ECLI:NL:RBROE:2008:BG1077

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860217-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op tankstation en auto-inbraak met geweld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 20 oktober 2008, staat de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 november 2007 samen met een ander een overval heeft gepleegd op een tankstation in Tegelen. Tijdens deze overval werd de medewerkster onder bedreiging met een mes gedwongen om geld af te geven. De verdachte en zijn mededader waren gekleed in donkere kleding en gebruikten een plastic tas van de supermarkt PLUS om het gestolen geld in te verbergen. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA- en vingerafdrukken, de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bewezen verklaard. Daarnaast is de verdachte ook verantwoordelijk voor een auto-inbraak op 16 maart 2007, waarbij een handtas werd gestolen uit een geparkeerde auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 10 maanden en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, gezien zijn gedragsstoornissen en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is toegewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/860217-08
Parketnummer : 04/860233-06 (TTZ.GEV)
Parketnummer : 04/850047-07 (TTZ.GEV)
Uitspraak d.d. : 20 oktober 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum en -plaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Beh.centrum, Pater Kustersweg 8 Cadier en Keer.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 september 2007, 7 april 2008, 19 mei 2008, 9 juli 2008 en 6 oktober 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
In de zaak met parketnummer: 04/816217-08
hij op of omstreeks 18 november 2007 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 1200 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het op een dreigende wijze tonen van een mes aan die [slachtoffer] en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen:"Allemaal het geld hier", "Geef het geld" en/of "Geld snel en maak de kassa open", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) geld te pakken uit de kassa;
(artikel 317 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 18 november 2007 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 1200 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het op een dreigende wijze tonen van een mes aan die [slachtoffer] en/of (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen:"Allemaal het geld hier", "Geef het geld" en/of "Geld snel en maak de kassa open", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) geld te pakken uit de kassa;
(artikel 312 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
In de zaak met parketnummer: 04/860233-07
hij op of omstreeks 16 maart 2007 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een personenauto (merk: Renault, kleur: zilver) heeft weggenomen een handtas (onder meer inhoudende een portemonnee, een bankpas en/of een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die personenauto heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een ruit van die personenauto te vernielen, in elk geval door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Aangifte: pg. 553
In de zaak met parketnummer: 04/850047-07
hij op of omstreeks 29 december 2006 te Tegelen, in elk geval in de gemeente Venlo, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Glazenapplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een politieauto,
welk geweld bestond uit het met (een) ste(e)n(en), in elk geval met een hard voorwerp slaan en/of gooien tegen een of meer ruit(en) van die politieauto, in elk geval het vernielen van de ruiten van die politieauto;
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht)(incident 1, p. 95 t/m p. 170);
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte is van mening dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging met betrekking tot het onder parketnummer 04/860217-08 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan de in de “Aanwijzing voor de opsporing” gegeven aanwijzingen, nu er een bekende dader was en deze volgens de aanwijzing aangehouden had dienen te worden.
Door drie getuigen zijn als mogelijke daders van de overval aangewezen [bijnaam betrokkene] ([naam betrokkene]) en iemand met een fors postuur. Die getuigen zijn later gehoord en blijven spreken over [bijnaam betrokkene]. Verder heeft de politie aanvullende informatie ontvangen over [bijnaam betrokkene] en een persoon genaamd [betrokkene 2]. De politie heeft met die informatie niets gedaan. [bijnaam betrokkene] is één keer gehoord, waarbij hem gevraagd is of hij de overval gepleegd heeft. [bijnaam betrokkene] heeft daarop “Nee” geantwoord. [bijnaam betrokkene] is puur voor de vorm gehoord, omdat de verdediging daar op gehamerd heeft en ook nog omdat hij zich toevallig op het politiebureau bevond.
In het dossier bevindt zich geen informatie waaruit kan worden afgeleid dat er geen DNA-match is geweest met betrekking tot DNA van mogelijke verdachten als [bijnaam betrokkene] en [betrokkene 1] en het aangetroffen DNA op de aangetroffen kleding.
De mogelijke verdachte [betrokkene 1] was ten tijde van de overval met verlof. [betrokkene 1] zat gedetineerd voor een overval op hetzelfde tankstation als waar verdachte van wordt verdacht. Uit het dossier blijkt niet van een serieus onderzoek naar [betrokkene 1] als mogelijke verdachte.
Naar de mening van de raadsman is het voorts niet onmogelijk dat de groep jongeren die verdachte betrekt bij de openlijke geweldpleging tegen de politieauto, verdachte tracht te betrekken bij de overval op het tankstation.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [bijnaam betrokkene] en [betrokkene 1] door de politie zijn gehoord. Ook de jeugdige getuigen, [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn gehoord. Hun verklaringen zijn niet te koppelen aan de overval. Verder heeft vergelijking van het DNA-profiel gevonden op de kleding niet gematcht met de in de DNA-databank aanwezigen DNA-profielen van [naam betrokkene] en [betrokkene 1]. Er waren geen redenen om verder te rechercheren op deze personen.
Dat de genoemde [betrokkene 2] als verdachte aangemerkt zou kunnen worden, wordt ontkracht door de verklaring van aangeefster die zegt [betrokkene 2] te kennen en verder niet aangeeft dat [betrokkene 2] een van de daders was. Indien de raadsman van oordeel zou zijn geweest dat er nog nadere onderzoekshandelingen verricht hadden dienen te worden, had het op de weg van de raadsman gelegen om een mini-instructie te vragen bij de rechter-commissaris.
De officier van justitie is van mening dat er geen redenen aanwezig waren om verder door te rechercheren op genoemde personen. Er is dan ook niet gehandeld in strijd met de “Aanwijzing voor de opsporing”. De officier van justitie acht zich daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt slechts een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van diens zaak, tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak sprake is van minimaal twee daders. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het openbaar ministerie niet tot aanhouding van andere bekende verdachten is overgegaan, wat daar ook van zij, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak van deze verdachte niet raakt.
