10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij zich gedurende een relatief korte periode schuldig heeft gemaakt aan 17 diefstallen uit een woning, waarvan vier met inklimming dan wel braak en vier pogingen daartoe. Voorts heeft verdachte bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan een eenvoudige belediging en een fietsendiefstal. Bij de (pogingen tot) diefstallen uit de woningen is verdachte op vrijwel identieke wijze te werk gegaan. De verdachte heeft gewacht tot hij zijn kans schoon zag en is vervolgens bewust bij woningen naar binnen geslopen van personen die zeer kwetsbaar zijn en in sommige gevallen niet in staat zijn geweest voor hun belangen op te komen. Verdachte is onder meer binnengeslopen bij aanleunwoningen van een zorgcentrum, een woongroep voor verstandelijk gehandicapten en een stichting voor een begeleide woonvorm voor verstandelijk gehandicapten.
De rechtbank rekent verdachte de brutaliteit van deze insluipingen zwaar aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat feiten als de onderhavige ernstige schendingen opleveren van de persoonlijke levenssfeer van anderen. Een reeks van gepleegde insluipingen bij kwetsbare groepen veroorzaakt een grote mate van maatschappelijke ontwrichting en onrust, hetgeen blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent Van Soest. Verdachte is diverse malen in woningen naar binnen gegaan zonder zich ook maar één moment te bekommeren om de gevolgen voor de slachtoffers. Het feit dat verdachte tijdens de insluipingen een aantal malen werd gezien door de bewoners/ begeleiders heeft verdachte er op geen enkel moment van weerhouden om met de insluipingen door te gaan. Hierbij heeft de verdachte zich alleen laten leiden door financiële motieven en zijn eigen behoeftebevrediging. Verdachte heeft hierbij geen enkel respect getoond voor andermans eigendom.
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de nog (relatief) jonge verdachte al een omvangrijke justitiële voorgeschiedenis heeft, wiens veroordelingen vrijwel alleen betrekking hebben op vermogensdelicten. Daarnaast zijn de ten laste gelegde feiten gepleegd terwijl de verdachte net uit zijn detentie was ontslagen en de proeftijd nog liep.
De rechtbank heeft in het kader van de persoonlijke omstandigheden kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 26 april 2008, opgemaakt door prof. dr. C.E.P. Dillen, Forensisch Psychiater VUB, inhoudende de uitkomst van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte ten tijde van het delict leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, alsook een lichte zwakzinningheid. De deskundige is van oordeel dat zowel de persoonlijkheidsstoornis als de zwakzinningheid ertoe hebben geleid dat verdachte tot het plegen van de feiten over is gegaan, aangezien verdachte als gevolg van deze stoornissen enkel lijkt te handelen in het hier en nu, zonder stil te staan bij de consequenties op langere termijn. Het bij sommige feiten gebruikt hebben van middelen, kan de remmingen van verdachte verminderd hebben, aldus de deskundige. De deskundige concludeert dat verdachte in wezen wel weet waar de grenzen liggen tussen het toelaatbare en de overtredingen van de norm, doch - mede als gevolg van zijn stoornissen - de onmiddellijke behoeftebevrediging via misdrijven verkiest boven de langere weg binnen het toelaatbare.
Gelet op het vorenstaande adviseert de deskundige de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking te nemen, dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van de ten laste gelegde feiten was.
Ten aanzien van een behandeling van verdachte adviseert de deskundige, dat een zeer gestructureerde opvang, in de vorm van begeleid wonen met aandacht voor zijn zwakzinnigheid geïndiceerd is. De deskundige adviseert dan ook om verdachte te laten opnemen in een begeleide woonvorm voor personen met een mentale beperking en zich te laten behandelen voor zijn middelenafhankelijkheid. Deze conclusie komt overeen met de aanvullende psychologische rapportage opgesteld door drs. M.M. van der Veer, GZ-psychologe, en het adviesrapport van GGZ
Noord en Midden-Limburg opgesteld door de heer J. Bekkers, reclasseringsmedewerker. De heer Bekkers adviseert in zijn rapport om, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de richtlijnen en aanwijzingen van de Justitiële Verslavingszorg en daarnaast zal meewerken aan een opname bij de Stichting Dichterbij dan wel een nader te bepalen vergelijkbare instelling.
De rechtbank is van oordeel dat de bovenstaande bevindingen ten aanzien van verdachte haar waarschijnlijk voorkomen en conformeert zich derhalve aan het oordeel van de deskundigen in die zin dat zij ten tijde van het bewezenverklaarde een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aanwezig acht.
Met betrekking tot oplegging van de bijzondere voorwaarde overweegt de rechtbank dat, gelet op het uitgebreide strafblad van verdachte en het feit dat eerdere hulpverleningspogingen zijn mislukt wegens het gebrek aan motivatie voor behandeling en weerstand tegen begeleiding bij verdachte, de rechtbank vraagtekens zet bij een nieuwe voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde. De rechtbank acht het echter wel in het belang van zowel de maatschappij als verdachte dat verdachte strikte begeleiding krijgt binnen een beschermde woonvorm voor licht verstandelijk gehandicapten. De rechtbank zal hierbij een lange voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zodat verdachte ervan doordrongen raakt dat hij bij het opnieuw plegen van strafbare feiten een forse straf te vrezen heeft.
Naast de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bovengenoemde bijzondere voorwaarde is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst en brutaliteit van de bewezenverklaarde feiten, de onrust die de reeks van insluipingen heeft veroorzaakt, alsmede de uitgebreide recidive van verdachte, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf onderdeel van de straf dient uit te maken. De rechtbank merkt ten aanzien van de hoogte van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, dat het niet de praktijk is om dergelijke hoeveelheden gepleegde diefstallen onbeperkt te cumuleren. Desalniettemin heeft met name de uitgebreide justitiële documentatie ertoe geleid dat de rechtbank een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend acht.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter zitting heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de onder aan de dagvaarding met parketnummer 04/850404-07 ad informandum gevoegd feiten, te weten: