RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 2008/779
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser] en [eiseres], wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. V. Wösten;
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Mook en Middelaar, verweerder.
1.1. Bij besluit van 25 maart 2008, verzonden op 3 april 2008, heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de besluiten waarbij aan Mookerplas B.V. (hierna: vergunninghouder) een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is verleend, ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid van de Awb is vergunninghouder en Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: GS) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. GS heeft daar geen gebruik van gemaakt.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan partijen gezonden. Aan partijen is meegedeeld dat de gedingstukken van de zaak 2007/1580 ad informandum aan onderhavige zaak zijn toegevoegd.
1.4. De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank op 6 november 2008, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. V. Wösten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.M. Thijssen en mr. W.H.M. Scheffer. Tevens hebben namens vergunninghouder mr. A.A. Freriks en mr. drs. A.M. Bakker, beiden advocaat te Breda, het woord gevoerd.
2.1. Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder aan Mookerplas B.V. te Plasmolen vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan voor het realiseren van de uitbreiding van Jachthaven Eldorado en bij een volgend besluit van 6 september 2007 bouwvergunning verleend voor het aanleggen van vier drijvende hoofdsteigers met vingerpieren voor de uitbreiding van Jachthaven Eldorado met 197 ligplaatsen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Mook en Middelaar, sectie C nummer 2003 (voorheen sectie C nummer 1683 gedeeltelijk), nabij Witteweg te Plasmolen.
2.2. Door eisers is, nadat tegen het voornemen vrijstelling te verlenen zienswijzen zijn geuit, tegen de voormelde besluiten van 6 september 2007 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben eisers aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
2.3. In de uitspraak van 13 december 2007 heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.4. Ten aanzien van de vraag of het onderhavige project MER-plichtig is, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, nu het om een uitbreiding van de jachthaven gaat en het overigens aannemelijk is dat het om niet meer dan 197 ligplaatsen gaat, niet gezegd kan worden dat een milieu-effectrapport verplicht is. De uitbreiding van de jachthaven valt onder onderdeel D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994, op grond waarvan de procedure als bedoeld in artikel 7.8b van de Wet milieubeheer van toepassing is. Het college heeft aan deze procedure voldaan door middel van de nota van beoordeling aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht van 19 september 2006. Niet gebleken is dat deze beoordeling ontoereikend is.
2.5. Voorts is door de voorzieningenrechter overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing zoals die door verweerder aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd op de onderdelen geluid én flora en fauna vaagheden en onduidelijkheden bevat. Door de voorzieningenrechter is evenwel ook overwogen dat in het kader van de bezwaarschriftenprocedure, en met inachtneming van de beoordelingen en de conclusies uit de nota van beoordeling van de aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht van 19 september 2006, voornoemde vaagheden en onduidelijkheden kunnen worden hersteld.
2.6. Tot slot is door de voorzieningenrechter overwogen dat door het college een inhoudelijke reactie dient te worden geformuleerd op het door eisers ingebrachte rapport “Uitbreiding Jachthaven Eldorado” van 12 oktober 2007, waarin een alternatieve locatie is beschreven.
2.7. Bij het thans bestreden besluit op bezwaar heeft verweerder, overeenkomstig het uitgebrachte advies van de commissie bezwaarschriften en onder aanvulling van de motivering, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.8. In beroep voeren eisers (samengevat) het volgende aan.
- Eisers zijn van mening dat verweerder bij het thans bestreden besluit buiten de grondslag van de aanvraag treedt. In afwijking van zowel het verzoek van Mookerplas B.V. alsook van de oorspronkelijke vrijstelling staat verweerder bij het bestreden besluit een twintigtal handelsligplaatsen toe. Het geldende bestemmingsplan schept geen ruimte voor handelsligplaatsen als ondergeschikte activiteit aan recreatief gebruik. Voorts is dit gebruik niet meegewogen in de ruimtelijke onderbouwing.
- In afwijking van de aanvraag is de verleende vrijstelling op naam gesteld van Mookerplas B.V. Nu Mookerplas B.V. geen vrijstelling heeft aangevraagd en het verzoek niet is gewijzigd, kan aan Mookerplas B.V. geen vrijstelling worden verleend.