Het beroep van de raadsman op de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt dan ook verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2008 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
In de zaak met parketnummer 04/860217-08.
Verdachte heeft bij zijn eerste verhoor, waarbij geen raadsman aanwezig was, verklaard dat hij in de buurt woont van de PLUS-supermarkt en daar regelmatig boodschappen doet. Verdachte kan bij het pakken van de aldaar ter gebruik liggende plastic zakken van de PLUS-supermarkt een van de zakken met zijn vingers hebben aangeraakt, waardoor zijn vingerafdruk op die zak is terechtgekomen. Het is derhalve mogelijk dat die plastic zak door iemand anders bij de overval is gebruikt.
De verklaring van de getuige [getuige 4] levert ook geen link richting verdachte op. De getuige ziet dat twee personen wat aan het rommelen zijn. De afstand van de getuige tot de twee personen is groot en er is op die plaats geen verlichting. De getuige ziet niemand in een witte trui met zwarte strepen. Voorts verklaart de getuige niet over het dragen van sjaals door die twee personen. De getuige is er niet zeker van of het dezelfde personen zijn die hij eerder heeft gevolgd.
Voorts kunnen vraagtekens worden gesteld bij het aantreffen van de kleding. In ieder geval is het aantreffen van DNA-sporen van verdachte op die kleding onvoldoende bewijs om verdachte te veroordelen voor de overval.
In de rapportage van het NFI van 18 maart 2008 (pag. 14) is geen statistische berekening opgenomen van de kans dat de op de sjaals aangetroffen DNA-sporen van verdachte afkomstig zouden kunnen zijn.
Blijkens het rapport van het NFI van 25 juni 2008 zijn op de onderzochte kleding meerdere DNA-profielen gevonden. Kleding hoef je niet lang te dragen om daar DNA-sporen op achter te laten. De mogelijkheid blijft open dat de kleding door een ander is gedragen dan verdachte, maar dat de DNA-sporen van verdachte op de kleding zijn gekomen op het moment dat verdachte die kleding heeft geleend, of dat hij die kleding heeft gedragen en daarna heeft afgestaan aan bijvoorbeeld “de zak van Max”. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (NS 2007/366) volgt dat DNA-onderzoek niet per definitie voldoende is om aan te nemen dat verdachte is betrokken bij het ten laste gelegde feit.
In de zaak met parketnummer 04/860233-07.
Twee getuigen hebben verklaard dat het niet de persoon was met de rode broek die de ruit van de auto insloeg. Getuigen [getuige 5] ziet 2 personen, waarvan er één is doorgelopen. Verdachte zegt zelf dat hij bij de auto is gestopt, heeft rondgekeken en dat hij daarna is doorgelopen. Verdachte wist niet dat zijn medeverdachte van plan was om een auto-inbraak te gaan plegen. Er had van tevoren ook geen overleg plaatsgevonden. Er kan dan ook geen sprake zijn van medeplegen van de auto-inbraak. Dat verdachte wegrende voor de politie is te verklaren uit het feit dat hij eerder dat jaar twee keer in verzekering is gesteld door de politie en daarop door de rechter-commissaris weer in vrijheid is gesteld.
In de zaak met parketnummer 04/850047-07.
De getuigen [getuige 6] en [getuige 7] hebben bij de politie verklaard dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de ruiten van de politieauto hebben stuk gemaakt. Beide getuigen leggen een geloofwaardige verklaring af. Beide getuigen verklaren ook over andere door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gepleegde strafbare feiten. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bekennen zelf de feiten waarvan zij worden verdacht. Alleen de vernieling van de politieauto wordt door hen ontkend. [betrokkene 4] zucht en steunt als hij ondervraagd wordt over de vernieling van de politieauto. Er is derhalve geen aanleiding om aan de verklaring van de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] te twijfelen. De getuigen [getuige 8] en [getuige 9] zijn vrienden van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en niet van verdachte. De verklaringen van [getuige 8] en [getuige 9] komen niet overeen met de verklaringen die de getuigen [getuige 10], [getuige 11], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben afgelegd. De groep laat verdachte opdraaien voor de vernielingen aan de politieauto.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
7.2.1 Samenvatting van de bewijsmiddelen, standpunten van de rechtbank en de bewezenverklaring.
In de zaak met parketnummer 04/860217-08.
1. Aangeefster [slachtoffer] verklaart dat zij op 18 november 2007 werkzaamheden aan het verrichten was in tankstation [tankstation] te Tegelen. Aangeefster zag dat 2 personen in de winkel stonden en beiden een muts op hadden en een sjaal voor het gezicht. Aangeefster hoorde dat een van de twee personen zei: “Allemaal het geld hier of geef het geld”. Aangeefster zag dat een van de personen een mes in zijn hand hield. Die persoon had een gestreepte trui aan. Deze persoon noemt aangeefster overvaller 1. Overvaller 1 hield het mes voor zich. Het mes wees met het snijgedeelte van het mes met de punt in de richting van aangeefster. Aangeefster verklaart uit angst achter de toonbank te zijn gelopen om het geld te pakken. Toen aangeefster de kassa niet open kon krijgen werden de overvallers kwaad. Overvaller 1 stak met het mes in de muismat. Aangeefster verklaart verder dat de overvallers zeiden: “Geld snel en maak de kassa open”. Aangeefster haalde het geld uit de kassa en gaf het aan overvaller 1. Aangeefster zag dat overvaller 1 een plastic draagtas bij zich had. Aangeefster zag voorts dat de overvallers vervolgens wegrenden en de Kaldenkerkerweg overstaken.
