ECLI:NL:RBROE:2008:BD5486

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/851095-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling van slachtoffer met afpersing als oogmerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 25 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de gijzeling van een vrouw, aangeduid als [slachtoffer 1]. De gijzeling vond plaats in de periode van 23 tot 24 november 2007, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de vrouw uit haar woning heeft ontvoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij op dat moment meerderjarig was, niet onder het meerderjarig strafrecht kon worden berecht, omdat hij op het moment van de feiten nog minderjarig was. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat hij niet als medepleger kon worden aangemerkt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte actief heeft deelgenomen aan de gijzeling door de vrouw vast te houden en haar te dwingen om contact op te nemen met haar partner, [slachtoffer 2], om een losgeld van € 20.000 te eisen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van gijzeling en heeft hem een jeugddetentie van 220 dagen opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een deskundige. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie om het meerderjarige strafrecht toe te passen verworpen en heeft geoordeeld dat de verdachte in een problematische situatie verkeerde, wat zijn rol in de gijzeling beïnvloedde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/851095-07
Uitspraak d.d. : 17 juni 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [datum]
plaats : [plaats]
thans gedetineerd : [detentieadres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat op grond van een nadere omschrijving tenlastelegging en door de rechtbank taalkundig aangepast, terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2007 tot en met 24 november 2007 in de gemeente(n) Echt-Susteren en/of Roermond, in elk geval in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, bestaande uit:
- het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, binnendringen in de woning (te [woonplaats slachtoffer 1], ) waar die [slachtoffer 1] zich bevond en/of
- het slaan van althans duwen tegen die [slachtoffer 1] en/of
- het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of
- het tapen althans vastbinden van de handen van die [slachtoffer 1] en/of
- het afplakken van de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het afdekken van het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- het dwingen van die [slachtoffer 1] om in een auto plaats te nemen en/of
- het in die auto slaan en of bedreigen van die [slachtoffer 1] en/of
- het afplakken van de ogen van die [slachtoffer 1] en/of
- het met die auto overbrengen van die [slachtoffer 1] naar een hotel te Roermond en/of
- het overbrengen van die [slachtoffer 1] naar een kamer van dat hotel en/of
- het vastbinden van de benen van die [slachtoffer 1] met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2], te dwingen iets te
doen, te weten het betalen van Euro 20.000,--, in elk geval van een hoeveelheid (los)geld, bestaande uit het tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telefonisch contact opnemen met die [slachtoffer 2] en tegen die
[slachtoffer 2], zeggen dat hij Euro 20.000,--, in elk geval een hoeveelheid (los)geld, moest betalen als hij zijn vriendin
( [slachtoffer 1]) terug wou zien en hij niet de politie en/of vrienden mocht inschakelen en indien hij niet zou betalen zijn
vriendin in het kanaal zou worden gegooid en/of zou worden vermoord omdat hij/zij verdachte(n) toch niks te verliezen
had(den), in elk geval woorden van soortgelijke aard of strekking.
(Artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 juni 2008 gevorderd dat het ten laste gelegde feit zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte primair dient te worden vrijgesproken en subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
7.2.1 Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
- De door verdachte tijdens de terechtzitting van 3 juni 2008 afgelegde verklaring, onder meer het volgende inhoudende.
