RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 50
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser] te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. E.W.J.M. van Bree
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1.1. Bij besluit van 20 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 20 september 2007, waarbij verweerder toepassing heeft gegeven aan de Wet Werk en Bijstand (WWB) gegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 17 juli 2008, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Ivanovic.
2.1. Eiser heeft op 31 juli 2007 verweerder verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en voor intakekosten voor de bewindvoering.
2.2. Bij besluit van 20 september 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt bij verweerder.
2.3. Bij het onderhavige bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 20 september 2007 herroepen en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft de gevraagde bijstand verleend bij wijze van voorschot en in de vorm van een geldlening. Verweerder heeft tevens de navolgende verlichtingen opgelegd:
- aan eiser de bijzondere verplichting op te leggen, op grond van artikel 55 van de WWB, om binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze beslissing de bewindvoerder in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) te verzoeken om een grotere vrijlating van zijn inkomsten met ingang van 25 juli 2007, zodat de noodzakelijke kosten van de bewindvoering ingevolge de beschikking van de rechtbank Roermond van 25 juli 2007 uit zijn inkomsten kunnen worden bestreden;
- aan eiser de bijzondere verplichting op te leggen, op grond van artikel 55 van de WWB, om indien de bewindvoerder in het kader van de WSNP zijn verzoek niet zal inwilligen - zich tot de rechter-commissaris in het kader van de WSNP te wenden om de benodigde hogere vrijlating van de inkomsten te bewerkstelligen.
2.4. Tegen dit besluit is door eiser beroep ingesteld. Verzocht is om het bestreden besluit voor wat betreft de verplichtingen die aan eiser zijn opgelegd te vernietigen en het beroep op dat punt gegrond te verklaren.
2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.6. Artikel 48, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, tenzij in deze wet anders is bepaald, de bijstand wordt verleend om niet.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2.7. Artikel 55 van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, verweerder verplichtingen kan opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.
2.8. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich richt tegen de vorm van de verleende bijstand, in dit geval in de vorm van een geldlening. Voorts richten de grieven van eiser zich tegen de door verweerder aan hem opgelegde verplichtingen.
2.9. Ten aanzien van de aan eiser op grond van artikel 55 van de WWB opgelegde verplichtingen is de rechtbank uit de gronden van het beroep niet gebleken dat verweerder de betreffende verplichtingen niet zou kunnen opleggen en is niet gebleken dat eiser de opgelegde verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Verweerder heeft zich dienaangaande op het standpunt kunnen stellen dat de tijdelijke bijstandsbehoeftigheid van eiser, gelet op de inkomsten van eiser die hoger zijn dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, kan worden bestreden uit die inkomsten indien een grotere vrijlating hiervan wordt toegepast. Verweerder heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 55 van de WWB, aan eiser verplichtingen op kunnen zoals de onderhavige, die strekken tot vermindering of beëindiging van de toegekende bijstand. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 februari 2005, LJN:AS5115, waarbij de Raad onder meer overwoog dat het verweerder vrijstaat verplichtingen op te leggen om de bewindvoerder tot een grotere vrijlating van inkomsten te bewegen of anderszins stappen te ondernemen die dat kunnen bewerkstelligen. In het onderhavige geval betreffen die stappen het zich wenden tot de bewindvoerder met het verzoek om een grotere vrijlating van zijn inkomsten, dan wel bij niet inwilliging van dat verzoek het zich wenden tot de rechter-commissaris om die benodigde hogere vrijlating van de inkomsten te bewerkstelligen. In dit verband is ook van belang dat de WSNP zich op zich niet verzet tegen een hogere vrijlating van de inkomsten voor dit doel. Ter zitting is overigens gebleken dat eiser aan de eerste opgelegde verplichting gevolg heeft gegeven in die zin dat hij de bewindvoerder heeft benaderd en deze heeft aangegeven eisers verzoek aan te houden, in afwachting van de onderhavige procedure.
2.10. Nu, gelet op voorgaande overwegingen, moet worden gezegd dat verweerder in redelijkheid voornoemde verplichtingen heeft kunnen opleggen moet tevens worden gezegd dat eiser, bij het voldoen aan (een van) deze verplichtingen, redelijkerwijs op korte termijn zal kunnen beschikken over voldoende middelen om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Verweerder heeft de verleende bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onder a, van de WWB, dan ook op goede gronden in de vorm van leenbijstand kunnen verlenen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de intentie van het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening niet is om de schuldenlast van eiser te verhogen maar alleen is bedoeld als een financiële ondersteuning totdat een grotere vrijlating van zijn inkomsten in het kader van de WSNP wordt toegepast. Bij een verhoging van het vrij te laten bedrag in het kader van de WSNP - naar aanleiding van hogere bijzondere kosten van bestaan c.q. kosten van het beschermingsbewind - vervalt immers de bijstandsbehoeftigheid van eiser aangezien deze kosten dan kunnen worden bestreden uit de vrijgelaten inkomsten, hetgeen de beëindiging van bijstandsverlening tot gevolg heeft. Daarnaast kan in dit geval, zoals verweerder stelt, de inmiddels verleende bijstand terugbetaald worden uit de vrijgelaten inkomsten, aangezien deze vrijlating met ingang van 27 juli 2007 (ingangsdatum beschermingsbewind) toegepast dient te worden. De rechtbank hecht er in dit verband aan nog op te merken dat indien mocht blijken dat - ondanks een verhoging van het vrij te laten bedrag - eiser niet over de middelen beschikt om de kosten van het beschermingsbewind te bestrijden, dit voor verweerder aanleiding zou zijn om het toekenningsbesluit - uit eigen beweging of op verzoek van eiser - te herzien.
2.11. Gelet op voorgaande overwegingen dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
2.12. Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek 3.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2008
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 5 december 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.