zaaknummer / rolnummer: 82162 / HA ZA 07-765
Vonnis van 5 november 2008
de vereniging
MARINA OOLDERHUUSKE EIGENAREN EN JACHT VERENIGING,
gevestigd te Heerlen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.J.L. Tacx,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARITIMO BEHEER B.V.,
gevestigd te Roermond,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RESORT MARINA OOLDERHUUSKE B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. T.G.M. Scheers.
Partijen zullen hierna de vereniging en Maritimo genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 maart 2008, waarin de vereniging in de gelegenheid is gesteld zich bij akte uit te laten over de vragen of en waarom zij van oordeel is, dat zij op eigen naam de door haar bij dagvaarding en akte vermeerdering eis ingestelde vorderingen aanhangig kan maken,
- de akte van uitlating in de hoofdzaak van 7 mei 2008, zijdens de vereniging,
- de antwoordakte uitlaten in de hoofdzaak van 18 juni 2008, zijdens Maritimo.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De vereniging heeft in haar inleidende dagvaarding gesteld dat haar leden allen eigenaar zijn van een villa (grondgebonden woning) of marina (drijvende woning) in het door gedaagden geëxploiteerde recreatiepark annex vakantiepark genaamd Resort Marina Oolderhuuske, hierna te noemen: het park.
2.2. Uit de door de vereniging overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van 10 juli 2007, overgelegd als productie 4 bij dagvaarding volgt onder meer dat gedaagde sub 2 de villa’s en marina’s en de collectieve voorzieningen beheert.
2.3. De rechtbank dient thans, zulks naar aanleiding van haar tussenvonnis van 26 maart 2008, te beslissen over de vraag of en waarom de vereniging op eigen naam de door haar bij dagvaarding en akte vermeerdering eis ingestelde vorderingen aanhangig kan maken.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de vereniging niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.
2.5. De vereniging heeft aangevoerd dat haar bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het tweede lid van artikel 3:305a BW bepaalt dat een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid van die bepaling niet-ontvankelijk is, indien hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met gedaagde te bereiken. Gesteld noch gebleken is dat de vereniging überhaupt heeft getracht overleg te voeren met Maritimo. De rechtbank zal er derhalve van uitgaan dat van dergelijk overleg geen sprake is geweest. Reeds op die grond dient de vereniging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.6. Er zijn echter (veel) meer redenen die zouden nopen tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing van het gevorderde. De rechtbank zal de belangrijkste hieronder bespreken ter voorlichting van partijen.
2.7. De vereniging heeft gesteld dat haar leden eigenaren en oud-eigenaren zijn van recreatiewoningen op het park “Ressort Marina Oolderhuuske”. Meer of andere informatie heeft de vereniging hierover niet gegeven. Daardoor is onduidelijk wiens belangen de vereniging hier wil behartigen, dat wil zeggen: de betrokken individuele eigenaren en oud-eigenaren zijn niet bekend noch om welke aantallen het gaat. Volgens Maritimo zou het om geringe aantallen gaan, wat de rechtbank op basis van de voorhanden gegevens nu niet kan controleren. Deze kwestie raakt in die zin aan de ontvankelijkheid, dat – indien er inderdaad sprake mocht zijn van een kleine groep (oud)eigenaren – de vraag bestaat of de vereniging wel een afdoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW. Niet valt in te zien waarom zo’n kleine groep dan niet voor zichzelf in rechte zou kunnen optreden of – anders gezegd – wat de actie van de vereniging hier eigenlijk toevoegt. Die vraag wordt onderstreept door de omstandigheid dat er inmiddels eveneens een tweetal vorderingen tot tussenkomst zijn ingesteld. De eerste vordering is ingesteld namens zeven personen, de tweede namens twee personen. De omstandigheid dat deze personen zelfstandig in rechte wensen op te treden roept opnieuw de vraag op voor wie de vereniging nu eigenlijk opkomt. De omstandigheid dat de aspirant tussenkomende partijen niet gezamenlijk in rechte optreden duidt niet op eensgezindheid aan de zijde van de (oud)eigenaren, wat dan opnieuw de vraag onderstreept wat de rol van de vereniging hier is of kan zijn. Bij dit alles komt ook nog dat onduidelijk is of de tussenkomende partijen leden van de vereniging zijn en zo ja, of er naast hen nog meer leden van de vereniging zijn en zo ja, hoeveel.
2.8. Een ander punt is dat er geen sprake is van belangen die zich voor bundeling lenen. De vorderingen hebben vrijwel alle betrekking op erfdienstbaarheden. Deze erfdienstbaarheden bestaan in de verschillende verhoudingen tussen telkens een individuele eigenaar en Maritimo. De vereniging heeft gesteld dat de erfdienstbaarheden telkens op dezelfde wijze zijn geformuleerd. Dat neemt – indien dat al juist zou zijn wat de rechtbank niet kan controleren – naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de vraag naar de inhoud van die erfdienstbaarheden telkens moet worden beantwoord op basis van de tekst daarvan zoals is neergelegd in elke afzonderlijke akte van vestiging. Het goederenrechtelijk karakter van erfdienstbaarheden brengt die benadering met zich. Reeds om die reden lenen de onderhavige belangen zich niet voor bundeling. Diezelfde conclusie moet worden getrokken waar de vorderingen strekken tot het verschaffen van inzage. Of er plaats is voor een veroordeling tot het verschaffen van inzage kan naar het oordeel van de rechtbank niet in abstracto worden beoordeeld, maar is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden in de onderscheiden verhoudingen tussen de afzonderlijke eigenaren en Maritimo.