Verdachte gaat in de ochtenduren van 23 november 2007 samen met zijn stiefvader [medeverdachte 1] (hierna te noemen “[medeverdachte 1]”) en de hem bekende [medeverdachte 3] (hierna te noemen “[medeverdachte 3]”) vanuit het asielzoekerscentrum (AZC) te Echt naar een woning. [medeverdachte 1] heeft een sleutel van die woning en opent de deur. In de woning is niemand aanwezig en [medeverdachte 1] gaat naar het bovengedeelte van de woning terwijl verdachte van [medeverdachte 1] beneden moet blijven. Kort daarna verlaten zij die woning en gaan terug naar het AZC. Omstreeks 17.00 uur die dag gaan ze met de auto van [medeverdachte 1] weer naar die woning om aldaar de mannelijke bewoner te treffen en om aldaar in samenspraak met die man antiek weg te nemen. Verdachte bestuurt de auto en hij ziet dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achter in de auto cocaïne snuiven. Bij de woning belt [medeverdachte 1] aan en een vrouw opent de deur, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar binnen gaan. Vlak hierna gaat verdachte de woning binnen en hij ziet de vrouw op de grond liggen. [medeverdachte 1] houdt haar vast en [medeverdachte 3] heeft een mes bij haar hoofd. In opdracht van [medeverdachte 1] houdt verdachte de handen en polsen van de vrouw vast, terwijl [medeverdachte 1] die handen vastbindt met tape. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] dragen de vrouw naar een auto waarna de vrouw in die auto wordt geplaatst. Vervolgens is [medeverdachte 1] met die auto gaan rijden terwijl hij op de bijrijdersplaats zit en [medeverdachte 3] achter in de auto bij die vrouw. Na een stukje gereden te hebben komen zij weer uit bij de auto van [medeverdachte 1]. Op verzoek van [medeverdachte 1] is hij hierna met de auto van [medeverdachte 1] naar het AZC te Echt gereden.
Bij het AZC haalt hij zijn moeder [medeverdachte 2] (hierna te noemen “[medeverdachte 2]”) en haar kinderen op. Bij het AZC ziet hij de auto die [medeverdachte 1] vanaf die woning heeft bestuurd, staan. Hierna is hij met de auto van [medeverdachte 1] met zijn moeder en de kinderen achter de door [medeverdachte 1] bestuurde auto gaan rijden. Onderweg is diverse malen gestopt en [medeverdachte 1] vertelt hem dat zij in Roermond bij een hotel gaan inchecken. Bij het theaterhotel in Roermond stoppen ze. Het hotel is echter vol en [medeverdachte 1] rijdt met [medeverdachte 2] en de kinderen weg. Nadat [medeverdachte 1] is teruggekomen, rijdt [medeverdachte 1] hen met zijn auto naar de plaats waar de andere auto staat. Het portier van zijn auto wordt geopend en verdachte merkt dat er iemand op de achterbank plaatsneemt. [medeverdachte 3] zit ook achterin. Onderweg stopt [medeverdachte 1] en gaan ze alle drie even uit de auto. Hierna hoort hij de vrouw vanuit de auto roepen: ”Don’t kill me, please don’t kill me!” Verdachte zegt tegen de vrouw stil te zijn. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben de vrouw gehoord, komen terug en zij gaan weer rijden waarbij verdachte de auto bestuurt en zij naar het AZC rijden. Nadat [medeverdachte 1] daar heeft gedoucht, gaan ze weer richting Roermond waarbij verdachte de auto bestuurt. Op een parkeerplaats aangekomen, verlaat [medeverdachte 1] de auto en nadat [medeverdachte 1] weer terugkomt, neemt [medeverdachte 1] verdachte mee naar de hotelkamer alwaar later de vrouw door de politie is aangetroffen. Dit is de kamer waar de vrouw, verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de nacht hebben doorgebracht.
Nadat ze bij de auto zijn teruggekomen, doet [medeverdachte 1] een jas over het hoofd van die vrouw. Hierna gaan die vrouw, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het hotel binnen. Tijdens hun verblijf op die kamer gaat verdachte eten voor de vrouw halen en gaat hij samen met [medeverdachte 1] naar een telefooncel om de partner van de vrouw mede te delen dat [medeverdachte 1] geld wil zien voor de vrouw. Tijdens die twee dagen vraagt verdachte op enig moment aan [medeverdachte 1] wat deze met de vrouw wil gaan doen, waarop [medeverdachte 1] zegt dat het hem om het geld gaat. [medeverdachte 2], de moeder van verdachte, vraagt verdachte gedurende die twee dagen of de vrouw voldoende eten heeft gehad, waaruit hij weet dat zij ook op de hoogte is van hetgeen [medeverdachte 1] doet.
