ECLI:NL:RBROE:2008:BF6709

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850101-08 + 04/050546-04 (tul)
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Neeritter voor poging tot doodslag op politieagenten

Op 7 oktober 2008 heeft de rechtbank Roermond een 43-jarige man uit Neeritter veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, voor poging tot doodslag op twee politieagenten en het bedreigen van drie politieagenten. De man had op 6 februari 2008, onder invloed van alcohol, een vleesmes door de voordeurruit van zijn woning gestoken, waarachter twee politieagenten stonden. Dit gebeurde terwijl hij hen bedreigde met de dood. De rechtbank oordeelde dat de man niet wettig en overtuigend schuldig was aan één van de pogingen tot doodslag, maar wel aan de bedreiging van de agenten. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld tegen hulpverleners en de escalatie van de situatie, waarbij de politieagenten pepperspray en een dienstpistool moesten gebruiken om de situatie onder controle te krijgen. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcoholverslaving, en legde een voorwaardelijke straf op met bijzondere voorwaarden voor behandeling. De rechtbank kende ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummers: 04/850101-08
: 04/050546-04 (tul)
Uitspraak d.d. : 7 oktober 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
Feit 1 primair
hij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 06 februari 2008 te Neeritter, in elk geval in de gemeente Leudal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], hoofdagent(en) van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met een mes door een kapotte ruit van een deur in de richting van die, voor verdachte, achter die deur zich bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestoken
en/of
met dat opzet met een mes in zijn hand(en) in de gang van zijn, verdachtes, woning in de richting van die zich eveneens in die gang bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen terwijl hij, verdachte, één of meer stekende beweging(en) maakte naar en/of in de richting van die zich op korte afstand van hem, verdachte, bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 primair geen veroordeling zou volgen:
hij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 06 februari 2008 te Neeritter, in elk geval in de gemeente Leudal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], hoofdagent(en) van politie, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes door een kapotte ruit van een deur in de richting van die, voor verdachte, achter die deur zich bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestoken
en/of
met dat opzet met een mes in zijn hand(en) in de gang van zijn, verdachtes, woning in de richting van die zich eveneens in die gang bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen terwijl hij, verdachte, één of meer stekende beweging(en) maakte naar en/of in de richting van die zich op korte afstand van hem, verdachte, bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl dit misdrijf werd gepleegd tegen genoemde politie-ambtena(a)r(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening;
Feit 2
hij op of omstreeks 06 februari 2008 te Neeritter, in elk geval in de gemeente Leudal, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], hoofdagent(en) van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan en/of in zijn hand(en) gehouden in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, dreigend de woorden toegevoegd:"Ik steek jullie allemaal kapot" en/of "Ik rijg jullie allemaal aan het mes" en/of "Kom naar binnen ik steek jullie kapot" en/of "Ik maak jullie allemaal af" en/of "Ik steek jullie neer" en/of "Ik rijg jullie allemaal aan het mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 september 2008 gevorderd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft ter onderbouwing aangevoerd dat dit ten laste gelegde feit betrekking heeft op twee incidenten.
Met betrekking tot het eerste incident heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt met een mes door zijn voordeurruit heeft gestoken. Achter deze deur stonden de verbalisanten opgesteld. De raadsman is van mening dat zijn cliënt voordat hij heeft gestoken met een mes, door de ruit van de voordeur - die van melkglas was - silhouetten van de verbalisanten heeft kunnen onderscheiden. Vervolgens heeft cliënt op enige afstand van de verbalisanten, tussen de beide verbalisanten ingestoken, aldus de raadsman. Er kan naar de mening van de raadsman op grond van deze gedraging derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat zijn cliënt, het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letstel bij de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat blijkens de verklaringen van de verbalisanten, de messteek ter hoogte van de heup dan wel net daarboven is geweest. Naar de mening van de raadsman is dit niet in de buurt van de vitale organen van de verbalisanten.
Met betrekking tot het tweede incident, dat zich in de hal van de woning van zijn cliënt heeft afgespeeld, heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt op drie meter afstand van de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] trage, stekende bewegingen heeft gemaakt. Naar de mening van de raadsman is zijn cliënt weliswaar uitermate bedreigend geweest richting de verbalisanten, maar is er geen sprake geweest van het (voorwaardelijk) opzet op het om het leven brengen van dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Gelet op het vorenoverwogene verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman het verweer gevoerd, dat verdachte weliswaar (zeer) bedreigend is geweest richting verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], doch niet richting verbalisant [slachtoffer 3]. De raadsman verzoekt de rechtbank zijn cliënt vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het tweede deel van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, dat betrekking heeft op de stekende bewegingen die verdachte in de gang van zijn woning heeft gemaakt in de richting van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de verklaringen van de verbalisanten heeft verdachte op een afstand van ongeveer drie meter in een zeer nauwe gang trage, stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte uitermate bedreigend moet zijn geweest voor de verbalisanten. Er kan echter naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de aard en omstandigheden van deze gedragingen, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte met deze stekende bewegingen op die afstand, het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het om het leven brengen dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank verdachte vrij spreken van dit deel van de tenlastelegging.
7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de navolgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De rechtbank merkt voorts op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar paginanummers, deze verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 06-03-2008 van origineel’, van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, District Midden-Limburg, Basiseenheid Weert, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2325/08-000855, gedateerd 20 februari 2008 en de daarbij behorende bijlagen.
7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1 primair en 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 6 februari 2008 in zijn woning, gelegen aan de [adres] te Neeritter is geweest. Verdachte heeft verklaard dat daar een ruzie heeft plaatsgevonden met zijn vriendin en dat deze ruzie is geëscaleerd. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2008 is de vriendin van verdachte, [vriendin verdachte] , naar aanleiding van deze ruzie door verdachte buiten haar huis gezet en bedreigd. [vriendin verdachte] heeft toen de politie verzocht naar haar woning te gaan, omdat verdachte dronken zou zijn en zij bang was dat haar zoontje, dat daar nog aanwezig was, iets zou overkomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich van hetgeen zich hierna heeft afgespeeld vrijwel niets kan herinneren. Echter verdachte heeft bij het verhoor voor inverzekeringstelling verklaard dat hij met een mes in de richting van de politie heeft gestoken.
Verbalisant [slachtoffer 1] is naar aanleiding van deze melding samen met verbalisanten [slachtoffer 3], hoofagent van politie, [slachtoffer 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant], agent van politie, op 6 februari 2008 naar de woning van verdachte gegaan. Dit teneinde de baby in veiligheid te brengen en verdachte aan te houden ter zake bedreiging. Aangekomen bij de voordeur zag verbalisant [slachtoffer 1] dat de voordeur van deze woning bestond uit twee gedeelten, met in het midden een houten middenstuk met daarin een brievenbus. Aan de boven- en de onderzijde van deze voordeur zat glas. Het glas van deze voordeurruit betrof zogenaamd melkglas, waardoor er geen helder zicht naar binnen mogelijk was. Achter de voordeur zat een gordijn.