Aangeefster geeft als signalement van overvaller 1 op:
- Man, licht getint uiterlijk, normaal postuur;
- hij droeg een donkerkleurige muts ver over zijn hoofd getrokken en een grijze wollen sjaal, die ver voor het gezicht zat zodat alleen de ogen en een klein stukje van de neus zichtbaar waren;
- hij droeg een gestreepte trui met horizontale strepen;
Aangeefster omschrijft overvaller 2 als een man.
Aangeefster omschrijft de plastic draagtas als wit, donkerblauw en weinig tekst.
Aangeefster geeft aan dat het geld eigendom is van [tankstation].
Aangeefster verklaart voorts dat zij het geld afgegeven heeft omdat zij bang was dat de overvallers haar dood zouden steken. De overvallers kwamen erg dreigend over omdat aangeefster dicht bij de overvallers stond en het getoonde mes groot was.
2. Van de overval zijn camerabeelden gemaakt die door verbalisant [verbalisant 1] zijn bekeken. De verbalisant ziet op de beelden dat de deur van de shop van het tankstation [tankstation] te Tegelen wordt geopend door dader 1, met als signalement: lichtkleurige broek, licht met donkere sjaal voor de mond geslagen, trui met lichte en donkere horizontale strepen en in de linkerhand een lichte tas.
Dader 1 houdt zijn rechterhand achter zijn broek, ter hoogte van zijn kont en pakt vervolgens met deze rechterhand een groot mes tevoorschijn met een zwart heft. Terwijl dader 1 het mes in zijn rechterhand vasthoudt, met de punt schuin naar beneden gericht doch in de richting van de medewerkster, duwt hij de medewerkster in de richting van de balie. De ruimte tussen de mespunt en het lichaam van de vrouw schat de verbalisant op minimaal vijftig centimeter. Dader houdt het mes op buikhoogte. Vervolgens legt dader 1 een plastic tas op de toonbank. Dader 1 staat met het mes in zijn rechterhand geklemd met de punt naar beneden gericht en maakt prikkende bewegingen in de toonbank en in een matje dat op de toonbank ligt. Dader 2 pakt de plastic tas van de toonbank en houdt deze voor zich. Dader 2 pakt de tas met twee handen vast en houdt deze open voor de medewerkster.
De medewerkster pakt met haar linkerhand kennelijk bankbiljetten uit de kassalade en stopt het geld in de plastic tas.
Dader 2 trekt de plastic tas over de toonbank heen en loopt vervolgens weg. Op de plastic tas staat duidelijk “PLUS” te lezen met het logo van de PLUSmarkt. Dader 1 en 2 lopen naar buiten en lopen vervolgens versneld linksaf richting de Kaldenkerkerweg en steken deze weg over in de richting van de Heidenendstraat.
3. Van de camerabeelden zijn foto’s genomen, waarop de rechtbank ziet dat een van de overvallers een horizontaal gestreepte trui draagt en een plastic tas in zijn hand heeft.
4. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij 18 november 2007 in het tankstation Texaco twee personen voor de balie van het tankstation ziet staan. De getuige stapt uit zijn auto en ziet deze twee personen de Kaldenkerkerweg oversteken richting de Heidenendstraat. De getuige ziet dat een van de personen een donker kleurige muts op zijn hoofd had, waarbij alleen de ogen vrij waren. Deze persoon droeg een witte trui met zwarte strepen. Deze persoon rende achter de andere persoon aan. De getuige verliest de twee personen vervolgens uit het oog. Als de getuige op een bruggetje, gelegen tussen de Wambachsingel en de Hertenkamp staat ziet hij twee personen wat rommelen. De getuige ziet dat deze twee personen een licht kleurige tas bij zich hebben. De getuige meende een plastic tas te zien.
De getuige heeft voorts verklaard dat hij op dat moment via zijn mobiele telefoon contact kreeg met zijn vrouw.
De getuige naderde op een gegeven moment een zandpad van links. In dit zandpad zag getuige twee personen die aan het rommelen waren. Getuige zag dat er iets op de grond lag en dat de twee personen daar iets mee aan het doen waren. Getuige meende ook een tas gezien te hebben. Getuige zag ook dat de twee personen van boven iets roodkleurigs aan hadden en van onder iets donkerkleurigs.
Getuige zag vervolgens dat deze twee personen achter hem aan liepen. Ondertussen had zijn vrouw haar mobiele telefoon aan de politie gegeven. De getuige heeft daarna contact onderhouden met de politie.
5. De ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] troffen de getuige waarmee verbalisant [verbalisant 2] telefonisch in contact stond. De verbalisanten zijn met de getuige de route teruggelopen. De verbalisanten verklaren dat zij op deze route een aantal kledingstukken en een plastic tas hebben zien liggen. Halverwege de rand van het bos werd door de verbalisanten aan de linkerzijde van het pad, gezien de looprichting van de daders, achter een prikkeldraadafrastering een donker blauwe sjaal gevonden. Vanaf deze lokatie loopt een pad rechtsaf het bos in dat aan het einde weer uitkomt op het pad waar getuige beide verdachten voor het laatst heeft gezien. Aan de rand van dit pad zagen de verbalisanten diverse kledingstukken in de struiken liggen.
6. Door verbalisant [verbalisant 3] is aan verbalisant [verbalisant 4] de plaats aangegeven waar de kledingstukken en een plastic zak waren aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat de kledingstukken tussen braamstruiken lagen langs het pad. De joggingbroek en de groen/witte sjaal lagen bij elkaar. De bruine trui met witte strepen lag op korte afstand van deze kledingstukken. De plastic zaak betrof een zak van de supermarktketen “Plus” en lag enkel meters voorbij de bruine trui. De blauwe sjaal lag op korte afstand van deze kledingstukken langs de bosrand.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft de aangetroffen kledingstukken verpakt, gewaarmerkt en inbeslaggenomen (sporen 1 t/m 4).
