ECLI:NL:RBROE:2009:BH0169

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 2000, AWB 08 / 2001
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van drank- en horecavergunning en exploitatievergunning op basis van de Wet Bibob

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond op 16 januari 2009 uitspraak gedaan over de intrekking van een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning van verzoeker, die een café exploiteert in Venlo. De intrekking vond plaats op basis van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob). De gemeente Venlo had op basis van een tip van de officier van justitie een onderzoek ingesteld, omdat er vermoedens bestonden dat de vergunningen zouden kunnen worden gebruikt voor strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om het onderzoek te starten en dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was, omdat verzoeker niet tijdig en volledig had voldaan aan de verzoeken om informatie en documenten die nodig waren voor het onderzoek. Verzoeker had aangevoerd dat hij door omstandigheden niet in staat was geweest om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de intrekking van de vergunningen ongedaan te maken. De rechter concludeerde dat de gevolgen van het niet (tijdig) reageren voor rekening en risico van verzoeker kwamen. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechter geen aanleiding zag om de intrekking van de vergunningen te schorsen. De rechter benadrukte dat de gemeente voldoende inspanningen had geleverd om verzoeker te bewegen tot actie en dat de intrekking van de vergunningen niet disproportioneel was.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 08 / 2000 + 08 / 2001
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[verzoeker], h.o.d.n. café [café] te [plaats], verzoeker,
gemachtigde mr. C.M. Nollen
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo respectievelijk de Burgemeester van de gemeente Venlo, hierna te noemen: verweerder, elk voor zover bevoegd.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 11 november 2008, verzonden op 19 november 2008, heeft verweerder de aan verzoeker verleende drank- en horecavergunning ingetrokken en bij ongedateerd besluit, eveneens verzonden op 19 november 2008, heeft verweerder de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
1.2. Tegen deze besluiten heeft mr. C.M. Nollen namens verzoeker bij schrijven van 8 december 2008, aangevuld bij schrijven van 19 december 2008, een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoeker zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoeker gezonden.
1.4. Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 januari 2009, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Y.J.M.L. Dijk, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
2. Overwegingen
2.1. Aan verzoeker is op 10 oktober 2002 een vergunning verleend op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en op 22 maart 2006 een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Venlo (APV) voor de uitoefening van café [café] aan de [adres] te [plaats].
2.1.1. Naar aanleiding van een “tip” van de officier van justitie, heeft verweerder besloten om een onderzoek op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet BIBOB) te starten. Op 18 maart 2008 is verzoeker hierover geïnformeerd en is hem het zogenoemde BIBOB-formulier (als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet BIBOB) toegestuurd. Medegedeeld is dat dit formulier, ingevuld en voorzien van bijlagen, uiterlijk 14 dagen na dagtekening dient te zijn aangeleverd.
2.1.2. De termijn waarin de gevraagde bescheiden dienden te zijn aangeleverd, is herhaaldelijk verlengd, omdat verzoeker door omstandigheden steeds niet in de gelegenheid was de stukken tijdig aan te leveren. Op 12 juni 2008 is het BIBOB-formulier, met enkele bijlagen, door verweerder ontvangen.
2.1.3. Bij schrijven van 24 juni 2008 zijn, naar aanleiding van een analyse van de op 12 juni 2008 overgelegde gegevens, aan verzoeker aanvullende vragen gesteld en is aan hem een termijn van 14 dagen gegeven om de gevraagde bescheiden aan te leveren. Deze termijn is uiteindelijk verlengd tot uiterlijk 25 juli 2008.
2.1.4. Bij schrijven van 30 juli 2008 is aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om de aan hem verleende drank- en horecavergunning en exploitatievergunning in te trekken, wegens de weigering het BIBOB-formulier volledig in te vullen.
2.1.5. Op 5 augustus 2008 heeft verzoeker mondeling zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Met hem is afgesproken dat de gevraagde bescheiden op 11 augustus 2008 zullen worden aangeleverd.
2.2. Bij besluit van 11 november 2008, verzonden op 19 november 2008, heeft verweerder op grond van artikel 31, tweede lid, sub d, van de DHW in combinatie met de artikelen 3 en 4 van de Wet BIBOB de aan verzoeker verleende drank- en horecavergunning ingetrokken.
2.3. Bij ongedateerd besluit, verzonden op 19 november 2008, heeft verweerder op grond van artikel 2:27, eerste lid, sub g, van de APV de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
2.4. Tegen deze besluiten heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door een samenloop van omstandigheden de gevraagde gegevens niet tijdig heeft kunnen aanleveren, maar dat de bescheiden op 15 december 2008 bij verweerder zijn aangeleverd. De grondslag van de intrekkingsbesluiten is daarmee komen te ontvallen. Voorts is verzoeker van mening dat niet (voldoende) is gemotiveerd waarom aan hem is verzocht het BIBOB-formulier in te vullen en de gevraagde stukken aan te leveren. Gelet op de ingrijpendheid van een dergelijk onderzoek in de persoonlijke levenssfeer, kan niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar een tip van de officier van justitie, aldus verzoeker. Tot slot is door verzoeker aangevoerd dat de intrekkingsbesluiten disproportioneel zijn. Verzoeker is zelfstandig ondernemer en voor zijn inkomsten volledig afhankelijk van zijn café. Door de sluiting heeft verzoeker geen inkomsten meer, terwijl de vaste lasten van het café gewoon doorgaan.