- De nota van beoordeling aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht van 19 september 2006 heeft niet ter inzage gelegen en is eerst ter zitting van 20 november 2007 aan eisers bekend geworden.
- Een tweetal aspecten zijn onvoldoende betrokken in de ruimtelijke onderbouwing en/of in de MER-plicht beoordeling. De verenigbaarheid van de bestemminsplan-functie “natuuroever” met de uitbreiding van de jachthaven is onvoldoende beoordeeld. Tevens zijn de akoestische gevolgen van de jachthaven onvoldoende beoordeeld.
2.9. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.10. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te komen, stelt de rechtbank vast dat eisers, na verzending van de uitnodigingen voor de behandeling ter zitting op 6 november 2008 nadere stukken hebben ingezonden. Het betreft een nadere toelichting op het beroep, waaronder een deskundigenrapport opgesteld door Van den Brink, Ecologie en Milieu te Houwerzijl, welk rapport dient ter onderbouwing van de beroepsgrond dat de beoordeling van de groene paragraaf door verweerder tekort schiet.
2.11. Vergunninghouder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het rapport zo laat in de procedure is ingebracht aan hem de mogelijkheid wordt ontnomen een reactie over te leggen. De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel de stukken door eisers laat zijn ingediend, de andere partijen niet onredelijk in hun procesvoering worden bemoeilijkt. De aard en omvang van het rapport is niet zodanig dat partijen hier geen kennis van hebben kunnen nemen en zich niet naar behoren daarover hebben kunnen uitlaten, waarbij de rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat zowel verweerder als vergunninghouder het desbetreffende rapport op 24 oktober 2008 hebben ontvangen en zij ter zake een inhoudelijke reactie hebben voorbereid. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het hier bedoelde deskundigenrapport in de beoordeling van het geschil betrekken.
2.12. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat door verweerder bij het thans bestreden besluit buiten de grondslag van de aanvraag wordt getreden overweegt de rechtbank als volgt.
2.13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de uitbreiding geen vrijstelling is verleend voor de aanleg van handelsligplaatsen. Mocht er in de toekomst wel sprake zijn van verkoopactiviteiten dan zal het college hier al dan niet handhavend tegen optreden. Vanwege het voornemen van vergunninghouder om maximaal 20 ligplaatsen te gaan gebruiken voor de verkoop van boten en het feit dat in de bezwarenprocedure de suggestie werd gewekt dat sprake zou zijn van de uitbreiding van de verkoophaven heeft het college in het vrijstellingsbesluit de overweging opgenomen dat zolang de verkoop beperkt blijft tot maximaal 20 ligplaatsen, zij van mening is dat deze verkoop ondergeschikt blijft aan het recreatief gebruik en er geen sprake is van strijdig gebruik met het vigerende bestemmingsplan.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat voormelde overweging in de beslissing op bezwaar een bestuurlijk rechtsoordeel betreffende de uitleg van het bestemmingsplan bevat. Nu het niet onredelijk bezwarend is voor eisers om in voorkomend geval om handhaving te verzoeken, is dit rechtsoordeel niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank kan in deze procedure dan ook geen oordeel geven over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het toestaan van 20 handelsligplaatsen past binnen het geldende bestemmingsplan en dient zich te beperken tot de verleende vrijstelling en bouwvergunning.
2.15. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat aan Mookerplas B.V. geen vrijstelling kon worden verleend omdat door Mookerplas B.V. geen vrijstelling is aangevraagd, overweegt de rechtbank als volgt. Op 16 april 2007 heeft Mookerplas B.V. een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning ten behoeve van de uitbreiding van de jachthaven. Ingevolge artikel 46, derde lid van de Woningwet dient een dergelijke aanvraag tevens te worden aangemerkt als een verzoek om vrijstelling, hetgeen betekent dat verweerder de vrijstelling op naam van Mookerplas B.V. heeft moeten stellen. De beroepsgrond van eisers faalt derhalve.
