarde, zoals opgenomen in artikel 19, eerste lid, van de WRO dat een vrijstelling voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechter in de eerste plaats dat daaronder blijkens voormelde wettelijke bepaling bij voorkeur wordt verstaan een (inter)gemeentelijk structuurplan. Bij gebreke van een structuurplan wordt als alternatief aanvaard een op het project toegesneden ruimtelijke onderbouwing, waarbij wordt ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en waarin wordt gemotiveerd waarom het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied.
2.22. De aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is (onder meer) bedoeld als onderbouwing van de permanente locatie van de Aldi in de Huis- en Tuinboulevard aan de St. Wirosingel. Naast planologische aspecten is ingegaan op de situatie van de detailhandel in Roermond. Kort samengevat komt hieruit ten aanzien van dit laatste aspect het volgende naar voren.
2.22.1. Bij de thans aan de orde zijnde Huis- en Tuin boulevard is een zogenaamd themacentrum geprojecteerd van twee bouwmarkten, een tuincentrum en een aantal winkels in het thema wonen/tuin. Achter het bestaande tijdelijke Aldi-gebouw is de permanente vestiging van de Aldi met een woonformule op de bovenverdieping geprojecteerd. Op de locatie van de huidige, tijdelijke Aldi zal een parkeerterrein worden aangelegd. De Huis- en Tuinboulevard is niet strijdig met beleid, zoals neergelegd in het Provinciaal Omgevings Plan (POL) 2006. De vestiging van de Aldi op dit terrein is echter wel strijdig met het POL 2006.
2.22.2. Het provinciale beleid maakt voor de detailhandel onderscheid in drie winkelgebieden, gebaseerd op het koopgedrag van consumenten, te weten:
- centra voor vergelijkend recreatief winkelen: centraal stedelijke gebieden;
- centra voor dagelijkse aankopen: woonwijken
- centra voor doelgerichte aankopen: stedelijke gebieden
2.22.3. De vestiging van de voorziene Aldi is gelegen op een stedelijk dienstenterrein. Stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandel voor minder frequent benodigde en doelgerichte aankopen, die moeilijk inpasbaar zijn in bestaande winkelgebieden. Vestiging van grote supermarkten met een vloeroppervlakte van meer dan 3500 vierkante meter op een stedelijk dienstenterrein wordt op voorhand niet uitgesloten, kleinere horen volgens de provincie niet thuis op een dergelijk terrein.
2.22.4. De gemeente Roermond hanteert in de lijn van de provincie een drieslagmodel voor haar winkelvoorzieningen.
2.22.5. De herbouw van de Aldi aan de Lindenlaan wordt niet wenselijk geacht. De bereikbaarheid, het parkeren en de uitstraling van de locatie waren problematisch.
2.22.6. Nu er vanuit distributief oogpunt geen nadelige invloed te verwachten is door verplaatsing van de Aldi-supermarkt met een beperkte uitbreiding in het project en er geen geschikte alternatieven locaties in de Roermondse winkelclusters beschikbaar zijn, zal in de eindafweging de provinciale eis, dat normale supermarkten niet op een stedelijk dienstenterrein thuis horen, in redelijkheid kunnen vervallen.
2.23. GS heeft bij besluit van 23 september besloten dat er geen bezwaar is tegen het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een permanente Aldi aan de St. Wirosingel. Daarbij is door GS onder meer aangetekend dat er van wordt uitgegaan dat terugkeer naar de Lindenlaan uit beleidsmatig oogpunt niet gewenst is en dat alternatieve locaties niet aanwezig zijn en dat de tijdelijke vestiging van de Aldi niet ontwrichtend heeft gewerkt. De vestiging van de Aldi op een stedelijk dienstencentrum is niet in overeenstemming met het POL-beleid, maar uitgaande van de juistheid van het gebrek aan geschikte alternatieven is vestiging op een dergelijke locatie acceptabel.
2.24. Uit het vorengaande blijkt dat GS in casu een afwijking van het provinciale beleid toestaat omdat er van wordt uitgegaan dat er bij gebrek aan alternatieve locaties voor de Aldi sprake is van een noodzaak om zich op de Huis- en Tuinboulevard te vestigen. Van deze noodzaak is de rechter vooralsnog niet overtuigd en overweegt daartoe als volgt.
2.25. Uit de ruimtelijke onderbouwing alsmede uit de “Beleidslijn supermarktvestigingen in Roermond van 25 november 2008” komt naar voren dat het gemeentelijk beleid er op gericht is supermarkten zoveel mogelijk in buurt- wijk-, en dorpswinkelcentra te vestigen, omdat zij de drager zijn van zo een winkelcentrum. In zowel de ruimtelijke onderbouwing als in genoemde Beleidslijn is hierover gesteld: “<i>De buurt-. wijk-, en dorpswinkelcentra moeten voorzien in de dagelijkse benodigdheden. Er wordt gestreefd naar behoud, en waar mogelijk versterking van deze centra zodat consumenten op korte afstand hun boodschappen kunnen doen. …. Daarnaast zijn er in het dagelijks verzorgende segment veel supermarkten op solitaire locaties gevestigd. Deze zouden bij voorkeur naar een winkelcluster verplaatst moeten worden. Daarmee wordt de bestaande structuur versterkt en verduidelijk</i>”.
