ECLI:NL:RBROE:2009:BH1816

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220107 \ EXPL 08-2839
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verhuiskostenvergoeding in verband met renovatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Roermond op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Stichting Wonen Limburg. [Eiseres] vorderde een verhuiskostenvergoeding op grond van artikel 11g van het Besluit beheer sociale huursector, in verband met de verhuizing van een woonwagen naar een nieuw chalet. [Eiseres] stelde dat deze verhuizing noodzakelijk was vanwege een voorgenomen renovatie van de woonwagen, die volgens haar in slechte staat verkeerde. De Stichting betwistte echter dat er sprake was van een voortzetting van de huurovereenkomst en stelde dat de huur van de woonwagen per 1 juli 2007 was beëindigd. Met ingang van 1 november 2007 was er een nieuwe huurovereenkomst voor de huur van het chalet gesloten.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een voortzetting van de huurovereenkomst, aangezien de oude huurovereenkomst per 1 juli 2007 was geëindigd en er een nieuwe overeenkomst was gesloten voor een geheel andere woonruimte. De kantonrechter merkte op dat artikel 7:220 BW niet van toepassing was op deze situatie, omdat de renovatie niet door de verhuurder was geïnitieerd. Bovendien was niet aangetoond dat de woonwagen niet meer geschikt was voor bewoning. De rechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] moest worden afgewezen en dat zij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

De beslissing van de kantonrechter was dus dat de vordering van [eiseres] werd afgewezen en dat zij de kosten van de procedure moest dragen, begroot op EUR 400,00 voor het salaris van de gemachtigde. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.F. van Dooren en openbaar gemaakt op 3 februari 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 220107 \ CV EXPL 08-2839
Vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 3 februari 2009
in de zaak van:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.C.A. Geerts,
tegen:
de stichting Stichting Wonen Limburg, gevestigd te Roermond,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M.G.A. Sengers.
Partijen worden hierna [eiseres] en de Stichting genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het navolgende:
- de inleidende dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
[eiseres] huurde tot juli 2007 een woonwagen van de Stichting op de standplaats [adres]. Met ingang van 1 november 2007 huurt [eiseres] een woning met aanhorigheden gelegen op het adres [adres]. Deze woning betreft een chalet dat de Stichting in de periode tussen 1 juli en 1 november 2007 heeft laten bouwen op het adres [adres]. Gedurende de periode dat het chalet in aanbouw was heeft [eiseres] met de woonwagen, die zij voor een symbolisch bedrag van EUR 1,00 van de Stichting had overgenomen, op een tijdelijke standplaats verbleven. Toen het chalet gereed was heeft [eiseres] de woonwagen verlaten en haar intrek genomen in het chalet dat zij vanaf 1 november 2007 van de Stichting huurt.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] heeft op gronden als omschreven in de dagvaarding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Stichting tot betaling aan [eiseres] van de bedragen en rente als in de dagvaarding vermeld, kosten rechtens.
De Stichting heeft verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. [eiseres] stelt dat zij op grond van artikel 11g van het Besluit beheer sociale huursector recht heeft op een verhuiskostenvergoeding in verband met de verhuizing van de woonwagen naar het chalet. De verhuizing was volgens [eiseres] noodzakelijk in verband met een voorgenomen renovatie als bedoel in artikel 7:220 lid 2 BW. De Stichting betwist het standpunt van [eiseres] en stelt dat de Stichting op verzoek van en in overleg met [eiseres] een chalet heeft laten bouwen omdat de door [eiseres] bewoonde woonwagen gelet op de gezinssamenstelling van [eiseres] te klein was geworden. De Stichting betwist dat voor vervanging van de woonwagen een bouwkundige noodzaak bestond.
4.2. Artikel 7:220 lid 2 BW ziet expliciet op renovatie met voortzetting van de huur. Uitgangspunt daarbij is dat de renovatieregeling wordt ingezet door de verhuurder. [eiseres] stelt dat sprake is van een voortzetting van de huurovereenkomst en dat de renovatie noodzakelijk was in verband met de slechte toestand van de woonwagen. De Stichting betwist dat sprake is van voorzetting van de huur. Naar de mening van de Stichting is de huur van de woonwagen geëindigd per 1 juli 2007 en is met ingang van 1 november 2007 een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen gesloten betreffende de huur van een grondgebonden woning. Ook de slechte toestand van de woonwagen wordt door de Stichting bestreden. Ook als de woonwagen administratief afgeschreven wil dat volgens de Stichting niet zeggen dat er een bouwkundige noodzaak bestaat voor vervanging. De Stichting stelt op verzoek van [eiseres] de woonwagen te hebben overgedragen voor het symbolische bedrag van EUR 1,00. De Stichting stelt dat zij geen belang had bij behoud van de woonwagen omdat zij de woonwagen niet aan een ander kan verhuren aangezien zij niet over extra standplaatsen beschikt.
4.3. De kantonrechter is van oordeel dat niet gesproken kan worden van voortzetting van de huurovereenkomst. Tot 1 juli 2007 huurde [eiseres] een woonwagen van de Stichting. Deze huurovereenkomst is per 1 juli 2007 beëindigd. De Stichting heeft de woonwagen in eigendom overgedragen aan [eiseres] en [eiseres] heeft vervolgens met die woonwagen enige maanden gebruik gemaakt van een tijdelijke standplaats van de Stichting. Op 5 november 2007 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten betreffende de woning met aanhorigheden gelegen aan de [adres]. De nieuwe overeenkomst heeft betrekking op een gebouwd onroerend goed terwijl de oude overeenkomst betrekking had op een stacaravan. Er is sprake van een geheel andere woonruimte, geen caravan maar een woning met een andere grootte en indeling. Artikel 7:220 BW ziet dan ook niet op deze situatie.
4.4. Ten overvloede merkt de kantonrechter verder op dat naar zijn oordeel ook niet is voldaan aan het vereiste dat de renovatie uit dient te gaan van de verhuurder. [eiseres] heeft immers verzocht om een grotere woonruimte in verband met haar gezinssamenstelling (productie 2 bij dagvaarding). Ook de stelling van [eiseres] dat de woonwagen niet meer voor bewoning geschikt was komt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast te staan. De adviezen van de GGD hebben voornamelijk betrekking op de wijze van bewoning, met name stookgedrag, ventilatie en het verwijderen van aanwezige schimmels middels het reinigen van de gladde oppervlakten. Ook de overdracht van de administratief afgeschreven woonwagen voor een symbolisch bedrag wil niet per definitie zeggen dat de woonwagen niet meer voor bewoning geschikt was. De stelling van de Stichting dat zij geen belang had bij behoud van de woonwagen omdat zij niet over extra staanplaatsen beschikt bevestigt deze laatste conclusie. Tenslotte komt evenmin vast te staan dat de verminderde gezondheidstoestand van de kinderen te wijten is aan de woonwagen. De door [eiseres] in geding gebrachte stukken geven onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de reden van deze slechtere gezondheidstoestand is gelegen in de bouwkundige toestand van de woonwagen. Zo er al redenen zouden zijn aan te nemen dat het verblijf in de woonwagen debet zou kunnen zijn aan de slechte gezondheidstoestand van de kinderen dan komt de wijze van bewoning veel eerder daarvoor in aanmerking, maar ook hiervoor is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld.
4.5. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen en dat [eiseres], als de in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
5.1. Wijst de vordering af.
5.2. Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van de Stichting geval¬len en tot aan dit vonnis begroot op EUR 400,00 als salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.F. van Dooren, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 3 februari 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.