2.16. Voorts hebben eisers gesteld dat voormelde nota van beoordeling aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht van 19 september 2006 pas ter zitting van de voorzieningenrechter van 27 november 2007 aan eisers bekend is geworden. In het midden gelaten de vraag of eisers daadwerkelijk pas kennis hebben kunnen nemen van voormelde nota op de zitting van 27 november 2007, is de rechtbank van oordeel dat voor zover eisers hiermee hebben beoogd te stellen dat zij in hun procesvoering zijn geschaad, dit betoog faalt. Eisers hebben immers na voormelde zitting van de voorzieningenrechter zowel in bezwaar als in beroep de gelegenheid gehad om hun grieven tegen voormelde nota kenbaar te maken.
2.17. De rechtbank komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
2.18. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan, "Mookerplas B.V. en omgeving 1986" (hierna: het bestemmingsplan), geldt voor de gronden waarop het beoogde project is voorzien, de bestemming "Recreatief vaarwater Rs(w)". De bij deze bestemming behorende voorschriften staan de gevraagde uitbreiding van Jachthaven Eldorado niet toe.
2.19. Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste en tweede volzin, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.20. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO niet verleend voor een project dat is uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.21. De rechtbank stelt vast – nu het bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar – dat ten tijde van het primaire besluit van 6 september 2007 en de beslissing op bezwaar van 25 maart 2008 voor het projectgebied een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO gold. Tevens hebben GS bij besluit van 10 juli 2007 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Voorts is de bevoegdheid tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 eerste lid van de WRO gedelegeerd aan het college. Aan de formele eisen om de vrijstelling te verlenen is mitsdien voldaan.
2.22. Voor wat betreft de vraag of aan de voorwaarde is voldaan dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt als volgt overwogen.
2.23. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing en/of de MER plicht beoordeling ten onrechte niet is ingegaan op de omstandigheid dat met de uitbreiding van de jachthaven de natuuroevers op zeer korte afstand bevaren zullen worden. Aangezien deze oevers diverse (broedende) vogelsoorten herbergen en tevens een functie toekomt als paaiplaats voor vissen, dient een nader onderzoek als voorwaarde te worden genoemd voor het kunnen verlenen van de vrijstelling. Ter onderbouwing van dit standpunt is door eisers het voormelde deskundigenrapport van bureau Van den Brink, Ecologie en Milieu overgelegd
2.24. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter in aanvulling op de door bureau Boiten opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 4 augustus 2006, waarin naar aanleiding van een literatuuronderzoek en veldinventarisaties wordt geconcludeerd dat voor de uitbreiding van de jachthaven geen ontheffing op grond van de Flora en faunawet nodig is, de nota van beoordeling van de aanmeldingsnotitie MER-beoordelingsplicht van 19 september 2006 ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit.
2.25. In deze in opdracht van het gemeentebestuur door het Regionaal Milieubedrijf (hierna: het RMB) opgestelde nota is een paragraaf opgenomen ten aanzien van de flora en fauna. Hierin staat dat in het plangebied onder meer de volgende beschermde vogelsoorten, getypeerd als schaarse soorten, voorkomen: de fuut, de meerkoet, de kleine karekiet en de bonte vliegenvanger. Verder wordt beschreven welke plantensoorten in het gebied aanwezig zijn en dat deze soorten niet zijn beschermd op grond van de Flora en faunawet. Vervolgens wordt geconstateerd dat uit de beoordeling van de aanwezige flora en fauna naar voren komt dat de meeste soorten in vrijwel de gehele omgeving voorkomen en dat het mogelijke verstorende effect van de uitbreiding op de aanwezige flora en fauna zeer gering wordt geacht omdat op de Mookerplas B.V. momenteel ook al watersport wordt bedreven. Voorts blijkt uit voornoemde ruimtelijke onderbouwing dat geen onderzoek is ingesteld naar de aanwezigheid van vissen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alhoewel een gedeelte van het vaarwater de bestemming “natuuroever” heeft, de aanvankelijk beoogde aanleg van paaiplaatsen voor vissen binnen deze bestemming niet heeft plaatsgevonden en ook niet zal plaatsvinden, omdat deze ter plaatse niet passend wordt geacht.