2.26. Vervolgens wordt in de ruimtelijke onderbouwing geconcludeerd dat het vestigen van een Aldi op een solitaire locatie niet als passend wordt beschouwd in het Roermondse beleid. In de Beleidslijn wordt geconcludeerd dat vestiging van een supermarkt in of aan een winkelcluster (niet zijnde een buurtwinkelcentrum) zoals het Retailpark, de Huis- en Tuinboulevard of andere winkelclusters de voorkeur verdient boven de vestiging op een solitaire locatie in bijvoorbeeld een woonbuurt, bedrijventerrein of buitengebied.
2.27. De rechter is van oordeel dat de conclusie dat het vestigen van een supermarkt op een solitaire locatie in zijn algemeenheid, noch dat de vestiging van de Aldi in casu op een solitaire locatie, niet tot de mogelijkheden behoort, niet wordt gedragen door een draagkrachtige motivering. Immers, het op buurt- en wijkniveau kunnen voorzien in de dagelijkse benodigdheden, kan in beginsel goed worden gerealiseerd op een solitaire locatie, terwijl de afwijking in casu evenals de door verweerder in de Beleidslijn voorgestane locaties strijdig zijn met het POL 2006.
Verweerders beleid, dat na het bestreden besluit is bevestigd in de Beleidslijn Supermarktvestigingen in Roermond van 25 november 2008, houdt een structurele afwijking van het POL 2006 in. Dit betekent naar het oordeel van de rechter dat zware eisen moeten worden gesteld ten aanzien van de motivering van dit beleid. En, ongeacht of dit beleid al kenbaar was en geldend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, brengt het afwijken van het in het POL 2006 bepaalde in dit concrete geval een zware motiveringsplicht met zich mee.
De rechter merkt overigens op dat bij het alternatievenonderzoek in de ruimtelijke onderbouwing, solitaire locaties juist wel in ogenschouw zijn genomen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank nog als volgt.
2.28. De Aldi-vestiging aan de Lindenlaan vervulde een buurt- dan wel wijkfunctie. Verweerder acht deze vestigingslocatie niet langer gewenst. De rechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de herbouw van de supermarkt aan de Lindenlaan, gezien de planologische en stedenbouwkundige aspecten als onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing, geen optie is. Dat verweerders gemeente en vergunninghouder een overeenkomst hebben gesloten, dat de locatie Lindenlaan in het kader van een tegenprestatie in handen van de gemeente komt ten behoeve van de realisatie van een zorgcentrum, is in casu niet relevant, aangezien deze overeenkomst niet als een argument voor de keuze van de vestiging van de Aldi-supermarkt aan de St. Wirosingel kan worden gezien, maar eerder als een gevolg van de keuze dient te worden aangemerkt.
2.29. Ten aanzien van de opties Bredeweg en Broekhin-Zuid acht de rechter onvoldoende onderbouwd waarom dit geen alternatieven zijn. Het enkele feit dat Aldi dit geen geschikte locatie acht, is, in beginsel, niet relevant.
2.30. De rechter is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de aldaar behandelde aspecten, tekortschiet.
2.31. Naar aanleiding van grieven van verzoekster met betrekking tot de luchtkwaliteit overweegt de rechter als volgt.
2.32. Het luchtkwaliteitsonderzoek, dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, dient inzichtelijk te maken wat de effecten van het besluit zijn voor de luchtkwaliteit. Dat betekent dat de uitgangspunten en onderzoeksresultaten transparant in een ordentelijk rapport dienen te worden gepresenteerd. Om hieraan te voldoen, kan bijvoorbeeld te rade worden gegaan bij de “Handreiking Luchtkwaliteit en RO” van het “Platform Luchtkwaliteit Limburg”. Om een goede beoordeling van het onderzoek mogelijk te maken, dient volgens genoemde Handreiking in de rapportage te worden ingegaan op:
- aanleiding van het onderzoek;
- wettelijk kader;
- beschrijving van de voorgenomen activiteit;
- normstelling en beoordelingsindicatoren;
- motivatie beoordelingslocatie;
- uitgangspunten (autonome ontwikkeling en voorgenomen activiteit, beoordelingsjaren,
- beoordelingslocaties;
- resultaten;
- conclusie.
Naar het voorlopig oordeel van de rechter wordt in het rapport betreffende het luchtkwaliteitsonderzoek onvoldoende op een aantal van de hiervoor genoemde aspecten ingegaan en is niet expliciet en gemotiveerd terug te vinden van welke uitgangspunten is uitgegaan en zijn de resultaten onvoldoende helder weergegeven. De rechter overweegt daartoe als volgt.
2.33. Zo wordt in het rapport betreffende het luchtkwaliteitsonderzoek onvoldoende inzicht verschaft in de aannames waarvan bij de berekening concreet is uitgegaan. Zonder volledig te willen zijn, is onvoldoende helder van welke achtergrondconcentraties is uitgegaan.