[slachtoffer 1] relateert dat hij naar de voordeur toe is gegaan en dat zijn collega, verbalisant [slachtoffer 2] naast hem stond. Nadat de politie zich bij de voordeur bekend heeft gemaakt, hoorde verbalisant [slachtoffer 1] dat verdachte riep: “ik steek jullie allemaal kapot, jullie weten dat ik dat doe”. Vervolgens hoorde [slachtoffer 1] uit de woning een geluid, dat klonk als het geluid van het openen van een besteklade. [slachtoffer 1] zag toen een silhouet van een persoon in de richting van de voordeur lopen. [slachtoffer 1] hoorde dat verdachte wederom diverse malen riep: “ik steek jullie allemaal kapot, jullie weten dat ik dat doe”. Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat het gordijn weg werd geschoven, waarna hij zag en hoorde dat verdachte een mes door de voordeurruit heen stak. [slachtoffer 1] zag dat het mes door de bovenste ruit, aan de onderzijde van deze ruit, naar buiten kwam. Hij zag dat het mes door de voordeur naar buiten kwam en ter hoogte van zijn bovenlichaam, op ongeveer 15 centimeter langs zijn rechterzijde, uitkwam. Dit gebeurde met een stekende beweging in zijn richting, met de punt van het mes naar voren gericht. [slachtoffer 1] relateert dat op het moment dat het mes naar buitenkwam, hij nagenoeg tegen de voordeur stond om te luisteren en te kijken wat er zich in de woning afspeelde. Bij de rechter-commissaris verklaart verbalisant [slachtoffer 1] dat het mes naar buiten kwam op de hoogte tussen zijn heup en oksel.
Verbalisant [slachtoffer 2] relateert dat op het moment dat hij voor de voordeur stond, hij hoorde dat verdachte riep: “Ik maak jullie kapot”. Tevens hoorde hij een kind huilen. Vervolgens hoorde hij dat verdachte riep: “Ik maak jullie af”. Op een gegegeven moment hoorde ook verbalisant [slachtoffer 2] het geluid van een besteklade. Vervolgens hoorde [slachtoffer 2] dat verdachte riep: “Ik steek jullie allemaal neer, jullie weten toch wie ik ben” en “Ik rijg jullie allemaal aan het mes”. Verbalisant [slachtoffer 2] zag vervolgens dat het gordijn voor de voordeur werd weggeschoven. Vervolgens hoorde hij een klap en zag hij dat het mes op ongeveer 10 centimeter afstand van zijn middel door de ruit van de voordeur kwam. Bij de rechter-commissaris verklaart verbalisant [slachtoffer 2] dat het mes ter hoogte van zijn heup naar buiten kwam. Verbalisant [slachtoffer 2] relateert dat op het moment dat het mes door de voordeurruit kwam, hij nagenoeg tegen de voordeur stond. Vervolgens heeft hij een stap naar achteren gedaan en pepperspray naar binnen gespoten door de kapotte ruit.
Verbalisant [slachtoffer 3] relateert dat zij toen iemand hoorde roepen dat het kind geraakt was door de pepperspray. Vervolgens werd verdachte door de verbalisanten verzocht het kind aan hen over te dragen, teneinde het kind met coolingspray te verzorgen. Verdachte weigerde dit, waarna verbalisant [slachtoffer 2] de deur heeft geprobeerd in te trappen. Verbalisant [slachtoffer 3] relateert dat verdachte riep dat hij de voordeur niet zou opmaken en dat hij hen kapot zou steken.
Verbalisant [slachtoffer 1] relateert dat hij verdachte diverse malen heeft verzocht de voordeur open te maken, teneinde de baby te verzorgen. Hij zag toen dat verdachte de baby op zijn bovenlichaam bleef houden en dat hij in zijn andere hand een mes met gestrekt arm voor zich hield in zijn richting. Hierbij bleef verdachte bedreigingen uiten in de zin van: “kom naar binnen, ik steek jullie kapot”. Verbalisant [slachtoffer 1] relateert dat verdachte op een gegeven moment de voordeur heeft geopend en in de richting van de keuken is gelopen. Na veelvuldig aandringen van [slachtoffer 1] heeft verdachte op een gegeven moment zijn baby aan hem heeft overgedragen, waarna hij de baby heeft overgedragen aan verbalisant [slachtoffer 3].