2.26. De rechtbank overweegt dat de vraag of in het kader van de vrijstelling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, primair moet worden beantwoord in een eventueel te voeren procedure inzake de toepassing van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling had mogen verlenen, indien en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg zou staan. Gelet op de conclusies uit de ruimtelijke onderbouwing en voornoemde nota doet deze situatie zich niet voor.
2.27. In het door eisers overgelegde deskundigenrapport wordt met name de grondigheid van het onderzoek in twijfel getrokken en gesteld dat er een gerede kans bestaat dat ter plaatse meerdere, niet in de nota genoemde(broed)vogels en vissen voorkomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende voor het oordeel dat verweerder op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van de uitbreiding van de jachthaven in de weg stond. Ten aanzien van de stelling dat binnen het plangebied een roerdomp is waargenomen merkt de rechtbank op dat geen gegevens zijn overgelegd die de aanwezigheid van deze vogelsoort in voldoende mate aannemelijk maken.
Ook de stelling in het deskundigenrapport dat ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van Boiten gebruik is gemaakt van mogelijk achterhaalde gegevens inzake het voorkomen van (broed)vogels in en rond het plangebied, maakt bovenstaand oordeel niet anders. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing gebruik is gemaakt van de op dat moment beschikbare gegevens. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dat standpunt te twijfelen. Voorts staat vast dat aanvullend veldonderzoek is verricht. Er bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat verweerder het onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied onvoldoende heeft hoeven achten.
2.28. Ten aanzien van het betoog van eisers dat Mookerplas B.V. niet in staat is de geldende geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit na te leven overweegt de rechtbank als volgt.
2.29. Uit voormelde, door het RMB opgestelde, nota blijkt onder meer dat ten behoeve van de rust en het milieu door de jachthaven een reglement is opgesteld ter vermijding van de overlast, waarop wordt toegezien en waardoor de overlast naar de omgeving van de jachthaven tot een minimum beperkt blijft. Daarnaast geldt op het water de wet- en regelgeving voor de vaarwegen, waarin onder andere eisen zijn opgenomen ten aanzien van de maximale geluidproductie en de maximale vaarsnelheden van de boten. Boten die van en naar de jachthaven varen leiden door deze regelgeving niet tot een bijzondere geluidsbelasting die in het kader van een MER nader onderzocht zou moeten worden. Voorts blijkt dat ten aanzien van jachthavens, volgens de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, voor het aspect geluid een indicatieve in acht te nemen afstand tot woningen geldt van 50 meter. Aan deze afstandseis wordt voldaan nu de afstand van de uitbreiding van de jachthaven tot de dichtst bijgelegen woning ruim meer dan 100 meter bedraagt.
2.30. Evenals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 13 december 2007 overweegt de rechtbank dat indien mocht blijken van overschrijdingen van de toegestane maximale geluidproductie en de maximale vaarsnelheden van de boten verweerder in het kader van zijn toezichthoudende taak hiertegen handhavend kan en – in beginsel – ook dient op te treden.
2.31. Omtrent de door eisers in het rapport van CortEnergy van 12 oktober 2007 aangegeven alternatieve locatie voor de uitbreiding van de jachthaven heeft verweerder - naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter - een nadere motivering gegeven waarom verweerder dit alternatief niet geschikt vindt. Deze motivering acht de rechtbank ruim voldoende om de alternatieve locatie van eisers te weerleggen, immers volgens vaste jurisprudentie kan het bestaan van een alternatief slechts leiden tot afwijzing van een aanvraag om vrijstelling, indien door dat alternatief een vergelijkbaar resultaat wordt bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In het voorliggende geval is hiervan geen sprake.
2.32. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen, waarbij verweerder zich, mede gelet op de conclusie van het RMB dat de uitbreiding van de jachthaven niet leidt tot zodanige bijzondere omstandigheden dat het opstellen van een MER ten behoeve van de vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk is, terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het onderhavige project geen milieu-effectrapportage verplicht is.
2.33. Nu alle beroepsgronden falen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
2.34. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout, A.W.P. Letschert en N.J.J. Derks-Voncken (voorzitter), in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 november 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.