2.34. Ook is onvoldoende concreet terug te vinden, van hoeveel voertuigbewegingen (personenauto’s en vrachtauto’s) ten gevolge van het bouwplan wordt uitgegaan. De verwijzing naar de verkeersgegevens is daarvoor onvoldoende. Immers, aldaar zijn enkel verkeersbewegingen van personenauto’s vermeld, welke zijn bepaald aan de hand van de bruto vloeroppervlakte. Niet duidelijk is echter, ook niet nadat dit ter zitting aan de deskundigen is gevraagd, met welk weekdaggemiddelde exact is gerekend. Verzoekster heeft in dit verband gerefereerd aan het aantal verkeersbewegingen van personenauto’s in de brief van Aldi Vastgoed B.V. aan [vergunninghouder] van 31 juli 2007, waarin wordt gesproken over 10.000 autobewegingen. Ter zitting is desgevraagd namens de Aldi Roermond B.V. gesteld dat dit aantal ook ziet op de huidige tijdelijke vestiging van de Aldi aan de St. Wirosingel. Daarvan uitgaande, kunnen naar het oordeel van de rechter vragen gesteld worden bij de verkeersgegevens, als in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen, zowel voor de Aldi-supermarkt als voor het meubelgedeelte.
2.35. In de verkeersgegevens is verder niets over geraamde vrachtautobewegingen terug te vinden. Ter zitting is desgevraagd door de deskundige aangegeven dat met 600 vrachtautobewegingen per week is gerekend, als worst case scenario. Dat roept naar het oordeel van de rechter vragen op hoe dit aantal zich verdraagt met de 28 vrachtauto’s per week voor de Aldi waarvan sprake is in de hiervoor genoemde brief van 31 juli 2007, welk aantal ook voor de huidige locatie aan de St. Wirosingel zou gelden volgens de vertegenwoordiger van de Aldi Roermond B.V. De rechter merkt op dat uit dient te worden gegaan van de reële gevolgen van een besluit voor de luchtkwaliteit, zodat een eventueel worst case scenario zal moeten worden onderbouwd, nu de consequentie van 600 vrachtbewegingen per week, behalve wat betreft consequenties voor de luchtkwaliteit, ook anderszins een andere ruimtelijke impact zal hebben.
2.36. In het rapport is niet nader onderbouwd terug te vinden welke de beoordelingslocaties zijn. Verder is niet expliciet en duidelijk in het rapport terug te vinden wat de normstelling voor welk beoordelingsjaar is, en wat voor de betreffende beoordelingsjaren de resultaten zijn voor de fijn stof en stikstofdioxine volgens de autonome ontwikkelingen en met de voorgenomen activiteit op de beoordelingslocaties. De in het rapport in de bijlage terug te vinden tabellen en kaarten, kunnen, alleen al vanwege het feit dat ze nauwelijks leesbaar zijn, niet als zodanig gelden. Het realisatiejaar 2009 is verder in het geheel niet in beeld gebracht (terwijl in dat jaar de A73 al in gebruik is genomen). Ook is niet duidelijk wat de schaal van de contouren is, althans, de in het rapport terug te vinden kaarten lijken een verkleining en geven daardoor onvoldoende inzicht. Hierbij zij nog opgemerkt dat in het rapport is vermeld dat de luchtkwaliteit op 5 en 10 meter van de weg(rand) niet exact is na te gaan. Echter, afhankelijk van waar de voor de luchtkwaliteit gevoelige plaatsen liggen, zal een nadere berekening dienen plaats te vinden om de immissies aldaar exact te bepalen, zo nodig met een daartoe meer geëigend rekenprogramma. Zo blijkt niet dat de locatie van de Aldi en de meubelwinkelals gevoelige locatie, waar de gevolgen van het besluit zich voordoen, in aanmerking is genomen, terwijl daar wel een groot aantal voertuigbewegingen (stationair draaien, rondrijden, parkeren) plaatsvindt, waaronder (een aanzienlijk aantal) vrachtautobewegingen . Het rapport luchtkwaliteit voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid.
De rechter is dan ook van oordeel dat hetgeen verweerder heeft aangevoerd niet de conclusie wettigt dat het bestreden besluit geen significante gevolgen zal meebrengen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van de in acht te nemen grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxine.
2.37. Gezien het vorenstaande zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 19, eerste lid van de WRO. Op voorhand staat ook niet vast, dat nader feitenonderzoek, belangenafweging en nadere motivering zullen leiden tot het verlenen van een bouwvergunning en vrijstelling. Gelet hierop is de rechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij de gevraagde schorsing zwaarder dient te wegen dan het belang van vergunninghouder en verweerder. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komt voor inwilliging in aanmerking. De bestreden besluiten worden geschorst.
2.38. De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek. Bij de vaststelling van de kosten met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht is voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen 2 punten toegekend en is het gewicht van de zaak bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
schorst de bestreden besluiten;
veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekster, begroot op EUR 644,-, te vergoeden door de gemeente Roermond;
bepaalt dat de gemeente Roermond aan verzoekster het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 288,- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 11 februari 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.