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zagen dat het de volgende kleding betrof.
- een lichtgrijze joggingbroek, merk Footlocker;
- een bruine trui met wit/grijze horizontale strepen, merk Tazzio Jeans;
- een lichtgroene sjaal met ingeweven zilvergaren;
- een blauwe sjaal.
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zagen dat de plastic zak van de supermarktketen “Plus” was. Verbalisant [verbalisant 4] heeft op de plastic zaak drie dactyloscopische sporen aangetroffen (sporen 8 t/m 10)
Spoornummer omschrijving (code)DNA-zegel
1 joggingbroek, kleur grijs FEA703
2 trui, kleur bruin FEA704
3 sjaal, kleur groen FEA705
4 sjaal, kleur blauw FEA706
8 dacty spoor vinger plastic “Plus”zak
9 dacty spoor vinger plastic “Plus”zak
10 dacty spoor vinger plastic “Plus”zak
De sporen 1 tot en met 4 zijn vezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.
De sporen 8 tot en met 10 zijn verzonden aan het DNRI te Zoetermeer.
7. In de brief van het DNRI wordt aan de Regiopolitie de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek medegedeeld in de zaak met de navolgende gegevens:
Contactpersoon [voorletters]. [verbalisant 4]
Datum 18-11-2007
Adres [adres] Tegelen
Benadeelde [tankstation]
Ontvangen 3 stukken plastic.
Als uitslag is vermeld dat op spoor nr. 3A, aangetroffen op de plastic zak door middel van nazoekingen is geïdentificeerd op een afdruk van de rechterpink voorkomende op het vingerafdrukkenblad ten name van [verdachte], geboren op [geboortedatum en -plaats].
8. Verbalisant [verbalisant 4] heeft opgemerkt dat hem na telefonische overleg met de onderzoeker van het DNRI, is gebleken dat het DNRI de veiliggestelde dactyloscopische sporen, door verbalisant [verbalisant 4] genummer 8 tot en met 10 heeft genummerd als spoornummers 1 tot en met 3. Op het stukje plastic zak, genummerd spoor 10 (c.q. 3) stonden twee dactyloscopische sporen die door de onderzoeker van het DNRI als spoornummer 3A en 3B werden genummerd.
9. De hiervoor onder 5 genoemde sjaal, spoor FEA705, is door het NFI onderzocht op biologische sporen.
Daarbij zijn de bemonsteringen FEA705#1, FEA705#2, FEA705#4 en FEA705#5 veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek en zijn daarvan DNA-profielen verkregen.
Als resultaat van het vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van [verdachte] REJ270 is het volgende bevonden.
Sporenmateriaal Celmateriaal kan afkomstig Berekende frequentie
Zijn van: DNA-profiel
bemonstering FEA705#1 [verdachte] REJ270 niet te berekenen
en minimaal één onbekende
persoon
bemonstering FEA705#2 [verdachte] REJ270 niet te berekenen
en minimaal één onbekende
persoon
bemonstering FEA705#4 [verdachte] REJ270 niet te berekenen
en minimaal één onbekende
persoon
bemonstering FEA705#4 [verdachte] REJ270 niet te berekenen
en minimaal één onbekende
persoon
10. De hiervoor onder 5 genoemde joggingbroek, spoor FEA703 en de trui, spoor FEA704, zijn door het NFI onderzocht op biologische sporen.
Daarbij zijn de bemonsteringen FEA705#1, FEA705#2, FEA705#4 en FEA705#5 veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek en zijn daarvan DNA-profielen verkregen.
Op de joggingbroek, spoor FEA703, zijn de navolgende bemonsteringen veiliggesteld voor DNA-onderzoek:
FEA703#1 (binnenzijde tailleband)
FEA703#2 (touwtjes)
Op de trui, spoor FEA704, zijn de navolgende bemonsteringen veiliggesteld voor DNA-onderzoek:
FEA704#1 (binnenzijde kraag)
FEA704#2 (binnenzijde manchetten)
Als resultaat van het vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van [verdachte] REJ270 is het volgende bevonden.
Sporenmateriaal Celmateriaal kan afkomstig Berekende frequentie
Zijn van: DNA-profiel
bemonstering FEA703#1 onbekende vrouw B (hoofdprofiel) kleiner dan één op
één miljard
[verdachte] REJ270 kleiner dan één op
één miljard
bemonstering FEA703#2 onbekende vrouw B niet berekend
[verdachte] REJ270 niet berekend
bemonstering FEA704#1 [verdachte] REJ270 circa één op 136
hoofdprofiel, miljoen
onbekende vrouw B niet berekend
bemonstering FEA704#2 [verdachte] REJ270 kleiner dan één op
hoofdprofiel, één miljaard
onbekende vrouw B niet berekend
minimaal één andere n.v.t.
onbekende persoon
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat het tankstation is overvallen door twee mannelijke personen waarvan een gekleed was in een horizontaal gestreepte trui. Op het moment dat deze personen het tankstation verlaten en wegrennen in de richting van de Heidenendstraat wordt de achtervolging ingezet door getuige [getuige 4]. Getuige verliest daarop de twee personen uit het oog. Uit de beschrijving die getuige [getuige 4] geeft van de twee personen die hij later ziet rommelen en waarbij hij een lichtkleurige tas ziet, maakt de rechtbank op dat het om dezelfde personen gaat. Nadat getuige [getuige 4] wederom het contact met de 2 personen heeft verloren, ziet hij later weer 2 personen op een zandpad die weer aan het rommelen zijn. Op deze plaats worden later door de verbalisant [verbalisant 4] kledingstukken en een plastic zaak aangetroffen. De kledingstukken worden nader bekeken en preciezer omschreven als een lichtgrijze joggingbroek, een bruine trui met wit/grijze horizontale strepen en een lichtgroene sjaal met ingeweven zilvergaren. De plastic zak wordt nader omschreven als een plastic zak van de supermarktketen PLUS. De rechtbank komt tot het oordeel dat deze omschrijvingen van de kleding en de plastic tas overeenkomen met de door aangeefster gegeven omschrijvingen van de kleding die overvaller 1 heeft gedragen bij de overval en de plastic tas die overvaller 1 bij de overval in zijn handen heeft gehad en met de kleding van één van de overvallers en de plastic tas die hij in zijn handen heeft, zoals te zien is op de foto’s die van de camerabeelden van de overval zijn gemaakt.