- De verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 en 25 november 2007 tegenover de politie heeft afgelegd, onder meer inhoudende dat hij op vrijdag 23 november 2007 naar het huis van [slachtoffer 1] in [woonplaats slachtoffer 1] gaat. [Slachtoffer 1] doet de deur open waarna hij naar binnen gaat, [slachtoffer 1] vastpakt en tape over haar mond plakt. Hierna doet hij de capuchon van zijn jas over haar hoofd, wordt zij in de laadbak van haar auto gezet waarna hij [slachtoffer 1] naar een hotel vlakbij het station in Roermond brengt. [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en haar kinderen zijn ook in het hotel. Op zaterdag 24 november 2007 belt hij, onder meer vanuit een telefooncel, [slachtoffer 2] en zegt dat deze geld moet brengen. [slachtoffer 1] verblijft in één van de twee met een schuifdeur gescheiden ruimten in een appartement. Overdag zit zij met vastgebonden handen en benen en geblinddoekt op een stoel en ’s nachts ligt zij op bed .
- De verklaringen die aangeefster [slachtoffer 1], tegenover de politie heeft afgelegd.
Zij verklaart dat zij op vrijdag 23 november 2007 in haar woning is, als er omstreeks 16.15 uur wordt aangebeld. Zij opent de deur, ziet de haar bekende [medeverdachte 1] voor de deur staan die vervolgens naar binnen stormt. Hij pakt haar bij de bovenarmen en duwt haar naar achteren. Op dat moment ziet zij nog twee mannen naar binnen komen. Zij probeert zich te verweren maar zij valt achterover op haar rug terwijl [medeverdachte 1] haar nog vasthoudt. Zij voelt een stoot op de linkerzijde van haar gezicht. Zij voelt dat zij haar benen niet meer kan bewegen en zij ziet en voelt dat haar beide handen met tape bij elkaar worden gebonden. Vervolgens wordt tape op haar mond aangebracht. Dan wordt zij omhooggetrokken en krijgt zij iets over haar hoofd. Vervolgens merkt zij dat zij in een auto ligt met haar hoofd in iemands schoot. Daarna gaat de auto rijden en op een gegeven moment stopt deze. Zij hoort portieren open- en dichtslaan. Zij hoort niets meer en probeert overeind te komen. Zij hoort iemand de auto inkomen en voelt dat zij een klap tegen het hoofd krijgt. Zij hoort [medeverdachte 1] tegen haar zeggen dat zij dat niet meer moet proberen anders schiet hij meteen een gat in haar hoofd. Vervolgens voelt zij dat zij wordt neergeduwd en iets over haar hoofd wordt gelegd. Hierna wordt een stuk tape over haar ogen en een extra stuk tape over haar mond geplakt. Vervolgens wordt er weer met de auto gereden. Nadat er gestopt is, wordt zij de auto uitgeduwd en zij voelt dat er rechts en links naast haar iemand staat en dat zij wordt vastgepakt. Zij wordt vooruit getrokken en zij hoort dat een deur wordt geopend. Omdat daarna de eerder aanwezige straatgeluiden wegvallen, begrijpt zij dat zij in een gebouw is. Op een gegeven moment zegt [medeverdachte 1] dat zij stil moet zijn en ze wordt op een stoel gezet. Hierna merkt ze dat haar enkels bij elkaar worden gebonden. Aan het praten, merkt ze dat er drie personen zijn. Zij mag de nacht op het bed doorbrengen en zij merkt dat er iemand op de kamer is en blijft. De volgende dag zegt [medeverdachte 1] tegen haar dat zij [slachtoffer 2], haar partner, moet bellen en dat zij tegen hem moet zeggen dat zij ontvoerd is en dat [slachtoffer 2] vandaag € 20.000,00 moet klaarleggen. Op het moment dat zij [slachtoffer 2] belt, raakt [medeverdachte 1] in paniek, neemt de telefoon af en gaat weg. Korte tijd later komt [medeverdachte 1] terug en zegt dat hij [slachtoffer 2] heeft gesproken. [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij de stem van [slachtoffer 1] wilde horen. [medeverdachte 1] belt [slachtoffer 2] en houdt de telefoon bij het oor van [slachtoffer 1]. Aangeefster spreekt even met [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] neemt het gesprek over. [medeverdachte 1] gaat weg en komt even later terug. Kort daarna hoort zij roepen: “Politie, politie” en komt een man naast haar staan die zegt dat hij van de politie is. Ze wordt dan losgemaakt.
