RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 161
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. R.G.J. Deuss
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1.1. Bij besluit van 11 december 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen verweerders besluit van 20 juli 2007 inzake toepassing van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeid (Wet WIA). Tegen het bestreden besluit is namens eiseres beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden. Daarbij is gevraagd om verweerder te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van door eiseres geleden schade. Nadien zijn harerzijds nog nadere stukken in het geding gebracht.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en diens verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 augustus 2008. Namens eiseres is verschenen mr. S.H.O. Aben, kantoorgenoot van haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
2.1. Eiseres is sinds 2000 in dienst van [VOF] VOF als medewerkster in een friture voor 12 uur per week. Als gevolg van een longaandoening heeft zij herhaaldelijk verzuimd en heeft zij op 2 juni 2006 het werk definitief beëindigd.
2.2. Naar aanleiding van een arbeidskundig rapport van ArboNed van april 2007 heeft eiseres op 14 mei 2007 een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd op basis van een verkorte wachttijd. Daarbij is een op 7 juni 2007 gedateerde verklaring van de bedrijfsarts van de werkgever, verbonden aan ArboNed , gevoegd. In die verklaring is vermeld dat eiseres lijdt aan astma bronchiale en emphyseem, leidend tot forse reductie van ademvolume en tot een maximale loopafstand van 200 meter en tot het nauwelijks in staat zijn trappen te lopen. Ook is aangegeven welke medicatie aan eiseres is voorgeschreven en ook dat er geen behandelmogelijkheden zijn omdat er sprake zou zijn van een onomkeerbaar, progressief verlopend, proces. Tevens is in die verklaring vermeld dat er medische informatie is opgevraagd bij de huisarts, maar dat die nog niet ontvangen is. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 21 juni 2007 verzocht alsnog medische informatie van de huisarts in te sturen.
2.3. Bij besluit van 20 juli 2007 heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat daarbij geen verklaring van de arbo-arts of bedrijfsarts zou zijn gevoegd en deze ook nadat daar bij brief van 21 juni 2007 om was gevraagd niet zou zijn ingestuurd. Tegen dat besluit is zowel door eiseres als de werkgever bezwaar gemaakt. Daarbij is de zogeheten eerstejaars evaluatie van ArboNed ingezonden, waarin is vermeld dat eiseres steeds meer last krijgt van haar gezondheidsklachten en zich telkens onder behandeling moet stellen van de huisarts, van wie nog steeds geen informatie was ontvangen.
2.4. Van verweerders kant is vervolgens nogmaals gevraagd om informatie van de huisarts in te sturen. Bij brief van 26 september 2007 heeft de huisarts uiteindelijk laten weten dat eiseres toenemend last heeft van copd en heeft hij omschreven welke medicatie daarvoor is voorgeschreven.
2.5. Door de verzekeringsarts Sabel is in zijn rapport van 18 oktober 2007 geconcludeerd dat er gezien het ontbreken van enige onderbouwing bij betrokkene geen sprake is van een situatie van “geen benutbare mogelijkheden” op grond waarvan een vervroegde aanvraag om WIA-uitkering gehonoreerd zou kunnen worden. Vervolgens is op 13 november 2007 door de bezwaarverzekeringsarts Tjen gerapporteerd in die zin dat bij de aanvraag gegevens van de behandelende sector ontbraken, dat niet bekend is of eiseres in behandeling is bij een longarts en dat uit de nadien ingestuurde brief van de huisarts niets in kwalitatieve of kwantitatieve zin is af te leiden over de ernst en onomkeerbaarheid van de klinische situatie. Derhalve is volgens de bezwaarverzekeringsarts niet aangetoond en zelfs niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid waarbij herstel of verbetering al bij voorbaat is uitgesloten.
2.6. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaarverzekeringsarts zijn bij het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard.
2.7. In beroep is namens eiseres aangevoerd dat zich in dit geval de situatie voordeed als bedoeld in het laatste zinsdeel van artikel 66, derde lid, van de Wet WIA dat het van de bedrijfsarts in redelijkheid niet kan worden gevergd zijn verklaring mede op medisch-specialistische gegevens te baseren, zulks omdat de huisarts, hoewel eiseres daar op advies van de bedrijfsarts meermalen om had gevraagd, aanvankelijk heeft nagelaten haar naar een longarts te verwijzen en daar pas in december 2007 toe is overgegaan. De gemachtigde van eiseres heeft er voorts op gewezen dat inmiddels onderzoek door een longarts heeft plaatsgevonden en dat daaruit is gebleken dat eiseres in ernstige mate aan copd lijdt, waardoor zij forse energetische beperkingen heeft, zulks zelfs in die mate dat een zware inspanning de dood tot gevolg zou kunnen hebben. Nadien heeft hij gegevens omtrent de bevindingen en de behandeling door de betrokken longarts ingestuurd. Voorts heeft hij het besluit van verweerder van 15 april 2008, alsmede de daaraan ten grondslag liggende arbeidskundige rapportage, ingestuurd waaruit blijkt dat aan eiseres per 30 mei 2008 een IVA-uitkering wordt toegekend omdat zij als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
2.8. Verweerder heeft betoogd dat reeds het bij de aanvraag ontbreken van medisch-specialistische gegevens ingevolge artikel 66, derde en vijfde lid, van de Wet WIA in de weg staat aan het in behandeling nemen van de aanvraag. Verder is in het verweerschrift opgemerkt dat, ook als het in redelijkheid niet van de bedrijfsarts kon worden gevergd dat hij zijn verklaring mede op specialistische gegevens baseerde, uit die verklaring onvoldoende blijkt van de medische situatie en vooruitzichten van de verzekerde, als voorgeschreven in artikel 66, derde lid, van de Wet WIA. Voor zover wel voldaan zou zijn aan het vereiste van voldoende inzicht in de medische situatie en vooruitzichten, gaat verweerder er vanuit dat eiseres geen aanspraak kan maken op een verkorte wachttijd omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Volgens verweerder dienen de in beroep overgelegde stukken buiten beschouwing te worden gelaten omdat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag hebben gelegen.