Op grond van de kort op elkaar volgende gebeurtenissen, het plegen van de overval, de achtervolging door de getuige, het zien rommelen en het direct daarna aantreffen van de hiervoor genoemde kleding en plastic tas maakt de rechtbank op dat het overvaller 1 is geweest die deze kleding heeft gedragen bij de overval op het tankstation [tankstation] en daarbij de plastic tas van de Plusmarkt in zijn handen heeft gehad.
De hiervoor genoemde kleding is vervolgens op sporen onderzocht, bemonsterd en er heeft DNA-vergelijkend onderzoek plaatsgevonden.
Op de binnenzijde van de tailleband van de grijze joggingbroek is het DNA-profiel gevonden van een onbekende vrouw B en van verdachte. De berekende frequentie dat het van verdachte gevonden DNA-profiel van een ander is dan van verdachte is kleiner dan één op één miljard.
Op de binnenzijde van de kraag van de trui is een DNA-profiel gevonden van de hiervoor genoemde onbekende vrouw B en van verdachte. De berekende frequentie dat het van verdachte gevonden DNA-profiel van een ander is dan van verdachte is, is circa één op 136 miljoen.
Voorts is op de binnenzijde van de manchetten van de trui DNA-profiel aangetroffen van de onbekende vrouw B, verdachte en minimaal van één andere onbekende persoon. De berekende frequentie dat het van verdachte gevonden DNA-profiel van een ander is dan van verdachte is kleiner dan één op één miljard.
Nu uit de verklaring van aangeefster blijkt dat de overval is gepleegd door twee mannelijke personen, sluit de rechtbank de onbekende vrouw B uit als dader van de overval.
Op grond van het aantreffen van DNA van verdachte op de binnenzijde van de tailleband van de joggingbroek, op de binnenzijde van de kraag van de trui en op de binnenzijde van de manchetten van de trui, in combinatie met het aantreffen van een vingerafdruk op de zak van de Plusmarkt, die in de korte nabijheid van de kleding is aangetroffen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte is geweest die die betreffende kleren ten tijde van de overval heeft gedragen en de plastic tas ten tijde van de overval in zijn handen heeft gehad.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2007 te Tegelen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [tankstation], welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het op een dreigende wijze tonen van een mes aan die [slachtoffer] en daarbij tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen:"Allemaal het geld hier", "Geef het geld" en "Geld snel en maak de kassa open", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 04/860217-8 als “en/of” is ten laste gelegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en zijn mededader bij het graaien in de kassa geld hebben weggepakt.
De verdachte moet van dit onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 04/850047/07
Aangever [Aangever] heeft verklaard dat opsporingsambtenaren op 29 december 2006 omstreeks 20.50 uur hun dienstvoertuig, Opel Zafira, parkeren op het Glazenapplein te Tegelen. Op het moment dat de auto op het Glazenapplein, ter hoogte van de Plusmarkt werd geparkeerd waren alle ramen nog intact. Nadat de opsporingsambtenaren het dienstvoertuig hadden geparkeerd zijn ze uit de auto gestapt en te voet gaan surveilleren. Toen de opsporingsambtenaren ongeveer 10 minuten later weer bij voornoemd dienstvoertuig arriveerden, zagen zij dat 7 ruiten van het dienstvoertuig waren vernield. Alleen de voorruit was nog intact.
De verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] verklaren daarover eensluidend. De verbalisanten verklaren dat toen zij terug liepen in de richting van het Glazenapplein zij werden aangesproken door getuige [getuige 9]. Deze getuigen vertelde tegen de verbalisanten dat hij gezien had dat een aantal minuten geleden twee jongens de ruiten van het dienstvoertuig hadden vernield. De verbalisanten zijn toen naar het dienstvoertuig gelopen en zagen dat alle ruiten met uitzondering van de voorruit waren vernield.
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat hij zich op het Glazenapplein bevond en twee jongens naar de geparkeerde politieauto zag lopen. De getuige zag dat beide jongens iets uit hun broekzak haalden. De getuige heeft voorts nog gezien dat een jongen links langs de politieauto ging staan en de andere jongen aan de rechterkant. De getuige zag toen dat de jongens met een voorwerp in de hand de ruiten aan de zijkant insloegen. De lange jongen, jongen 1, sloeg ook de achterste ruit kapot. Getuige [getuige 9] heeft voorts verklaard verdachte te hebben herkend als een van de personen die de ruiten hadden ingegooid. De getuige verklaart gezien te hebben dat verdachte de ruiten aan de passagierszijde in sloeg. De getuigenverklaring van getuige [getuige 9] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 8] die heeft verklaard op vrijdag voor nieuw jaar rond een uur of 20.00 uur getuige te zijn geweest van de vernieling van de politieauto die op het Glazenapplein te Tegelen, ter hoogte van de Plus supermarkt stond. De getuige [getuige 8] heeft verklaard gezien te hebben dat twee personen via de voorkant van de auto kwamen aanlopen en dat een persoon links en een persoon rechts van de auto liep. De getuige heeft gezien dat beide personen met hun handen tegen de ruiten van de auto sloegen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaringen van [getuige 8] en [getuige 9] onbetrouwbaar zijn omdat zij bevriend zouden zijn met de echte daders [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en zo de schuld in de schoenen van verdachte willen schuiven.