Verbalisant [slachtoffer 1] zag dat de verdachte direct hierna naar de keuken is gelopen, alwaar hij even daarvoor zijn mes had weggelegd. Hij zag toen dat de verdachte het mes weer pakte. Verbalisant [slachtoffer 2] relateert dat hij samen met verbalisant [slachtoffer 1] naar de gang is gelopen. Hij zag toen dat verdachte zijn mes aan het slijpen was en zei: “Ik rijg jullie eraan”. Verdachte hield toen het vleesmes in de richting van de verbalisanten en maakte stekende bewegingen. [slachtoffer 1] relateert dat verdachte op dat moment op drie meter afstand stond met de punt van zijn mes in zijn richting van de verbalisant. Verdachte maakte toen trage stekende bewegingen, aldus [slachtoffer 1]. Vervolgens relateert [slachtoffer 1] dat hij op het moment dat verdachte een pas naar hem toe zette, hij zijn dienstpistool heeft getrokken en tegen verdachte meermalen heeft geroepen dat hij zijn mes moest laten vallen. Uiteindelijk heeft verdachte zijn mes weggegooid, waarna hij is aangehouden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen betreft het mes waarmee is gedreigd en door de voordeurruit is gestoken, een vleesmes met een zwart heft en een totale lengte van 32 centimeter. Het lemmet van dit mes was 19,5 centimeter. Bij het proces-verbaal bevindt zich tevens een foto van het mes.
De rechtbank acht gelet op bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, heeft begaan.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat in het gebied tussen heup en de oksel een gebied is met vitale organen - zoals onder meer longen, hart, lever en nieren - en dat de kans dat door middel van het steken met een dergelijk groot vleesmes een vitaal orgaan wordt geraakt als aanmerkelijk dient te worden beschouwd. Verdachte moet dat dus ook geweten hebben. De vraag waarvoor de rechtbank zich dan gesteld ziet is of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust op de koop toe heeft genomen. Alhoewel verdachte niets heeft verklaard over zijn intentie om de verbalisanten iets aan te doen, is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, volgt dat dit hij wel deze intentie heeft gehad. Immers de boze en dronken verdachte, die in zijn dronken bui van alles roept naar de verbalisanten, waaronder dat hij ze kapot zou steken, steekt met grote kracht een groot vleesmes door de voordeurruit in de richting van de verbalisanten. In een dergelijke situatie moest de verdachte verwachten dat indien het vleesmes verbalisant [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] had geraakt een vitaal orgaan geraakt zou kunnen worden, hetgeen voldoende zou zijn om één van beiden verbalisanten om het leven te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van het blote opzet op de poging doodslag, aangezien de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten heeft voor de overtuiging dat verdachte precies heeft kunnen zien op welke afstand van de deur de verbalisanten hebben gestaan. Dit staat er niet aan in de weg dat de rechtbank, gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, van oordeel is dat verdachte door het met een groot vleesmes door de ruit in de richting van de verbalisanten te steken, hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verbalisanten [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] om het leven zouden komen.
Tevens acht de rechtbank op basis van bovenstaande verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
7.4 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
hij op 06 februari 2008 te Neeritter, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hoofdagenten van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met een mes door een ruit van een deur in de richting van die, voor verdachte, achter die deur zich bevindende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 06 februari 2008 te Neeritter, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], hoofdagenten van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan en in zijn handen gehouden in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], dreigend de woorden toegevoegd:"Ik steek jullie allemaal kapot" en "Ik rijg jullie allemaal aan het mes" en "Kom naar binnen ik steek jullie kapot" en "Ik maak jullie allemaal af" en "Ik steek jullie neer" en "Ik rijg jullie allemaal aan het mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Met betrekking tot feit 1 primair
Poging tot doodslag.
Met betrekking tot feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het misdrijf onder 1 primair is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog drs. J.H.A.M. Kobussen is omtrent de persoon van verdachte op 28 mei 2008 rapportage uitgebracht. De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Wel is verdachte volgens de deskundige enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 september 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie dat als bijzondere voorwaarde toezicht van de Justitiële Verslavingszorg wordt opgelegd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] vordert de officier van justitie dat deze vorderingen integraal worden toegewezen met oplegging van de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast vordert de officier van justitie dat de vordering tot tenuitvoerlegging in zijn geheel ten uitvoer wordt gelegd.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij de staf zoals deze geëist is door de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt, een destructieve straf vindt voor zowel cliënt als zijn gezin. De raadsman verzoekt de rechtbank de verdachte een kans te geven om zijn behandeling waarmee hij reeds is gestart af te ronden. De raadsman verzoekt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet te verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De raadsman heeft de vorderingen van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet weersproken. Met betrekking tot de vordering van verbalisant [slachtoffer 3] heeft de raadsman aangevoerd, dat zij geen directe schade heeft geleden als gevolg van het ten laste gelegde feit, maar dat er sprake is van een vordering die berust op empathie met haar collega’s. De raadsman verzoekt de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging verzoekt de raadsman deze om te zetten in een werkstraf dan wel de proeftijd te verlengen
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft na het drinken van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank op 6 februari 2008 ruzie gekregen met zijn vriendin. Vervolgens heeft zijn vriendin de politie ingeschakeld omdat zij bang was dat haar zoontje iets zou overkomen. Toen de verbalisanten arriveerden heeft de kwaadheid van verdachte zich gericht op de verbalisanten. Verdachte heeft onder invloed van alcohol en onder het uiten van vele bedreigingen een vleesmes door de voordeurruit gestoken, waarachter de verbalisanten stonden opgesteld. Dit mes ging op korte afstand langs beide verbalisanten. Verdachte heeft in zijn boosheid de mogelijke dood van de verbalisanten op de koop toe genomen. Vervolgens heeft de verdachte de verbalisanten woordelijk bedreigd en twee verbalisanten wederom met een mes bedreigd. Ondanks verzoeken en waarschuwingen van de verbalisanten zijn mes weg te doen, is verdachte zijn mes blijven vasthouden. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer bedreigende situatie doen ontstaan, waarbij door één van de politieagenten pepperspray is gebruikt en één agent zelfs zijn dienstpistool heeft moeten trekken. Verdachte heeft met zijn opgewonden, onvoorspelbare gedrag de situatie ernstig laten escaleren. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van geweld van deze orde tegenover hulpverleners en zoals in deze settting tegen politiefunctionarissen zeer ernstig te nemen is.
De rechtbank vindt het bijzonder ernstig dat verdachte gedurende deze (levens)bedreigende situatie zijn zoontje, destijds één jaar oud, bij zich droeg en hem zo aan ernstig gevaar blootstelde en hem zo dus aan ernstig gevaar blootstelde.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafmaat in het nadeel van verdachte betrokken het gegeven dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 28 mei 2008, opgemaakt door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinische psycholoog-psychotherapeut, inhoudende de uitkomst van een onderzoek omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte lijdende is aan een zeer gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is verdachte lijdende aan een langdurige en hardnekkige alcoholverslaving. Verdachte heeft wel – ondanks het feit dat hij op een zwakbegaafd niveau functioneert – het besef dat hij onder invloed van alcohol rare dingen kan doen die grote gevolgen kunnen hebben. Verdachte moet wel in staat worden geacht om naar dit besef te handelen, maar zijn afhankelijkheid van alcohol maakt dat verdachte het niet kan laten om alcohol te drinken. Deze keuze wordt bovendien gefaciliteerd door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en het geringe introspectieve vermogen van verdachte. De deskundige concludeert dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde sprake was van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De deskundige adviseert om als bijzondere voorwaarde verdachte ambulant te laten behandelen met als doel alcoholabstinatie. Deze behandeling is mogelijk bij de Verslavingszorg Noord- en Midden Limburg.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het voorlichtingsrapport betreffende verdachte, opgemaakt door GGZ Noord- en Midden-Limburg d.d. 19 september 2008. Uit dit rapport blijkt dat – nadat verdachte op 9 juni 2008 is geschorst van zijn voorlopige hechtenis – verdachte heeft geïnvesteerd in een behandeling. Verdachte heeft een periode van detoxificatie doorlopen en is korte tijd klinisch opgenomen geweest in een verslavingskliniek, dit met een positief resultaat. Daarnaast is de Justitiële Verslavingszorg gestart met toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. In dit rapport wordt geadviseerd, teneinde een terugval te voorkomen, om verdachte in aanmerking te laten komen voor een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde, dat verdachte zich dient te houden aan toezicht van de Justitiële Verslavingszorg, opdat het reeds ingezette hulpverleningstraject gecontinueerd kan worden.