- Het proces-verbaal inhoudende dat de politie na de melding van de vermissing van [slachtoffer 1], verder aangeduid als mevrouw [slachtoffer 1] vanuit het pand [adres] , naar dat pand gaat en daar onder meer de vriend van mevrouw [slachtoffer 1], genaamd [slachtoffer 2] aantreft.
Verder bevat dat proces-verbaal het overzicht met zaaksrelevante telefoongesprekken en de inhoud van het telefoongesprek dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 november 2007 te 13.37 uur voert met [slachtoffer 2].
In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] dat ze de vriendin van [slachtoffer 2] hebben en dat [slachtoffer 2], wil hij zijn vriendin terugzien, € 20.000 moet betalen. [medeverdachte 1] dreigt dat als [slachtoffer 2] niet betaalt of de politie of vrienden belt, hij [slachtoffer 1] in het kanaal gooit omdat hij toch niets te verliezen heeft.
De raadsman heeft geconcludeerd dat de bijdragen van verdachte niet zijn te beschouwen als medeplegen, maar als medeplichtigheid in de betekenis van het verlenen van hulp. Daar echter medeplichtigheid niet ten laste is gelegd dient verdachte te worden vrijgesproken. Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het medeplegen reeds volgt uit het feit dat verdachte zich niet gedistantieerd heeft, althans heeft nagelaten in te grijpen stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat verdachte zich in een situatie van psychische overmacht heeft bevonden. Dit om reden dat hij de facto nergens naar toe kon omdat hij in een voor hem vreemd land was, niet over geld of een paspoort beschikte en nergens naar toe kon en bovendien bang was voor zijn stiefvader, [medeverdachte 1], die opgefokt was en onder invloed van drugs verkeerde.
De rechtbank verwerpt beide verweren.
Voor medeplegen is vereist bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Reeds uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat hij actief heeft deelgenomen aan de gijzeling van [slachtoffer 1]. Zo heeft hij haar binnen in haar woning vastgehouden, terwijl de medeverdachten haar handen hebben samengebonden, is hij betrokken geweest bij de overbrenging van het slachtoffer [slachtoffer 1] naar de hotelkamer waar zij onder andere op een stoel is vastgebonden, heeft hij uren op de kamer doorgebracht waar het slachtoffer vastgebonden verbleef en is hij aanwezig geweest bij het telefoongesprek vanuit een telefooncel dat medeverdachte en stiefvader [medeverdachte 1] heeft gevoerd met de partner van [slachtoffer 1] over de gijzeling. Verder heeft hij ook de medeverdachte, zijn moeder [medeverdachte 2] geïnformeerd. Op grond alleen al van deze handelingen kan de rechtbank enkel concluderen dat verdachte opzet heeft gehad op die samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Daar doet niet aan af dat verdachte volgens zijn eigen verklaring pas op het moment dat hij de woning van het slachtoffer binnenging zich realiseerde dat het om een ontvoering en later dat het om een gijzeling ging. Immers voor die bewuste samenwerking zijn niet vereist uitdrukkelijke en vooraf gemaakt afspraken. In plaats van zich op dat moment of eventueel nog later te distantiëren is hij steeds aanwezig geweest en gebleven. De gijzeling heeft ongeveer 28 uur geduurd en pas door tussenkomst van de politie is het slachtoffer bevrijd, waarna verdachte is gearresteerd.