De verklaringen van de getuigen [getuige 9] en [getuige 8] zijn met betrekking tot het ten laste gelegde gelijkluidend en worden voorts ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 10] , die verklaart dat hij met [getuige 9] naar de politie is gelopen om de schade aan de politieauto te melden. De getuigen bevestigen tijdens hun verhoren door de rechter-commissaris dat de eerder door hen afgelegde verklaringen op waarheid berusten. De getuige [getuige 9] verklaart tegenover de rechter-commissaris de naam van verdachte niet eerder te hebben willen noemen, omdat de getuige een vriend van verdachte was. De getuige [getuige 9] verklaart verder dat de vriendschap met verdachte is beëindigd op het moment dat verdachte zijn bij de politie afgelegde verklaring, waarin de getuige verdachte noemt als dader van het ingooien van de ruiten van de politieauto, heeft gelezen.
De rechtbank acht op grond bovenstaande bewijsmotivering wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2006 te Tegelen, met een ander, op of aan de openbare weg, het Glazenapplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een politieauto, welk geweld bestond uit het met een voorwerp slaan tegen ruiten van die politieauto en het vernielen van de ruiten;
In de zaak met parketnummer 860233-07
Aangeefster [slachtoffer 2] doet aangifte van diefstal uit haar auto, een zilverkleurige Renault Megane, met op de zij- en achterkant de tekst: “een zwemschool naar keuze [telefoonnummer] / [naam] zwemschool”en een blauw logo in de vorm van een poppetje, op 16 maart 2007 omstreeks 16.20 uur op de Zandstraat te Venlo. Aangeefster heeft verklaard dat zij bij het verlaten van het voertuig, deze afsloot en op de passagiersstoel haar handtas met inhoud heeft laten staan. Als zij weer terug komt bij haar auto ziet aangeefster dat genoemde handtas is ontvreemd. Aangeefster omschrijft haar tas als een zwarte (nep)lederen handtas en heeft verklaard dat de navolgende spullen in haar handtas zaten: een portemonnee met inhoud, onder andere een bankpas en vermoedelijk aan papiergeld € 70,00. Aangeefster heeft verklaard dat zij schade had aan het rechterraam van het voorportier.
Getuige [getuige 12] heeft verklaard op 16 maart 2007, omstreeks 16.15 uur, gezien te hebben dat op de Zandstraat een personenauto geparkeerd stond, met een tekst van een zwemschool op de zijkant. Getuige [getuige 12] ziet plotseling twee jongens bij voornoemde auto staan en ziet dat een van die twee jongens de bijrijdersruit in slaat. Als signalement van de daders geeft getuige [getuige 12] op voor dader 1: licht getint, rode broek en lichte trui; dader 2, licht getint, donkere (blauwe of zwarte broek).
Getuige [getuige 5] bevestigt de verklaring van getuige [getuige 12]. Getuige [getuige 5] heeft ook gezien dat twee jongens bij een geparkeerde auto, met als opschrift iets over een zwemschool met daarbij een mobiel nummer, stonden en dat die twee jongens in de auto keken. Getuige [getuige 5] ziet meteen hierop dat persoon 1 met zijn elleboog een soort slaande beweging maakte tegen de ruit van de passagiersdeur en dat die ruit meteen geheel kapot sprong. Persoon 1 greep meteen met zijn arm in de auto.
Getuige [getuige 5] omschrijft persoon 2 als met een donker uiterlijk, rode sportbroek met wit T-shirt.
De verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] hebben verklaard dat zij op 16 maart 2007 omstreeks 16.26 uur een melding kregen dat er werd ingebroken in een auto op de Zandstraat en als signalement van de daders door kregen: twee jongens , getinte huidskleur en een van hen zou een rode joggingbroek dragen en de andere een donkere broek. Verbalisanten zien op de Fransciscanenstraat, een straat verwijderd van de Zandstraat, twee jongens die aan het signalement voldoen. De verbalisanten stoppen bij die jongens en zien dat de jongen met de rode joggingbroek weg rent. De jongen met de donkere broek, genaamd [medeverdachte], wordt vervolgens aangehouden. De verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] hebben voorts verklaard dat zij bij fouillering van de verdachte [medeverdachte] een rugzak aantroffen welke [medeverdachte] bij zijn aanhouding droeg. In de rugzak troffen de verbalisanten een dames handtas aan, inhoudende een portemonnee, inhoudende onder andere een bankpas. Tevens zat in de portemonnee een bedrag van vermoedelijk 70 euro aan papiergeld.
De verbalisanten [verbalisant 10], [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hebben verklaard op 16 maart 2007 omstreeks 16.26 uur een melding te hebben gekregen van een autoinbraak op de Zandstraat. De verbalisanten hebben voorts verklaard dat zij zien dat de in het zwart geklede verdachte door collega’s is aangehouden. De verbalisanten zien vervolgens de verdachte, licht getint, een rode trainingsbroek, een wit T-shirt lopen en houden deze verdachte aan. Deze verdachte is genaamd [verdachte].
De verbalisant [verbalisant 10] heeft voorts verklaard dat hij na de aanhouding van verdachte bij de fouillering in de sokken van verdachte één bankbiljet van 50 euro, één bankbiljet van 20 euro en één bankbiljet van 10 euro aantreft.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde verklaringen van de getuigen [getuige 12], [getuige 5] en aangeefster af dat twee jongens bij de auto van aangeefster staan, er in kijken en dat één van hen de ruit van de auto verbreekt en de handtas met inhoud van aangeefster uit de auto pakt. De gealarmeerde verbalisanten houden, op grond van de gegeven signalementen kort na de melding en in de buurt van de auto waarin is ingebroken verdachte en zijn mededader aan. In de sok van verdachte worden bij de fouillering 3 bankbiljetten aangetroffen, in totaal 80 euro. Bij de medeverdachte wordt bij zijn aanhouding de gestolen handtas met inhoud aangetroffen.
