RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 88279 / FA RK 08-1062
Beschikking van 22 oktober 2008
De raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te 6041CB Roermond, Slachthuisstraat 57.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank naast de minderjarige [het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1997], aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen moeder;
[de vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen vader;
[de broer van vader] en [de grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats], [adres],
verder te noemen respectievelijk de broer van vader en de grootmoeder;
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te 6041 CB Roermond, Slachthuisstraat 33.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 1 augustus 2008;
- de mondelinge behandeling, welke na aanhouding op 21 augustus 2008 heeft plaatsgevonden op 18 september 2008 en waarbij zijn verschenen:
- de vader;
- de broer van vader;
- de grootmoeder;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond;
- twee vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg;
- een pleegzorgwerker.
2.1. Op basis van de gedingstukken kan het volgende worden vastgesteld.
2.2. De minderjarige is geboren uit de (inmiddels beëindigde) affectieve relatie tussen de vader en de moeder. Vader heeft het kind erkend.
2.3. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 april 2006 is de minderjarige onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling tot 25 april 2009 loopt. Tevens is de minderjarige met machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst, welke machtiging nog voortduurt.
2.5. De minderjarige verblijft bij mevrouw [de grootmoeder] – de grootmoeder aan vaderszijde – en de heer [de broer van vader] – de broer van vader – op het adres [adres] te [woonplaats].
3.1. De raad voor de kinderbescherming verzoekt de rechtbank moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot voogdes.
4. Het oordeel van de rechtbank
4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 1:266 BW kan de rechtbank, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op de grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het verzoekschrift en de daarbij gevoegde rapportage en het ter zitting verhandelde is gebleken dat moeder ongeschikt of onmachtig is de plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen en dat het belang van de minderjarige zich niet tegen de ontheffing verzet.
4.3. Blijkens het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan de ontheffing echter niet worden uitgesproken, indien de ouder zich tegen de ontheffing van het gezag verzet. Om dan toch te kunnen komen tot een ontheffing van het gezag, moet voldaan zijn aan een van de bepalingen als genoemd in artikel 1:268 lid 2 BW.
4.4. Nu moeder niet expliciet heeft ingestemd met een ontheffing en niet ter zitting is verschenen, houdt de rechtbank het er voor dat moeder zich tegen het verzoek verzet.
4.5. Op basis van de voorhanden gedingstukken is de rechtbank van oordeel, dat in dezen ook is voldaan aan de bepaling als genoemd in artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW. Ook in de ogen van de rechtbank is ontheffing van het gezag noodzakelijk, omdat gegronde vrees bestaat dat de huidige maatregelen –door de ongeschiktheid of onmacht van moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende zijn om de dreiging in de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden.
4.6. De rechtbank zal het verzoek tot ontheffing dan ook toewijzen.
4.7. De minderjarige verblijft sinds 2005 bij oma en de broer van vader. Zowel oma, de broer van vader en vader zelf verzetten zich tegen benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg te Limburg als voogdes. Zij wensen primair dat vader met het gezag belast wordt en subsidiair de broer van vader en meer subsidiair oma.
4.8. Ten aanzien van het verzoek vader met de voogdij te belasten overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.1. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek vader met het gezag te belasten als bedoeld in artikel 1:253c lid 3 BW. Op grond van dat artikel wordt dat verzoek slechts afgewezen als gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van dat verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.8.2. Uit de rapportage van de raad blijkt het volgende.
[het kind] heeft veel meegemaakt en is veel tekort gekomen in haar jonge jaren. Zij laat moeilijk gedrag zien. Beide ouders lijken hun aandeel in de situatie te hebben gehad. Er is veel strijd is geweest tussen de ouders over het gezag over - en de verblijfplaats van [het kind].
Vader neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn eigen aandeel in de ontstane situatie. Bureau Jeugdzorg en de pleegzorg hebben duidelijke voorwaarden gesteld aan een verblijf van [het kind] bij vader. Ondanks toezeggingen onderneemt vader hierin geen actie en schept hij hiermee geen duidelijkheid voor [het kind]. Als vader het gezag over [het kind] zou uitoefenen zal hij meer verantwoordelijkheid voor [het kind] moeten nemen. Het is niet ondenkbaar dat vader dan zal moeten erkennen dat hij hier niet toe in staat is. Hierdoor ontstaat er bij [het kind] mogelijk een reëler beeld van haar vader en wordt haar wellicht duidelijk dat zij bij oma en de broer van vader zal blijven wonen. De raad is echter van oordeel dat het gezag niet gebruikt kan worden om vader te dwingen zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van [het kind] op een goede manier in te vullen. Dit zou vader van nature moeten bezitten.
Daarbij komt dat vader veel wrok en weerstand koestert tegen Bureau Jeugdzorg en tegen hulpverleners, vanwege slechte ervaringen in het verleden, terwijl een goede samenwerking met de hulpverlening voor [het kind] van groot belang is. De raad vreest voorts dat als vader of zijn broer of oma het gezag uitoefent, moeder buitenspel zal komen te staan. Vader en zijn familie hebben geen hoge pet op van moeder. Ze zijn negatief over moeder en laten dit aan [het kind] blijken. Als oma en de broer van oma moeder tegenkomen zeggen ze haar geen gedag.
4.8.3. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage van de raad voldoende blijkt dat, bij toewijzing van het gezag aan vader, gegronde vrees bestaat dat de belangen van [het kind] zouden worden verwaarloosd. Er bestaat grote twijfel over de opvoedingskwaliteiten van vader, hij heeft een moeilijke verhouding met de hulpverlening en een zeer negatieve kijk op moeder. Vader dient dan ook niet met het gezag te worden belast.
De rechtbank zal betreffend verzoek dan ook afwijzen.
4.9. Ten aanzien van het verzoek de broer van vader of oma met de voogdij te belasten overweegt de rechtbank als volgt.
4.9.1. De rechtbank acht het evenmin in het belang van [het kind] om de broer van vader of oma met de voogdij te belasten. Zij hebben, zoals blijkt uit de rapportage van de raad, een negatieve houding ten opzichte van moeder. Zij zijn loyaal aan vader en kijken onvoldoende kritisch en reëel naar hem. Zij komen mogelijk in een moeilijke positie ten opzichte van vader als zij de voogdij gaan uitoefenen.
De rechtbank zal hen om die redenen niet met de voogdij belasten en zal betreffende verzoeken afwijzen.
4.10. De rechtbank acht het het meest in het belang van de [het kind], dat een neutrale persoon de voogdij uitoefent. Zij zal de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met de voogdij belasten. Deze stichting heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.1. ontheft de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige:
[het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1997];
5.2. benoemt tot voogdes de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te 6041 CB Roermond, Slachthuisstraat 33;
5.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders verzochte.
De beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, mr. R.H.A.M. Beaumont en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, allen kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.