De rechtbank kan zich vinden in bovenstaande bevindingen van de deskundigen ten aanzien van verdachte en maakt die tot de hare in die zin dat zij ten tijde van het ten laste gelegde een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aanwezig acht en oplegging van bovengenoemde bijzondere voorwaarde geïndiceerd is.
Naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, het belang van een juiste normhandhaving, de recidive van verdachte en het levensbedreigende karakter van het bewezenverklaarde feit onder 1 primair een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijk langere duur dan de tot op heden ondergane voorlopige hechtenis onderdeel van de straf dient uit te maken. Naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met na te melden bijzondere voorwaarde. Een lange voorwaardelijke straf acht de rechtbank van belang, zodat verdachte ervan doordrongen raakt dat hij bij het opnieuw plegen van strafbare feiten een forse straf te vrezen heeft.
10.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] met postadres [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de vordering immateriële schade gesteld op een bedrag van € 500,-.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feiten onder 1 primair en 2 bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van deze feiten worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard en de impact van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang kan worden veroorzaakt. Verdachte, die deze vordering niet heeft weersproken, is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat hem inderdaad een schadevergoeding dienaangaande kan worden toegekend. De rechtbank zal naar de maatstaf van redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 500,- toekennen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 500,- te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, ten behoeve van [slachtoffer 1] met postadres [adres], zoals hierna in de beslissing is genoemd.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] met postadres [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de vordering immateriële schade gesteld op een bedrag van € 500,-.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feiten onder 1 primair en 2 bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van deze feiten worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard en de impact van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang kan worden veroorzaakt. Verdachte, die deze vordering niet heeft weersproken, is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat hem inderdaad een schadevergoeding dienaangaande kan worden toegekend. De rechtbank zal naar de maatstaf van redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 500,- toekennen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 500,- te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, ten behoeve van [slachtoffer 2] met postadres [adres], zoals hierna in de beslissing is genoemd.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] met postadres [adres] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft de vordering immateriële schade gesteld op een bedrag van € 300,-.
Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit onder 2 bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dit feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de onderbouwing van de benadeelde partij is de geleden immateriële schade voornamelijk gebaseerd op het feit dat de benadeelde partij aanwezig is geweest bij de bewezenverklaarde feiten die door verdachte zijn gepleegd jegens haar collega’s. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen in welke mate de beledigingen gericht aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van invloed zijn is geweest op de geleden immateriële schade. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aangezien [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door [slachtoffer 3] zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 287.
12. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf, beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair laste gelegde heeft begaan, voor zover dat ziet op de poging tot doodslag in de gang en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair (voor het overige) en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 12 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Justitiële Verslavingszorg, met opdracht aan de Justitiële Verslavingszorg aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot betaling van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] met postadres [adres], te betalen een bedrag van € 500,-;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 500,- , subsidiair 10 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] met postadres [adres] met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde
partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te
vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot betaling van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] met postadres [adres], te betalen een bedrag van
€ 500,-;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 500,- , subsidiair 10 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] met postadres [adres] met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde
partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te
vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor de materiële schade ter hoogte van € 300,- niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige strafkamer te Roermond d.d. 22 oktober 2004 in de zaak met parketnummer 04/050546-04 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, M.J.H. van den Hombergh en A.R.J. Vos, rechters, van wie mr. A.R.J. Vos voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 7 oktober 2008.
Mr. A.R.J. Vos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
typ: PIJL