ECLI:NL:RBROE:2008:BG3274

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 692
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van exploitatievergunning voor horeca-inrichting in Venlo

In deze zaak gaat het om de toewijzing van een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting in Venlo, verleend door de burgemeester. Eisers, bestaande uit [eiser A], [eiser B] en [eiseres], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 17 maart 2008, waarin het bezwaar tegen de vergunningverlening van 17 oktober 2007 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Roermond heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2008, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J. Schoneveld, en de verweerder werd vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken.

De rechtbank overweegt dat de burgemeester bij de beoordeling van de vergunningaanvraag rekening moet houden met de inrichtingseisen en de mogelijke impact op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De eisers hebben aangevoerd dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege geluidsoverlast en parkeeroverlast, maar de rechtbank oordeelt dat de burgemeester voldoende gemotiveerd heeft dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de exploitatie zal leiden tot verstoring van de openbare orde.

De rechtbank stelt vast dat de burgemeester een ruime beoordelingsmarge heeft en dat het niet aan de rechtbank is om de belangen af te wegen, maar aan de burgemeester. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de vergunning terecht heeft verleend, omdat de horeca-inrichting voldoet aan de inrichtingseisen en er geen aanwijzingen zijn voor nadelige effecten op de omgeving. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 692
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser A], [eiser B] en [eiseres] te [woonplaats], eisers,
gemachtigde mr. J. Schoneveld
tegen
de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 17 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 17 oktober 2007, waarbij aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) vergunning is verleend voor de exploitatie van het horecabedrijf in het pand [adres] (bedoeld is 17b, aldus gecorrigeerd in het besluit) te Venlo. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 oktober 2008, waar eisers [eiser A] en [eiser B] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Schoneveld, voornoemd en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
2. Overwegingen
2.1. Ten behoeve van het onderhavige pand is bij besluit van 25 oktober 2004 bouwvergunning verleend voor het oprichten van een restaurant. Het door eisers [eiser A] en [eiseres] tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 11 januari 2005 ongegrond verklaard.
2.2. Op 31 juli 2007 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:22 van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (APV) voor de onderhavige horeca-inrichting, genaamd […].
2.3. Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend onder de in het besluit gestelde (vijf) voorwaarden. Tegen dit besluit is door eisers bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft op 11 februari 2008 de hoorzitting plaatsgevonden.
2.4. Bij het onderhavige besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de horeca-inrichting voldoet aan de inrichtingseisen als genoemd in artikel 2:31 van de Apv. Nu sprake is van een vergunningaanvraag voor een reeds bestaande inrichting kan het gevoerde restrictief beleid ten aanzien van de vestiging van horeca-inrichtingen in het betreffende gebied niet verhinderen dat om die reden een vergunning wordt geweigerd. Er zijn volgens verweerder op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de exploitatie zal leiden tot een verstoring van de openbare orde en/of tot een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Het standpunt van eisers dat sprake is van een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat van het restaurant in verband met het ontbreken van voldoende parkeerruimte wordt door verweerder, onder verwijzing naar de betreffende overwegingen in het besluit van 11 januari 2005 inzake de verleende bouwvergunning, niet onderschreven. De door de exploitatie van de horeca-inrichting veroorzaakte geluidsoverlast en de door de bezoekers van de inrichting veroorzaakte indirecte hinder worden beheerst door de Wet milieubeheer, meer in het bijzonder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Van door bezoekers van de onderhavige inrichting veroorzaakte hinder met een zodanig excessief karakter dat moet worden gesproken van verstoring van de openbare orde is verweerder niet gebleken. Een vergunning voor de exploitatie van een terras is aangevaagd noch verleend. Voorts dient de vergunninghouder als enige leidinggevende tijdens de openstelling van de horeca-inrichting steeds aanwezig te zijn, aldus verweerder.
2.5. In beroep voeren eisers (samengevat) aan dat het gemeentebestuur tegengestelde meningen verkondigt door enerzijds in milieurechtelijk opzicht te stellen dat sprake is van een nieuwe inrichting, terwijl in het onderhavige geval betoogd wordt dat sprake is van (voortzetting van) een bestaande inrichting. Voorts stellen eisers dat de vestiging van de onderhavige inrichting wel degelijk strijd oplevert met de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat. Met name wordt gesteld dat eisers geluids- en parkeeroverlast ondervinden.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.7. In artikel 2:22 van de Apv is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren (exploitatievergunning).
In artikel 2:26 van de Apv is voorts het volgende bepaald:
1. Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien de inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, gesteld in artikel 2:31.
2. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
Verweerder dient bij zijn oordeelsvorming, gelet op het bepaalde in artikel 2:26, derde lid, van de Apv rekening te houden met:
het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
de aard van de inrichting;
de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen door de exploitatie van de inrichting;
de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;
de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;
de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.
2.8. De rechtbank stelt voorop dat in dezen sprake is van de uitoefening van een bevoegdheid door verweerder met een ruime beoordelingsmarge. Het is niet aan de rechtbank, maar aan verweerder om in het kader van de uitoefening van die bevoegdheid de daarbij betrokken belangen af te wegen en zich een oordeel te vormen over de vraag of door de aanwezigheid van de onderhavige inrichting de openbare orde zodanig wordt aangetast en/of het woon en leefklimaat in de omgeving van de inrichting zodanig nadelig wordt beïnvloed dat deze dient te worden geweigerd.
2.9. De rechtbank dient zich te beperken tot de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichting om, indachtig artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zijn besluit deugdelijk te motiveren, zodanig dat aan op kenbare wijze recht wordt gedaan aan de eisen die onder meer in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb aan behoorlijke besluitvorming worden gesteld.
2.10. Verweerder voert, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, ten aanzien van de locatie [straat] een restrictief beleid dat, voor zover hier van belang, inhoudt dat er een verscherpt regiem geldt omdat het woon- en leefklimaat daar onder bijzonder grote druk staat, onder andere vanwege de handel in verdovende middelen vanuit horecapanden. In dit gebied geldt onder meer de regel dat geen nieuwe horecavestiging meer wordt toegestaan.
2.11. Verweerder is van mening dat dit restrictief beleid in het onderhavige geval niet van toepassing is nu sprake is van een vergunningaanvraag voor een reeds bestaande inrichting. De rechtbank kan zich met deze opvatting van verweerder verenigen en overweegt daartoe het navolgende. Blijkens de op 8 oktober 2007 in werking getreden “Beleidsregels ter verbetering leefbaarheid Kaldenkerkerweg te Venlo” hanteert verweerder terzake het beleid dat geen nieuwe horecavestigingen (nieuwe locaties) meer worden toegestaan. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat met deze voorwaarde wordt beoogd een status quo te bewerkstelligen voor wat betreft het totaal aantal horeca-inrichtingen op de [straat]. Indien ter plaatse een horeca-inrichting verdwijnt en er op dezelfde locatie een andere voor in de plaats komt, blijft naar het oordeel van de rechtbank het totaal aantal horeca-inrichtingen gelijk en handelt verweerder overeenkomstig de opgestelde beleidsregels. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2006 (LJN: AY8080, in het bijzonder rechtsoverweging 2.6), alwaar sprake was van een enigszins vergelijkbare interpretatie van het terzake gevoerde beleid. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 april 2008, LJN: BC9082, betrekking hebbend op de voorganger van de onderhavige horeca-inrichting, kan eisers niet baten, nu daar sprake was van een handhavingszaak op grond van de Wet milieubeheer, waarin bovendien een ander inrichtingsbegrip wordt gehanteerd dan in de APV.
2.12. Eisers hebben voorts betoogd dat verweerder de aangevraagde exploitatievergunning had dienen te weigeren omdat er volgens hen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat, in het bijzonder voor wat betreft overlast van geluid en parkeren.
2.13. De rechtbank stelt in dit kader vast dat verweerder bij de toepassing van de in artikel 2:26, tweede lid, van de APV aan hem toekomende discretionaire ruimte rekening houdt met de in het derde lid van artikel 2:26 genoemde factoren. De door eisers genoemde overlast van geluid en parkeren valt naar het oordeel van de rechtbank buiten dit beoordelingskader nu het onderwerpen of belangen betreft die worden geregeld en beschermd in andere (bijzondere) wettelijke regelingen, zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) of de bouwvergunning dan wel de bouwverordening. Evenmin maakt het bestemmingsplan onderdeel uit van het thans op basis van de APV geldende beoordelingskader.
2.14. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor de stelling van eisers dat verweerder de aangevraagde exploitatievergunning had dienen te weigeren. In het bijzonder merkt de rechtbank nog op dat wat betreft de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden (artikel 2:26, derde lid, onder f.), verweerder desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld dat, daar waar klachten daaromtrent zijn geuit, deze zich met name hebben geconcentreerd op het gebied van geluid en de airco’s, waarop de onderhavige exploitatievergunning niet ziet. Onder verwijzing naar bovenstaande overwegingen, kan de rechtbank zich hiermee verenigen.
2.15. Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat de ter zitting geuite vermeende strijdigheid met het bestemmingsplan of het geuite vermoeden dat vergunninghouder een groter aantal oppervlakte voor horeca in gebruik heeft dan de (betreffende) vergunning toestaat, in de onderhavige procedure niet ter discussie kunnen staan. Deze spelen zich af in de handhavende sfeer.
2.16. Nu de door eisers aangevoerde gronden niet kunnen slagen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
verzonden op: 27 oktober 2008.