De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2007 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (merk: Renault, kleur: zilver) heeft weggenomen een handtas onder meer inhoudende een portemonnee, een bankpas en een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot die personenauto hebben verschaft door een ruit van die personenauto te vernielen;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 04/860217-08:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 312, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 04/860233-07:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 04/850047-07:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de GZ-psycholoog K.T.E. Zászlós en de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M Broekman zijn omtrent de geestvermogens van verdachte op 29 juni 2008 rapportages uitgebracht. De deskundigen komen niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 6 oktober 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 10 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd verdachte de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting voor de duur van 2 jaar op te leggen, maar dan wel geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van begeleiding door de jeugdreclassering voor duur van de proeftijd, ook als dat in houdt behandeling door de FPK De Horst en als nadere bijzondere voorwaarde dat verdachte zal deelnemen aan het ITB-HKJ-traject.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, kan worden volstaan met een jeugddetentie, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de jeugdreclassering, ook als dat in houdt behandeling bij FPK De Horst. De rapportages van de psycholoog en psychiater zijn niet voldoende overtuigend om tot de conclusie te komen dat het gevaar van verdachte voor de samenleving, enkel kan worden weggenomen door het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Iedereen binnen het gezin van verdachte heeft zijn plek gevonden en begeleiding van verdachte kan ook in het kader van een ITB-HKJ traject.
De raadsman heeft ter terechtzitting een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen ernstige bezwaren jegens verdachte aanwezig zijn en er geen gronden aanwezig zijn die een voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De raadsman voert daartoe aan dat er geen recidive gevaar aanwezig is en ook de grond van de geschokte rechtsorde zich niet voordoet. Voorts is de raadsman van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 67a, lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft subsidiair verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen onder door de rechtbank te stellen voorwaarden.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, openlijke geweldpleging tegen goederen en een auto-inbraak.
De ernst van de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt neemt in de tijd toe en eindigt met een overval op een tankstation in Tegelen. De overval op het tankstation betreft een zeer ernstig feit en de rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft zijn eigen (financieel) gewin voorop gesteld, zonder daarbij rekening te houden met de gevolgen die dit voor de medewerkster van het tankstation moet hebben gehad. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de door verdachte gepleegde overval last gehad van nachtmerries, zij durfde niet alleen te wandelen en ook het afsluiten van het tankstation durfde het slachtoffer niet meer. Voorts is het slachtoffer heel alert geworden op alles wat er rond haar gebeurt.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte geen openheid van zaken geeft nu verdachte ervoor heeft gekozen zich op zijn zwijgrecht te beroepen.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte zich blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging
De rechtbank ziet dan ook geen redenen om een andere straf op te leggen dan een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, mede gelet op de adviezen van de psycholoog en psychiater, is voldaan.
De rechtbank verwijst daarbij naar de rapportage van de psycholoog drs. K.T.E. Zászlós, gedateerd 29 juni 2008, onder meer inhoudende:
“Er is sprake van een gedragsstoornis NAO, beginnend in de adolescentie, bij een jongeman die in zijn ontwikkeling ook ADHD-kenmerken laat zien. Hiermee samenhangend vertoont hij een zwakke impuls- en agressieregulatie, is hij beïnvloedbaar en kan het functioneren van zijn geweten als onrijp worden beschouwd. Aldus is er sprake van een gebrekkige en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.(…)
(…) Indien de feiten bewezen worden geacht, was hiervan ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. (…)
(…) Indien bewezen, is betrokkene weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien, maar is hij op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling en zijn ziekelijke stoornis onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen (…).
(…) Alles overziend kan worden geadviseerd betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…)
(…) Betrokkene kent een voorgeschiedenis waarin sprake is van justitiecontacten. Indien hij schuldig voor het hem thans ten laste gelegde delict wordt gevonden, is er sprake van een toename in de ernst van zijn delictsgedragingen. Dit in combinatie met de aard van zijn gedrags- en ADHD problematiek, waarbij sprake is van een zwakke impulsregulatie, een gering gevoel van eigenwaarde, beïnvloedbaarheid bij vrienden, egocentrisme, zwakke empatische vermogens en bagatelliserende en ontkennende houding maakt dat de kans op herhaling zeer groot is.
De indruk ontstaat dat ouders in de thuissituatie onvoldoende zicht en grip hebben op het gedrag van hun zoon buitenshuis. Daarnaast wekt moeder de indruk haar zoon nogal in bescherming te nemen, waardoor hij onvoldoende wordt geconfronteerd met de consequenties van zijn gedrag.
Een beschermende factor is het gegeven dat betrokkene open staat voor hulp en zoveel ambitie heeft dat het hem gelukt is een schooldiploma te halen en ook gestart is met een nieuwe opleiding waar hij straks weer terecht kan.(…)
(…) Betrokkene kent een voorgeschiedenis waarin reeds enkele jaren sprake is van herhaaldelijk recidiveren met grensoverschrijdend gedrag. Het intensieve begeleidingstraject ITB-HKJ lijkt onvoldoende effect te hebben gehad en heeft een recidiveren (indien bewezen) van een ernstig strafbaar feit niet kunnen voorkomen. Om de kans op herhaling te voorkomen, is het wenselijk om opnieuw ITB-HKJ traject op te leggen en in aansluiting daarop het reguliere jeugdreclasseringscontact voort te zetten. Daarnaast is behandeling in een forensische polikliniek zoals De Horst of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Belangrijke aandachtspunten in de behandeling van betrokkene zijn: zijn ADHD problematiek, zijn onrijpe gewetensontwikkeling en zijn beïnvloedbaarheid.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt, indien bewezen, gedacht aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat betekent dat hij zich onder behandeling van een forensische polikliniek zoals De Horst moet laten stellen.”
