ECLI:NL:RBROE:2008:BG2123

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88495 / JE RK 08-1034 en 88496 / JE RK 08-1034
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling in een ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft de moeder op 12 augustus 2008 een verzoekschrift ingediend tot vervanging van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg als gezinsvoogdij-instelling voor haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder stelt dat de Stichting haar taak niet naar behoren vervult en dat de communicatie tussen haar en de Stichting zeer moeizaam verloopt. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2008 zijn de moeder, haar partner, vertegenwoordigers van de Stichting, en de vaders van de kinderen aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een langdurige en problematische relatie bestaat tussen de moeder en de Stichting, wat deels te wijten is aan fouten van de Stichting en deels aan de houding van de moeder. De rechtbank overweegt dat vervanging van de Stichting alleen in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden, en dat de belangen van de kinderen voorop staan. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen geen vervanging van de Stichting vereisen, en wijst de verzoeken van de moeder af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters en is op 22 oktober 2008 uitgesproken. De rechtbank benadrukt dat de communicatie tussen de moeder en de Stichting verbeterd moet worden, en dat de belangen van de vaders en de kinderen zwaarder wegen dan die van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 88495 / JE RK 08-1034 en 88496 / JE RK 08-1034
Beschikking van 22 oktober 2008 betreffende een verzoek tot wijziging van de gezinsvoogdij-instelling
op het verzoek in de zaak met nummer 88495 / JE RK 08-1034 van
van:
[de moeder]
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen moeder,
advocaat mr. M.M.T.H. Janssen.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank aan:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
mede kantoorhoudende te 6041 HM Roermond, Mariagardestraat 64,
hierna te noemen de Stichting;
- [de vader van kind 1],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vader van [kind 1];
- Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te 6040 AG Roermond, Postbus 279;
- de minderjarige [kind 1], geboren te [geboorteplaats], op
[geboortedatum 1997],
en op het verzoek in de zaak met nummer 88496 / JE RK 08-1034 van
[de moeder]
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen moeder,
advocaat mr. M.M.T.H. Janssen.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank aan:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
mede kantoorhoudende te 6041 HM Roermond, Mariagardestraat 64,
hierna te noemen de Stichting;
- [de vader van kind 2],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vader van [kind 2];
- [de partner van moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hiena te noemen de partner van moeder;
- Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te 6040 AG Roermond, Postbus 279;
- de minderjarige [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum 2001].
1. Het verloop van de procedure
1.1. De minderjarigen [kind 2] en [kind 1] zijn onder toezicht gesteld van de Stichting.
1.2. Bij beschikkingen van 28 mei 2008 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 mei 2009.
1.3. Moeder heeft op 12 augustus 2008 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, daartoe strekkende dat de Stichting wordt vervangen door een andere
gezinsvoogdij-instelling.
1.4. De Stichting heeft op 29 augustus 2008 een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzoek.
1.5. De zaak is op de zitting van de kinderrechter van 4 september 2008 verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
1.6. Op 18 september 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- moeder en haar partner, bijgestaan door mr. M.M.T.H. Janssen,
- drie vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
- de vader van [kind 2],
- de vader van [kind 1];
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming,
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. [kind 1] is 11 jaar en op [geboortedatum 1997] geboren uit de inmiddels beëindigde, affectieve relatie tussen moeder en de vader van [kind 1], de heer [de vader], die het kind heeft erkend. Moeder heeft het ouderlijk gezag over [kind 1].
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 mei 2007 is [kind 1] onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst, welke ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot 29 mei 2009 lopen. [kind 1] verblijft bij Rubicon.
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft de Stichting aan moeder een schriftelijke aanwijzing doen toekomen dat de omgang tussen moeder en [kind 1] wordt stopgezet.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 juli 2008 is deze aanwijzing vervallen verklaard, omdat de aanwijzing niet toereikend was gemotiveerd en de Stichting had nagelaten in haar aanwijzing aan te geven tot wanneer het omgangsverbod gold en wat moeder zou moeten doen om weer omgang te mogen hebben met [kind 1].
2.2. [kind 2] is 7 jaar en op [geboortedatum 2001] geboren uit de inmiddels beëindigde, affectieve relatie tussen moeder en de vader van [kind 2], de heer [de vader], die het kind heeft erkend. Moeder en de vader van [kind 2] hebben gezamenlijk het gezag over [kind 2].
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 mei 2007 is [kind 2] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling tot 29 mei 2009 loopt.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2007 is de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij moeder bepaald en is een omgangsregeling tussen [kind 2] en haar vader vastgesteld.
[kind 2] is voorts voor een periode van zes maanden uithuisgeplaatst, welke uithuisplaatsing is beëindigd, waarna Bureau Jeugdzorg [kind 2] op 29 februari 2008 bij haar vader heeft geplaatst.
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft de Stichting aan moeder een schriftelijke aanwijzing doen toekomen, inhoudende dat de omgang tussen moeder en [kind 2] wordt stopgezet.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 juli 2008 is deze aanwijzing vervallen verklaard, omdat de Stichting deze aanwijzing niet had mogen geven nu [kind 2] niet meer uithuisgeplaatst was. Ook was de aanwijzing in strijd met de beschikking van de kinderrechter, waarbij de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij moeder is bepaald.
2.3. Het standpunt van moeder:
Moeder wenst wijziging van de gezinsvoogdij-instelling voor beide kinderen. Moeder stelt dat de Stichting haar taak op dit moment in het geheel niet vervult.
