RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07 / 130
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Edelchemie Panheel BV te Heel, eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
het Waterschap Peel en Maasvallei, voor deze: het Hoofd unit Waterschapsheffingen van het Waterschapsbedrijf, verweerder.
1.1. Bij besluit, gedagtekend 30 april 2006, heeft verweerder eiseres een aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2004 ten bedrage van EUR 24.497,= opgelegd, voor het adres Sint Antoniusstraat 15 te Heel.
1.2. Tegen deze aanslag heeft eiseres bezwaar gemaakt bij schrijven van 21 mei 2006, ontvangen door verweerder op 29 mei 2006.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2006 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij schrijven van 29 januari 2007, ontvangen ter griffie op 30 januari 2008, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift is in afschrift aan eiseres gezonden.
1.6. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 19 maart 2008, alwaar eiseres is verschenen bij gemachtigde voornoemd, bijgestaan door zijn echtgenote en de heer [A]. Namens verweerder zijn verschenen de heren P. Niessen en J. Meijers.
1.7. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting van 19 maart 2008 geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. In de schorsingsuitspraak van 19 maart 2008 is overigens abusievelijk vermeld “Rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond, enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijk zaken, Vreemdelingenkamer”. Hiervoor dient gelezen te worden “Rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, Belastingkamer”.
1.8. Op de door verweerder bij schrijven van 24 april 2008 ingediende stukken, heeft eiseres niet gereageerd.
1.9. De behandeling van het beroep is hervat ter zitting van 18 november 2008, alwaar eiseres wederom is verschenen bij gemachtigde voornoemd, bijgestaan door de heer [A]. Namens verweerder zijn verschenen de heren P. Niessen, W. Schoenmakers en J. Meijers.
2.1. Eiseres heeft zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat verweerder aan de aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2004 ten onrechte 550 vervuilingseenheden ten grondslag heeft gelegd en dat dit aantal lager moet zijn.
2.2. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres – zakelijk weergegeven – in beroep aangevoerd dat om door eiseres nader omschreven redenen de omzet en activiteit van Edelchemie Panheel BV vanaf 2003 sterk is afgenomen, waardoor de verwerking van afvalstoffen in 2004 met ruim 50 % is gedaald. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de vuilvracht in 2004 veel lager is uitgevallen dan de vuilvrachten in de voorafgaande jaren. Eiseres heeft verder aangevoerd dat door de gedwongen beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ook het personeel ontslagen moest worden, waardoor de gebruikelijke bemonstering en analyse met rapportages eind 2004 wegviel, hetgeen eiseres niet kan worden verweten. Eiseres is verder van mening dat verweerder op de heffing een korting dient te verlenen “op de gemeten C.Z.V. bepaling”, van 75 % dit gelet op een uitspraak van de belastingkamer van het Gerechtshof in Den Bosch. Deze korting is voor 2004 altijd toegepast, aldus eiseres.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. De aanslag is gebaseerd op de Verordening Verontreinigingsheffing 2004 van het Waterschap Peel en Maasvallei (hierna: de Verordening). Bij die Verordening horen een aantal bijlagen. Bijlage I heeft betrekking op de voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening.
3.2. Artikel 3, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat onder de naam “verontreinigingsheffing”, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting wordt geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringstechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.
3.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening geldt als grondslag voor de heffing als bedoeld in artikel 3 van de Verordening de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. Voor de heffing geldt volgens het tweede lid van artikel 6 van de Verordening als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
Het derde lid luidt: “Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals omschreven in bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 49,6 kilogram zuurstof.”.
3.4. Artikel 7, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Het tweede lid van artikel 7 van de Verordening bepaalt dat in beginsel de in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse ieder etmaal van het heffingsjaar geschieden.
3.5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Verordening, besluit de ambtenaar belast met de heffing op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Verordening. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
3.6. Bij beschikking van 23 december 2002 is aan eiseres een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Verordening. De ontheffing is volgens de beschikking verleend voor het heffingsjaar 2001 en volgende jaren. In artikel 3 van de verleende ontheffing is aangegeven dat de bemonstering van het afvalwater gedurende 12 meetweken per kalenderjaar dient te geschieden. Met behulp van de meetresultaten wordt de vervuilingswaarde (het aantal vervuilingseenheden) berekend.
3.7. De rechtbank overweegt als volgt.
3.8. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of verweerder bij het bepalen van de in het geding zijnde aanslag over het belastingjaar 2004 terecht is uitgegaan van 550 vervuilingseenheden dan wel, zoals door eiseres is gesteld, had dienen uit te gaan van een lager aantal vervuilingseenheden.