De rechtbank is van oordeel dat ook het subsidiaire verweer, het beroep op psychische overmacht, niet kan slagen. Een beroep op psychische overmacht kan slagen indien externe omstandigheden een dusdanige drang uitoefenen dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij weerstand had kunnen en behoren te bieden aan die drang. Het betreft een vorm van tijdelijke ontoerekenbaarheid veroorzaakt door externe omstandigheden. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte aan een dergelijke drang is blootgesteld. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat verdachte weliswaar verklaart dat zijn stiefvader [medeverdachte 1] drugs heeft gebruikt, echter uit niets blijkt dat dit tot een gedrag van zijn stiefvader heeft geleid waaraan hij geen weerstand heeft kunnen bieden. Verdachte was enkel op bezoek in Nederland en woont en leeft zelfstandig in [land van herkomst]. Hij is tijdens de gijzeling met zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 2], zonder de stiefvader, nog vanuit Roermond naar Maastricht gereden om gestolen sieraden te verkopen, terwijl beiden op de hoogte waren van de gijzeling. Niet aannemelijk is geworden dat bijvoorbeeld verdachte zich toen niet eventueel samen met zijn moeder, aan de situatie had kunnen onttrekken. Van drang van de zijde van de moeder is niets gebleken. Dat verdachte niet beschikte over geld of paspoort acht de rechtbank niet bepalend, immers voor het distantiëren was geen terugkeer naar [land van herkomst] vereist. Verdachte heeft zich vrij buiten bewogen en had niet hoeven terugkeren. Daarbij overweegt de rechtbank ook nog dat [medeverdachte 1] tijdens de gijzeling met een van de jonge kinderen naar een speelgoedzaak is geweest om speelgoed te kopen. Ook geen gedrag waaruit een voortdurende, in de woorden van de raadsman, opgefoktheid en agressiviteit bleek. Een dergelijk gedrag is evenmin geconstateerd tijdens de getapte telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en zijn vrouw [medeverdachte 2].
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte enkele uren nadat de gijzeling was aangevangen, pas wist dat de gijzeling was bedoeld om de partner van mevrouw [slachtoffer 1] gelden afhandig te maken, namelijk tijdens het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] met [slachtoffer 2] had.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat het hier een voortdurend delict betreft en dat het derhalve niet van doorslaggevend belang is of verdachte meteen vanaf het begin op de hoogte was van het oogmerk, nu uit zijn verklaring zelf volgt dat hij in ieder geval tijdens de gijzeling op de hoogte is geweest van het oogmerk en zich toen ook niet heeft gedistantieerd en verder als medepleger heeft gehandeld.
7.3 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 november 2007 tot en met 24 november 2007 in de gemeenten Echt-Susteren en Roermond tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden bestaande uit:
- het tezamen en in vereniging met anderen binnendringen in de woning (te [woonplaats slachtoffer 1], ) waar die
[slachtoffer 1] zich bevond en
- het duwen tegen die [slachtoffer 1] en
- het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- het tapen van de handen van die [slachtoffer 1] en
- het afplakken van de mond van die [slachtoffer 1] en
- het afdekken van het hoofd van die [slachtoffer 1] en
- het dwingen van die [slachtoffer 1] om in een auto plaats te nemen en
- het in die auto slaan en bedreigen van die [slachtoffer 1] en
- het afplakken van de ogen van die [slachtoffer 1] en
- het met een auto overbrengen van die [slachtoffer 1] naar een hotel te Roermond en
- het overbrengen van die [slachtoffer 1] naar een kamer van dat hotel en
- het vastbinden van de benen van die [slachtoffer 1], met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2], te dwingen iets te
doen, te weten het betalen van Euro 20.000,--, bestaande uit het tezamen en in vereniging met anderen telefonisch contact
opnemen met die [slachtoffer 2] en tegen die [slachtoffer 2], zeggen dat hij Euro 20.000,--, moest betalen als hij zijn vriendin
([slachtoffer 1]) terug wou zien en hij niet de politie en/of vrienden mocht inschakelen en indien hij niet zou betalen zijn
vriendin in het kanaal zou worden gegooid en/of zou worden vermoord omdat hij toch niks te verliezen had, in elk geval
woorden van soortgelijke aard of strekking.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Medeplegen van gijzeling.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 282a juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Op 26 mei 2008 is door drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog, een rapport uitgebracht over verdachte.
In dat uitgebreide rapport heeft de deskundige gemotiveerd aangegeven dat er bij verdachte een ziekelijke stoornis aanwezig is in de zin van een reactieve hechtingsstoornis van het ongeremde type, welke stoornis ook ten tijde van het plegen van het delict aanwezig was en welke verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde feit beïnvloedde en wel op grond van het navolgende.
