RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 88874 / FA RK 08-1214
Beschikking van 24 december 2008 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [de moeder],
advocaat: mr. T.G.M. Scheers;
[de vader],
zonder bekende verblijfplaats,
hierna te noemen [de vader].
Als belanghebbende merkt de rechtbank tevens aan:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
[de moeder] en [de vader] hierna ook te noemen respectievelijk de moeder, de vader en tezamen de ouders.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De moeder heeft op 09 september 2008 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en vaststelling van een kinderbijdrage.
De rechtbank verwijst overigens naar dit verzoekschrift.
1.2. Op 4 december 2008 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door K. Houtsma;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
1.3. De vader is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. De ouders hebben een affectieve relatie gehad, waaruit op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren de minderjarige [de minderjarige].
2.2. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige [de minderjarige], die sedert de beëindiging van de relatie van de ouders woonachtig is bij zijn moeder.
2.3. Uit het uittreksel van gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Roermond d.d. 27 augustus 2008 blijkt dat vader op 2 juni 2008 met onbekende bestemming is vertrokken.
2.4. Moeder heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt beëindigd en dat moeder alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige]. Verder heeft zij verzocht de tussen de ouders gemaakte afspraken, die vastgelegd zijn in de overeenkomst d.d. 13 mei 2008, inhoudende dat vader per 1 mei 2008 ten behoeve van [de minderjarige] een bedrag ad EUR 450,= per maand als bijdrage in het levensonderhoud dient te voldoen, op te nemen in de beschikking.
2.5.1. Moeder heeft gesteld dat zij en [de minderjarige] al geruime tijd geen contact meer met vader hebben, omdat vader niet meer in Nederland woonachtig is. Moeder heeft zijdelings vernomen dat vader ergens in het oosten van Duitsland verblijft, maar zij weet niet waar . Moeder vindt dat de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet langer mogelijk is, nu niet bekend is waar vader verblijft en hij ook niets meer van zich heeft laten horen. Ter zitting heeft moeder gezegd dat zij tot dit besef is gekomen toen zij een paar maanden geleden met haar zoontje plotseling naar de EHBO moest.
2.5.2. De vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting gesteld dat de door moeder verstrekte informatie minimaal is en dat zij zich afvraagt welke onrust en onzekerheid er is voor [de minderjarige].
2.5.3. Een verzoek om alleen met het gezag te worden belast op grond van omstandigheden als hiervoor beschreven kan niet worden gebaseerd op artikel 1: 253n Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Geen van de gevallen als in dat artikel genoemd doet zich hier voor. Voor zover moeder haar verzoek op artikel 1:253n BW heeft gebaseerd, is zij in dat verzoek niet ontvankelijk.
2.5.4. De rechtbank is van oordeel dat zich hier wel een omstandigheid als genoemd in artikel 1:253q jo artikel 1: 253r BW voordoet. Nu onduidelijk is waar vader verblijft, doet zich het geval als genoemd in artikel 1:253r lid1 onder a en/of b BW voor. Op grond van artikel 1: 253r lid 2 BW is het gezag van de ouder ten aanzien van wie zich de situatie als bedoeld in artikel 1:253r lid 1 a of b BW voordoet, geschorst, zolang die situatie voortduurt. Op grond van artikel 1:253q lid 1BW herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag, indien die situatie zich niet langer voordoet. Met andere woorden: het gezag van vader over de minderjarige is thans geschorst. Zijn gezag herleeft indien het bestaan of de verblijfplaats van vader bekend wordt dan wel vader niet langer in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen. Zou moeder dan het gezag meer gezamenlijk wensen uit te oefenen, dan kan zij op grond van artikel 1:253n BW de rechtbank verzoeken te bepalen dat zij het gezag niet langer gezamenlijk met de vader uitoefent doch alleen met het gezag te worden belast.
2.5.5. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen zal de rechtbank thans vaststellen dat het gezag van vader is geschorst gedurende de periode dat de verblijfplaats van vader onbekend is.
De rechtbank zal, nu de vader geen verweer heeft gevoerd, het verzoek van de moeder tot vaststelling van een kinderbijdrage ad EUR 450,= per maand toewijzen.
3.1. stelt vast, dat het gezag van de vader over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
is geschorst gedurende de periode dat de verblijfplaats van de vader onbekend is;
3.2. bepaalt dat de vader met ingang van 1 mei 2008 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, aan de moeder zal hebben te betalen een bedrag van EUR 450,= per maand, telkens vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die krachtens geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;
3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek om beëindiging van het gezamenlijk met de vader uitgeoefende gezag over de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.A.M. Beaumont en ter openbare terechtzitting van 24 december 2008 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.