3.9. Verweerder heeft de vervuilingswaarde voor het jaar 2004, in verband met het niet doen van de vereiste aangifte, ambtshalve vastgesteld op 550 vervuilingseenheden.
3.10. Met betrekking tot deze ambtshalve vaststelling overweegt de rechtbank als volgt.
3.11. Artikel 17 van de Verordening bepaalt dat in artikel 20, achtste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren expliciet is bepaald dat onder bepaalde, in de onderdelen a tot en met d nader omschreven, omstandigheden de vervuilingswaarde kan worden vastgesteld door middel van een schatting. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder om het aangifteformulier in te vullen. Wel heeft eiseres aan verweerder de betreffende meetresultaten toegezonden. Vervolgens is verweerder overgaan tot een schatting van het aantal vervuilingseenheden vanwege het niet invullen van het aangifteformulier. In afwijking van de 548,5 vervuilingseenheden die uit de door eiseres toegezonden meetresultaten zijn gebleken, heeft verweerder een aanslag opgelegd naar een geschat aantal van 550 vervuilingseenheden.
3.12. In dit kader overweegt de rechtbank dat het niet invullen van het aangifteformulier niet in de onderdelen a tot en met d van artikel 17 van de Verordening wordt genoemd als grondslag voor een schatting. Wel wordt genoemd het niet voldoen aan de verplichting tot meting, bemonstering en analyse. Nu eiseres heeft voldaan aan het vereiste om gedurende 12 meetweken per kalenderjaar het afvalwater te bemonsteren, de resultaten van deze bemonstering aan verweerder heeft toegezonden en verweerder ter zitting heeft bevestigd dat op basis van deze metingen het aantal vervuilingseenheden kon worden vastgesteld, bestond voor de door verweerder op artikel 17 van de Verordening gebaseerde schatting naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder het aantal vervuilingseenheden derhalve dienen vast te stellen op 548,5.
3.13. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de uit de door eiseres toegezonden meetresultaten gebleken 548,5 vervuilingseenheden niet juist zouden zijn omdat het personeel niet meer in staat was de gebruikelijke bemonstering en analyse uit te voeren, is de rechtbank van oordeel dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor de juistheid van de (door haar personeel) opgegeven meet- en analyseresultaten. Daarenboven is niet onderbouwd aannemelijk gemaakt dat de opgegeven resultaten niet correct waren.
3.14. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande de vervuilingswaarde vast op 548,5 vervuilingseenheden.
3.15. Het geschil richt zich vervolgens op de hoogte van de toegepaste hoedanigheidscorrectie (hierna: T-correctie).
3.16. Artikel 9, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat, indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 6 van de Verordening in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet afbreekbare stoffen, op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie wordt toegepast.
3.17. Blijkens Bijlage 1, onderdeel CII, van de Verordening wordt de correctie berekend aan de hand van de breuk (100 – T) / 75, waarbij T (hierna: T-factor) het percentage chemisch zuurstofverbruik afkomstig van biologisch niet afbreekbare stoffen is.
3.18. Verweerder heeft blijkens de gedingstukken ook inderdaad een zogenoemde T-correctie toegepast. Daarbij is er van uitgegaan dat de CZV-waarde van het afvalwater van eiseres voor ten minste 45% afkomstig was van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een ter zitting van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 10 juni 1994 bereikt compromis. Dat compromis had betrekking op het belastingjaar 1985. De T-factor is op basis van dit compromis vastgesteld op 45, hetgeen leidt tot een T-correctie van 0,7333. Uit de aan eiseres tussen 1998 en 2004 door verweerder toegezonden overzichten van de berekeningen van de vervuilingswaarde blijkt vervolgens dat sinds het bereikte compromis jaarlijks een T-correctie van 0,7357 is toegepast. Een verklaring voor dit, overigens zeer geringe verschil heeft verweerder ter zitting niet kunnen geven. Verder betreft dit verschil volgens verweerder slechts een afwijking van ongeveer een halve vervuilingseenheid.
3.19. Eiseres is van mening dat de T-factor niet 45, maar 75 had moeten zijn, hetgeen zou leiden tot een T-correctie van 0,333. Eiseres heeft dit standpunt ter zitting onderbouwd door eveneens te verwijzen naar het ter zitting van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 10 juni 1994 bereikte compromis. Volgens eiseres heeft zij toentertijd reeds aangetoond dat het afvalwater 95% biologisch niet afbreekbaar is, maar heeft zij zich kunnen vinden in het compromis van 75%. Eiseres is van mening dat er nimmer een compromis is bereikt op basis van 45% biologisch niet afbreekbaar afvalwater. Voorts heeft eiseres zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de korting op het aantal vervuilingseenheden twee maal moet worden toegepast vanwege de stikstofcomponent in de vuilvrachtformule. Volgens eiseres staat vast dat het afvalwater voor 75% niet biologisch afbreekbaar is en dat dit in hoofdzaak wordt veroorzaakt door EDTA, een organische stof die veel gebruikt wordt in de fotografie. Voorts staat volgens eiseres vast dat de stikstof, aanwezig in het niet afbreekbare EDTA, voor 100% de waterzuiveringsinstallatie onveranderd verlaat en dus geen zuurstof verbruikt. Deze stikstof mag naar de mening van eiseres niet worden meegenomen in de bepaling van het aantal vervuilingseenheden, dat zou volgens eiseres onredelijk zijn.
3.20. De rechtbank overweegt vervolgens dat, op basis van het ter zitting van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 10 juni 1994 bereikte compromis, in de jaren voorafgaande aan 2004 altijd een T-correctie van 0,7357 is toegepast. Deze T-correctie is telkens vermeld op de tussen 1998 tot 2004 jaarlijks aan eiseres toegezonden overzichten van de berekeningen van de vervuilingswaarde. Deze T-correctie is na dat compromis ook nimmer ter discussie gesteld. Verweerder heeft er zich op beroepen dat voor 2004 dan ook niet anders is gehandeld dan voordien.Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres daarentegen gesteld dat hij thans eerst heeft ontdekt dat de T-factor 45 werd gehanteerd in plaats van 75. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het dossier blijkt dat er in de voorafgaande jaren telkens sprake was van consensus tussen verweerder en eiseres omtrent de toegepaste correctiefactor. Nu ook de tussen 1998 tot 2004 jaarlijks aan eiseres toegezonden overzichten in dit verband duidelijk zijn en eiseres eerst nu in 2004 een andere correctiefactor voorstaat, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat eiseres aannemelijk dient te maken dat de gegevens waarop het waterschap zich de voorafgaande jaren gebaseerd heeft onjuist zijn. Hierin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres slechts heeft gesteld dat nimmer een compromis is bereikt op basis van 45% biologisch niet afbreekbaar afvalwater, doch dat eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Evenmin kan deze stelling worden afgeleid uit de processtukken. Integendeel, uit de processtukken blijkt dat in de jaren voorafgaande 2004 altijd een T-factor van 45 is toegepast. Eiseres heeft weliswaar een eigen berekening overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de correctiefactor 0,333 zou moeten zijn, echter bij deze berekening heeft eiseres zich gebaseerd op de vooronderstelling dat het afvalwater voor 75% niet biologisch afbreekbaar is, doch juist deze laatste stelling heeft eiseres niet onderbouwd door middel van bijvoorbeeld rapporten met resultaten van de door haar eigen laboratorium geanalyseerde monsters. De rechtbank stelt derhalve vast dat eiseres haar stelling dat een T-correctie van 0,333 toegepast dient te worden niet aannemelijk heeft gemaakt en dat deze derhalve moet worden verworpen. Voor het door eiseres verzochte onderzoek door een onafhankelijk deskundige ziet de rechtbank reeds om die reden geen aanleiding. Eiseres heeft immers geen informatie ingebracht waaruit een onafhankelijke deskundige een andere correctiefactor zou kunnen vaststellen.
Dit geldt eveneens voor de stelling dat de T-correctie twee maal zou moeten worden toegepast. Ook deze stelling heeft eiseres immers onderbouwd door de enkele, niet onderbouwde, stelling dat het afvalwater voor 75% niet biologisch afbreekbaar zou zijn. Aan het verzoek van eiseres tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige gaat de rechtbank derhalve voorbij.
3.21. Op grond van hetgeen onder rechtsoverweging 3.14 is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
3.22. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, ter finale geschillenbeslechting, zelf in de zaak te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank kan slechts een vervuilingswaarde van 548,5 vervuilingseenheden in de heffing worden betrokken. Voor het overige zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan een andere correctie dan 0,7357 zou moeten worden toegepast. De vervuilingswaarde dient derhalve te worden vastgesteld op 548,5 vervuilingseenheden hetgeen leidt tot een vermindering van de aanslag tot een bedrag van EUR 24.430,19.
4. Proceskosten en griffierecht
4.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu niet is gesteld of gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
4.2. De rechtbank zal verder bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht, te weten EUR 281,00, door verweerder dient te worden vergoed.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
vermindert de aanslag berekend naar het aantal vervuilingseenheden van 548,5 tot een bedrag van EUR 24.430,19 (zegge: vierentwintigduizend vierhonderddertig euro en negentien eurocent) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt voorts, dat verweerder aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 281,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. F.H. Machiels (voorzitter), L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en F.L.G. Geisel, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 30 december 2008
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ
te ’s Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.