2.9. De rechtbank dient aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2.10. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, terwijl in het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op langere termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Op aanvraag van de verzekerde stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 65 in acht is genomen. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken. Het einde van een verkorte wachttijd wordt niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.”
Voorts wordt ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Wet WIA een aanvraag voor een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, tevens aangemerkt als een aanvraag voor een IVA uitkering. Het tweede lid van artikel 66 bepaalt dat een aanvraag voor een verkorte wachttijd slechts eenmaal kan worden gedaan. In het derde lid van artikel 66 is voorgeschreven dat de daarin aangeduide persoon (die de bedrijfsarts van de werkgever kan zijn) een verklaring verstrekt waaruit de medische situatie alsmede de vooruitzichten van de werknemer blijken. Die verklaring wordt mede opgesteld op basis van gegevens inzake de medisch specialistische onderzoeken of behandelingen die de aanvrager heeft ondergaan, tenzij in redelijkheid niet van de bedrijfsarts kan worden gevergd dat hij deze gegevens aan zijn verklaring ten grondslag legt. Ingevolge het vierde en vijfde lid van artikel 66 gaat een aanvraag voor een verkorte wachttijd vergezeld van die verklaring en wordt bij gebreke daarvan de aanvraag niet in behandeling genomen.
2.11. Uit voormelde wettelijke bepalingen blijkt dat zich slechts duurzame arbeidsongeschiktheid voordoet die tot verkorting van de wachttijd kan leiden, indien vastgesteld is dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en tevens op medische gronden is uitgesloten dat herstel zal optreden. Voorts volgt uit artikel 66 van de Wet WIA dat de wetgever door het verbinden van expliciete voorwaarden aan het in behandeling nemen van een aanvraag voor toekenning van uitkering met een verkorte wachttijd heeft willen voorkomen dat lichtzinnig, voor het uitvoeringsorgaan belastende, aanvragen worden gedaan. Indien evenwel aan die voorwaarden voldaan is, rust op verweerder ingevolge artikel 3:2 van de Awb de verplichting zorgvuldig onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of aan de materiële voorwaarden van artikel 23, zesde lid, in verbinding met artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA is voldaan.
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring van de bedrijfsarts van 7 juni 2007, hoe kort deze ook is, wel aan het vereiste dat daaruit de medische situatie en vooruitzichten blijken. In die verklaring worden immers medische diagnoses omschreven en wordt aangegeven welke gevolgen deze hebben. Voorts geeft de bedrijfsarts, weliswaar zonder nadere toelichting, een stellige (negatieve) prognose. Om daarbij gegevens omtrent medisch specialistische onderzoeken of behandelingen te betrekken, kon bezwaarlijk van de bedrijfsarts worden gevergd, nu van onderzoeken of behandelingen door een medisch specialist op dat moment geen sprake was. De verklaring van de bedrijfsarts voldoet derhalve aan de daarvoor ingevolge artikel 66, derde lid, van de Wet WIA geldende eisen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder ten onrechte heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te laten.
2.13. Voor zover het besluit op bezwaar, zoals in het verweerschrift is betoogd, aldus moet worden opgevat dat daarin, subsidiair, een afwijzing van de aanvraag op materiële gronden is neergelegd, is de rechtbank daaromtrent van oordeel dat het onderzoek waarop die afwijzing berust, ontoereikend is. De verzekeringarts en de bezwaarverzekeringsarts, die zoals geschetst onder 2.5. de aanvraag hebben beoordeeld, hebben zulks uitsluitend gedaan op basis van de verklaring van de bedrijfsarts en de nadien daaraan toegevoegde beperkte inlichtingen van de huisarts. Dat die gegevens summier zijn, rechtvaardigt niet dat van verder onderzoek is afgezien en dat eiseres zelfs niet is opgeroepen voor verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Daartoe bestond temeer aanleiding, gelet op de in stellige bewoordingen geformuleerde, negatieve prognose van de bedrijfsarts. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, voor het bestreden besluit een subsidiaire weigering om een verkorte wachttijd vast te stellen bevat, deze in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
2.14. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om verkorte wachttijd waarbij, gelet op het bepaalde in artikel 23,zesde lid, van de Wet WIA, dient te worden beoordeeld of in de periode gelegen tussen tien weken na de dag van de aanvraag en dertien weken voor het einde van de reguliere wachttijd, voldaan is aan de materiële voorwaarden voor een verkorte wachttijd. Daarbij dienen de in beroep door de gemachtigde van eiseres overgelegde gegevens te worden betrokken, voor zover die betrekking hebben op bedoelde periode.
2.15. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
2.16. De rechtbank ziet op dit moment geen plaats voor honorering van het verzoek van eiseres om verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb. Zulks reeds omdat thans niet met zekerheid kan worden gezegd dat de in geding zijnde aanvraag alsnog zal worden toegewezen. Eiseres kan verweerder verzoeken om op dit aspect bij het nemen van een nieuw besluit in te gaan.
gelet op het bepaalde in +de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644, -- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden aan eiseres door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), A.W.P. Letschert en V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2008
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 23 september 2008
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.