Volgens moeder wordt haar geen hulp geboden om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen af te wenden of om haar de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van [kind 2] te doen behouden. Moeder wordt constant geconfronteerd met nieuwe gezinsvoogden. Mede door de gemaakte fouten is de verstandhouding met de Stichting zeer slecht. Na de vervallenverklaring van de aanwijzingen heeft de Stichting geen nieuwe besluiten over de omgang genomen en ook niet meegewerkt om omgang tussen moeder en de kinderen tot stand te laten komen.
De advocaat van moeder heeft ter zitting betoogd zelf te hebben geconstateerd, dat de communicatie tussen moeder en de Stichting zeer stroef verloopt en dat de Stichting gemaakte afspraken niet nakomt.
2.4. Het standpunt van de Stichting:
De Stichting erkent, dat de communicatie met moeder slecht verloopt en dat er fouten door de Stichting zijn gemaakt. Het belang van de kinderen heeft bij de Stichting echter altijd voorop gestaan. Moeder heeft het echter vrijwel onmogelijk gemaakt voor de gezinsvoogden om hun taak, om de bedreigde ontwikkeling van de kinderen samen met de opvoeders op te heffen, uit te voeren. Moeder en haar partner hebben van het begin af aan alleen maar gestreden tegen de opgelegde hulpverlening. Moeder heeft een agressieve houding naar hulpverleners, ontkent de problematiek bij de kinderen, bagatelliseert de zorgpunten en praat negatief over de vaders in aanwezigheid van de kinderen. Zij heeft haar verantwoordelijkheid als opvoeder niet genomen en heeft op belangrijke overlegmomenten verstek laten gaan. Zij betrekt de hulpverleners voortdurend in juridische procedures, waaronder een niet aflatende stroom klachten, en werkt alleen mee als er gebeurt wat zij wil. Inmiddels zijn er vijf gezinsvoogden en drie staffunctionarissen bij deze zaak betrokken (geweest).
Ter zitting heeft een medewerker van de Stichting opgemerkt dat de Stichting mogelijk te meegaand met moeder is geweest. Een wijziging van de gezinsvoogdij-instelling lost volgens de Stichting niets op en leidt alleen maar de aandacht af van datgene waar het om gaat, te weten het welzijn van de kinderen. Het zal enkel tot nog meer procedures leiden. De Stichting kent het dossier voorts goed. Een overdracht leidt dan ook enkel tot vertraging.
2.5. Het standpunt van de vader van [kind 1]:
Vader wenst geen andere gezinsvoogdij-instelling. Hij heeft een goed contact met de Stichting. Hij wil dat er eindelijk hulp komt voor de kinderen. De kinderen doen uitlatingen over zaken waar ze dagelijks mee zitten, ook over grensoverschrijdend seksueel gedrag. Hij vindt dat moeder gewoon moet meewerken met de hulpverleningsinstanties.
2.6. Het standpunt van de vader van [kind 2]:
De vader van [kind 2] is het evenmin eens met het verzoek van moeder. Hij wil dat er aandacht voor de kinderen komt. Benoeming van een nieuwe gezinsvoogdij-instelling leidt tot vertraging in de hulpverlening.
2.7. De rechtbank overweegt als volgt.
De gezaghebbende ouder kan op grond van artikel 1:254 BW, lid 5, de kinderrechter verzoeken de Stichting te vervangen door een Stichting in een andere provincie.
Dat kan nodig zijn als de verhoudingen tussen de Stichting en de betrokkenen zo slecht zijn, dat het belang van het kind vereist dat een andere Stichting met het toezicht wordt belast. Omdat dat veelal leidt tot toezicht door een ver weg gevestigde Stichting, wat de contacten tussen de instelling en de ouder en het kind niet ten goede zal komen, dient volgens de Memorie van Toelichting bij dit artikel, vervanging alleen in uitzonderlijke situaties uitgesproken te worden.
2.8. De rechtbank constateert, dat er van begin af aan een zeer moeizame verstandhouding bestaat tussen moeder en de Stichting. De oorzaak daarvan kan deels worden gevonden in de door de Stichting gemaakte procedurefouten en deels in de opstelling van moeder. Moeder weigert immers van aanvang af aan haar medewerking te verlenen aan hulpverlening. Zij ontkent de zorgelijke signalen die de kinderen geven en werkt onvoldoende mee aan oplossingen. Het feit dat er al vijf gezinsvoogden zijn geweest illustreert het vorenstaande.
Vervanging van de Stichting biedt naar het oordeel van de rechtbank geen oplossing voor deze problemen. Moeder en de Stichting zullen door de incidenten heen moeten kijken en moeten leren in de gegeven omstandigheden behoorlijk met elkaar te communiceren. Dat vergt inzet van twee kanten.
Bovendien dient bij de beoordeling van het verzoek ook te worden gelet op de belangen van de andere betrokken. De vaders hebben een goed contact met de Stichting en wensen handhaving van de bestaande situatie. Zij menen dat vervanging van de Stichting alleen maar tot vertraging leidt en dat achten zij niet in het belang van de kinderen. Zij willen zo spoedig mogelijk hulpverlening voor de kinderen.
De belangen van de vaders en de kinderen wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de belangen van moeder. Daar komt voor [kind 2] en haar vader bij, dat [kind 2] haar feitelijke hoofdverblijf bij vader heeft en zij en haar vader, veel meer dan moeder, veelvuldig met de Stichting van doen hebben.
2.9. De rechtbank concludeert dan ook dat de belangen van de kinderen geen vervanging van de Stichting vereisen. De rechtbank zal de verzoeken van moeder dan ook afwijzen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. wijst de verzoeken af.
De beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. P.C.G. Brants en
mr. R.H.A.M. Beaumont, kinderrechters, en ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
tn
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.