2.5. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.5.1. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
2.5.2. De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
2.6. Een drank- en horecavergunning kan op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, van de DHW worden ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
2.6.1. Een exploitatievergunning kan op grond van artikel 2:27 van de APV worden ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
2.6.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB kunnen bestuursorganen, voorzover zij bij of krachtens de wet daartoe bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een gevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking in te trekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
2.6.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet BIBOB wordt, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, de weigering van een betrokkene om een formulier als bedoeld in artikel 30, eerste lid, volledig in te vullen, aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
2.6.4. In artikel 30, derde lid, van de Wet BIBOB is bepaald dat het bestuursorgaan de betrokkene verzoekt om invulling van de in het eerste lid bedoelde formulieren (BIBOB-formulier), indien om advies wordt gevraagd met het oog op een beslissing terzake de intrekking van een vergunning.
2.6.5. In artikel 26 van de Wet BIBOB is de bevoegdheid van de officier van justitie gegeven om, indien hij beschikt over gegevens die er op duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of, naar redelijkheid op grond van feiten of omstandigheden kan worden vermoed, gepleegd zullen worden, het bestuursorgaan te wijzen op de wenselijkheid het Bureau om advies te vragen.
2.7. Verweerder hanteert het beleid (vastgesteld op 9 november 2004 en bekendgemaakt op 24 november 2004) dat, indien het openbaar ministerie een “tip” (als bedoeld in artikel 26) geeft, de BIBOB-procedure zal worden gestart met een onderzoek door de gemeente. De rechter is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is noch wordt daarmee buiten de grenzen van het beleid getreden. Verzoekers stelling dat deze “tip”niet voldoende is gemotiveerd om een onderzoek te starten, volgt de rechter niet. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 1999-2000, 26 883, nr. 3, p. 73-74) is (het huidige) artikel 26 van de Wet BIBOB slechts bedoeld om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het bestuursorgaan een waarschuwend signaal te geven en is het niet de bedoeling dat deze tip uitvoerig wordt gemotiveerd. Uit het daarop door de gemeente ingestelde onderzoek zal moeten blijken of er daadwerkelijk aanleiding bestaat de vergunning in te trekken. Naar het voorlopig oordeel van de rechter was verweerder bevoegd om op grond van de enkele tip van de officier van justitie een onderzoek in te stellen.
2.7.1. Niet in geschil is dat verzoeker niet alle gevraagde bescheiden heeft overgelegd binnen de daartoe gestelde termijn, welke termijn herhaaldelijk is verlengd. De rechter is -gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wet BIBOB- van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB, zodat verweerder op grond van artikel 31, tweede lid, van de DHW respectievelijk artikel 2:27 van de APV bevoegd was de drank- en horecavergunning respectievelijk de exploitatievergunning in te trekken. Dat verzoeker nadat verweerder de vergunningen heeft ingetrokken alsnog de gevraagde bescheiden heeft overgelegd, doet hier niet aan af, nu in de intrekkingsgrond, de weigering gegevens te verstrekken, een aspect van tijdsgebondenheid ligt besloten. Daarbij is de rechter van oordeel dat met de strekking van artikel 4 van de Wet BIBOB niet is te verenigen dat verzoeker het in zijn macht zou hebben de gevolgen van de (mede) op basis van voornoemd artikel genomen besluiten ongedaan te maken door -gedurende de bezwaartermijn- alsnog de ontbrekende gegevens en bescheiden te overleggen. De omstandigheid dat ontbrekende gegevens en bescheiden na het nemen van het primaire besluit, zoals hier aan de orde, alsnog zijn overgelegd, behoort naar het oordeel van de rechter niet tot de wijzigingen in de situatie die bij de heroverweging ingevolge artikel 7:11 van de Awb bij het nemen van de beslissing op bezwaar in aanmerking moeten worden genomen.
2.7.2. De rechter dient vervolgens te beoordelen of verweerder bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de vergunningen in te trekken niet in strijd heeft gehandeld met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.7.3. Verzoeker heeft aangevoerd dat de intrekking van de vergunningen, welke sluiting van de onderneming tot gevolg heeft, disproportioneel is. De rechter kan deze stelling niet volgen. Verzoeker is immers gewezen op het mogelijke gevolg van het niet (volledig) invullen van het BIBOB-formulier. Nu het verzoeker was die het formulier niet heeft ingevuld en geretourneerd, kan de rechter niet concluderen dat verweerder disproportioneel van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door de vergunningen in te trekken. Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder (meer dan) voldoende ondernomen teneinde verzoeker te bewegen tot een (re)actie. Dat verzoeker daaraan geen gehoor heeft gegeven kan verweerder dan ook niet worden verweten. De gevolgen van het niet (tijdig) reageren zijn derhalve voor rekening en risico van verzoeker.
2.8. Gelet op voorgaande overwegingen, ziet de rechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder opgemerkt dat in het kader van de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid bij de heroverweging zal worden bezien of de overgelegde stukken, na inhoudelijke beoordeling, ertoe dienen te leiden dat (alsnog) geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de vergunningen in te trekken. Daar thans nog geen enkel inzicht bestaat in de uitkomst van deze heroverweging en verweerder, zoals hiervoor overwogen, naar het voorlopig oordeel van de rechter thans op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, ziet de rechter ook in deze mededeling van de gemachtigde van verweerder geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Beslist wordt dan ook als weergegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 16 januari 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.