en naar het rapport van de kinder en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman, gedateerd 29 juni 2008, onder meer inhoudende:
“Bij onderzochte is sprake van zowel een gedragsstoornis als een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit Niet Anders Omschreven. Gesproken kan worden van een adolescent bij wie in zijn persoonlijkheidsontwikkeling narcistische kenmerken (zelfoverschatting, dadendrang bij een egocentrische basishouding) domineren. Zijn gewetensontwikkeling imponeert vanuit de afweerfuncties van zijn emoties relatief nog onrijp en is er daarom grond om te spreken van zowel een gebrekkige als een ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens.(…)
(…) Uit het onderzoek is gebleken dat voornoemde stoornis in gedrag en inhibitie van invloed kunnen zijn geweest op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van het tenlastegelegde. (…)
(…) Indien de tenlastelegging wordt bewezen, wordt geadviseerd onderzochte op basis van voornoemde stoornis als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.(…)
(…) Onderzochte heeft een voorgeschiedenis met justitiecontacten en wanneer hij schuldig wordt bevonden betreffende het hem tenlastegelegde, dan concludeert rapporteur dat er sprake is van een toename in ernst van zijn delictgedrag. Het recidivegevaar is groot op basis van zijn onderliggende impulsregulatieproblematiek, zijn gebrekkige gewetensvorming en het pedagogische zwakke milieu. Ouders hebben onvoldoende zicht en grip op het gedrag van hun zoon buitenshuis. Daarnaast wekt moeder de indruk haar zoon sterk in bescherming te nemen waardoor hij onvoldoende wordt geconfronteerd met de consequenties van zijn gedrag. Een positieve en beschermende factor is dat onderzochte openstaat voor hulp en in staat was zijn schooldiploma te behalen en dat hij inmiddels is gestart met een opleiding waar hij straks weer verder mee kan gaan. (…)
(…) Rapporteur heeft in vorengaande aangegeven dat er bij onderzochte sprake is van onrijpheid in de impulscontrole (inhibitieproblemen) en in zijn emotionele ontwikkelingslijnen. Een en ander wordt gecompenseerd door pseudo-volwassen gedrag, een schijnaanpassing met overdekking van het tegendeel. Rapporteur ziet zich echter geconfronteerd met een ontkennende verdachte. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan hebben we te maken met een adolescent met een problematische persoonlijkheidsontwikkeling. Gelet op de ontkenning zal een optimale behandelrelatie niet eenvoudig zijn. Tegen de achtergrond van deze ontkenning, zijn justitieel verleden en moeizame schoolgang zal het voor onderzochte “Twee voor twaalf” zijn, indien de feiten worden bewezen. Een maximale stok achter de deur situatie is van belang teneinde de maatschappelijke veiligheid te waarborgen en onderzochte in zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden. Dit betekent een stevige voorwaardelijke maatregel, ook omdat een ambulant traject al is doorlopen (ITB-HKJ).
Als juridisch kader adviseert rapporteur de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarden voornoemd verplicht jeugdreclasseringscontact en een forensische poliklinische behandeling bij “De Horst”. Als voorwaarde dient hierbij te worden opgenomen dat onderzochte zich houdt aan de aanwijzingen die de jeugdreclasseerder opstelt en dit gedurende de (maximale) proefperiode, naast de poliklinische behandeling waarin een medicamenteuze behandeling (zoals bijvoorbeeld middels R/Concerta) wordt bezien.
Mede gelet op de rapportages van de psycholoog en psychiater, alsmede gelet op het rapport en de mondelinge toelichting ter zitting van mevrouw Hoeijmaekers, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en dat ook aan de overige wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan.
Gezien het vorenstaande behoeft het verzoek van de raadsman tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis geen verdere bespreking.
De verzoeken zullen worden afgewezen.
10.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
10.4.1. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
[benadeelde partij 1], wonende [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/860217-08 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[benadeelde partij 1] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van EUR 1.500,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder parketnummer 04/860217-08 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade wordt veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, dat het slachtoffer haar vordering voldoende heeft onderbouwd en acht het door het slachtoffer gevorderde bedrag redelijk voor het door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte leed. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in het geheel toewijzen.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 30 dagen, te betalen ten behoeve van [benadeelde partij 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
10.4.2. De vordering van de benadeelde pa[benadeelde partij 2], gevestigd te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/850047-7 ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
De [benadeelde partij 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van EUR 2.288,14 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder parketnummer 04/850047-07 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Aangezien niet eenvoudig is vast te stellen aan wie de schade is toegebracht, aan de benadeelde partij of aan [betrokkene 5], zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 77a, 77h, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 310, 311, 312, 317.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 04/860217-08 als “en/of” tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 04/860217-08 voor de woorden “en/of”, het onder parketnummer 04/860233-06 en het onder parketnummer 04/850047-07 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 10 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op;
bepaalt dat deze maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg in Limburg te Roermond, afdeling Jeugdreclassering, - ook als dat inhoudt een behandeling bij FPK De Horst te Tegelen, dan wel enige andere door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars - zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan die instelling overeenkomstig artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
stelt als nadere bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zal deelnemen aan het ITB-HKJ-traject;
wijst af de door de raadsman ter terechtzitting gedane verzoeken tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf;
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1].
Wijst toe de vordering benadeelde partij tot EUR 1500,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres], te betalen een bedrag van EUR 1.500,00;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededader is voldaan;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van EUR 1500,00 subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende te [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.500,00, ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart niet-ontvankelijk de benadeelde partij [benadeelde partij 2];
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. P.C.G. Brants, F.R. Soutendijk en Y.J.C.A. Roeffen, kinderrechters, van wie mr. P.C.G. Brants voorzitter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 oktober 2008.