2.9. De bovengenoemde punten zijn ook relevant voor problemen die zijn gelegen in de formulering van het gevorderde. De rechtbank is van oordeel, dat dit – nog los van de bovenstaande problematiek – een onwerkbaar onduidelijk geheel oplevert. De rechtbank zal dit hieronder nader toelichten.
2.10. De vorderingen die – na eisvermeerdering – door de vereniging zijn ingesteld betreffen 27 onderdelen. In de dagvaarding is sprake van 17 vorderingen, die strekken tot verklaringen van recht (welke reeks is genummerd van 1 tot en met 8) en tot veroordelingen van uiteenlopende aard (welke reeks is genummerd van 1 tot en met 9). Hieraan zijn bij akte vermeerdering eis nog 10 vorderingen toegevoegd, welke zijn genummerd van I tot en met X. Deze laatste 10 vorderingen zijn aan de eerdere toegevoegd, waarbij de vereniging geen uitleg heeft gegeven hoe de eerste reeks vorderingen zich tot de tweede verhoudt wat lastig is nu de tweede reeks de eerste in ieder geval gedeeltelijk lijkt te overlappen.
2.11. Over de vorderingen strekkende tot verklaringen van recht en genummerd 1 tot en met 8 merkt de rechtbank het volgende op. Deze zijn telkens zo geformuleerd dat voor recht zou moeten worden verklaard dat een bepaald handelen van Maritimo jegens de vereniging een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad zou opleveren. Een eigen recht van de vereniging is echter gesteld noch gebleken, zodat onduidelijk is wat de vereniging hier wil vorderen.
2.12. Over de vorderingen strekkende tot veroordelingen en genummerd 1 tot en met 9 merkt de rechtbank het volgende op. Een aantal van deze vorderingen strekt tot het geven van inzage in bepaalde stukken, waarbij echter niet is vermeld aan wie die inzage zou moeten worden gegeven. Zeker in het licht van hetgeen hierboven is overwogen, is ook hier onduidelijk wat de vereniging hier feitelijk beoogt en evenmin ten behoeve van wie. Afgezien hiervan is het gevorderde onder nummer 5 van deze reeks reeds op zichzelf onbegrijpelijk.
2.13. Over de vorderingen ingesteld bij eisvermeerdering en genummerd I tot en met X merkt de rechtbank het volgende op. Deze vorderingen betreffen gedeeltelijk dezelfde onderwerpen als de hierboven al aangehaalde vorderingen, waarbij echter niet is aangegeven hoe deze zich onderling tot elkaar verhouden. Dat maakt dit nieuwe deel van het gevorderde al in onaanvaardbare mate onduidelijk. In het bijzonder is problematisch dat nu bij verschillende vorderingen, strekkende tot het verschaffen van inzage, wordt gesproken over “eisers”. Dat is in de gegeven context onduidelijk. Mogelijk is sprake van een verschrijving maar mogelijk ook niet. Dat komt hierdoor. Er is slechts één eisende partij, namelijk de vereniging. Dat wordt gesproken over “eisers” past daar dus niet bij. Er is wel sprake van aspirant tussenkomende partijen. Mogelijk wordt beoogd ook die partijen te vatten onder “eisers”. Mogelijk is er sprake van een grotere groep die onder “eisers” zou moeten worden begrepen. Gegeven de tekst van de vorderingen en de processtukken is mogelijk dat de vereniging met “eisers” doelt op (1) zichzelf, (2) zichzelf en de tussenkomende partijen, (3) zichzelf en alle leden van de vereniging, (4) zichzelf en alle eigenaren en/of oud-eigenaren van woningen op het park van Maritimo. Een vordering dient op dit punt uiteraard helder te zijn. Dat is hier allerminst het geval.
2.14. Afzonderlijke vermelding verdient nog het gevorderde onder VII. Daar wordt gesproken over “de erfdienstbaarheid zoals in deze conclusie beschreven onder 2b”. In het betrokken processtuk komt geen paragraaf 2b voor en een erfdienstbaarheid wordt daarin verder ook helemaal niet genoemd. Deze vordering hangt daarmee volledig in het niets.
2.15. De slotsom is dat de vereniging in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Indien deze beslissing niet zou kunnen worden gestoeld op het bepaalde in artikel 3:305a, tweede lid, BW dan zouden er diverse gronden aanwijsbaar zijn die zouden nopen tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing van de vorderingen. Kort samengevat is dat te wijten aan onvoldoende uitgewerkte dan wel onvoldoende duidelijke stellingen en vorderingen die onduidelijk, kennelijk ondoordacht of zelfs slordig zijn geformuleerd.
2.16. De vereniging zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de proceskosten, welke aan de zijde van Maritimo tot op het heden worden begroot op EUR 904,- aan salaris advocaat en EUR 251,- aan griffierecht, derhalve in totaal EUR 1.155,-
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart de vereniging niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
3.2. veroordeelt de vereniging in de proceskosten, aan de zijde van Martimo tot op heden begroot op EUR 1.155,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2008.?
km