Verdachte is nog niet voldoende in staat zijn eigen leven te structureren en betekenis te geven; hij stelt zich impulsief op door vlak voor zijn detentie in [land van herkomst] nog even zijn moeder te bezoeken in Nederland en hij leent zich ook voor criminele activiteiten op instigatie van zijn stiefvader. Verder toont hij geen empathie met het slachtoffer en hij probeert zichzelf voortdurend te verontschuldigen.
Op grond hiervan kan het ten laste gelegde feit, indien bewezen, verdachte in sterk verminderde mate worden toegerekend.
Tijdens de terechtzitting op 3 juni 2008 is drs. Wetsteyn als deskundige onder ede uitgebreid gehoord en hij heeft toen gepersisteerd bij de inhoud van het door hem opgemaakte rapport en bij zijn conclusies.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van de bevindingen en conclusie als hiervoor genoemd. Ook bij de mate van toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank de bevindingen en conclusie van de deskundige overnemen en verdachte beschouwen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straf
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 3 juni 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feitencomplex met toepassing van het meerderjarige strafrecht zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat het minderjarig strafrecht dient te worden toegepast gelet op de persoon van verdachte en dat een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest het meest is geïndiceerd.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank neemt evenals de wetgever als uitgangspunt dat bij personen die strafbare feiten plegen als ze nog minderjarig zijn, het minderjarig strafrecht dient te worden toegepast. Immers daarmee wordt rekening gehouden met het ontwikkelingsstadium waarin de jeugdige verkeert en de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving (artikel 40, lid 1, Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind)
Dit klemt in dit geval in het bijzonder, ook al heeft verdachte kort na het plegen van het feit de 18 jarige leeftijd bereikt, omdat verdachte heeft deelgenomen aan een initiatief van zijn stiefvader waarbij ook zijn moeder betrokken is en nu uit de rapportage van de deskundige drs. Wetsteyn blijkt dat de ontwikkeling van verdachte bijzonder problematisch is verlopen en als gevolg hiervan sprake is van een hechtingsstoornis.
De rechtbank verwerpt daarom het verzoek van de officier van justitie tot toepassing van het meerderjarige strafrecht ex artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht.
Ten laste van verdacht is bewezen verklaard een gijzeling, gepleegd door een aantal personen, waarbij mevrouw [slachtoffer 1] op ruwe wijze uit haar woning is gehaald, geruime tijd geblinddoekt in de achterbak van een auto heeft gelegen, waarna mevrouw gedurende bijna 24 uur geblinddoekt en vele uren vastgebonden op een stoel in een hotelkamer heeft doorgebracht. Dit alles enkel met het oogmerk geld af te persen.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte gerelateerd hoe zij die gijzeling heeft ervaren en tijdens de terechtzitting van 3 juni 2008 heeft zij, gebruikmakend van haar spreekrecht, naar voren gebracht welke de psychische gevolgen van de gijzeling voor haar zijn geweest en nog steeds zijn. Zij geeft aan dat zij tijdens de gijzeling doodsangsten heeft uitgestaan nadat een van de verdachten die haar hadden gegijzeld en die zij ook kende, haar had gezegd haar te zullen doden omdat hij toch niets te verliezen had. [slachtoffer 1] geloofde die bedreiging, immers zij kende één van de ontvoerders en had derhalve de gedachte dat hij haar zou doden vanwege haar kennis van zijn identiteit.
De rechtbank acht, mede gelet op de gevolgen voor [slachtoffer 1], het bewezen verklaarde feit een bijzonder ernstig feit. Dit soort feiten dient naar het oordeel van de rechtbank te worden bestraf met een substantiële vrijheidsstraf.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de sterk verminderd toerekeningsvatbaarheid zoals geconcludeerd drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog, en door de rechtbank overgenomen, de beperkte rol van verdachte in de gijzeling en met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Hoewel de aard van het feit en het overgenomen advies van de deskundige de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, de rechtbank bij een in Nederland wonende jeugdige aanleiding zou geven de maatregel van plaatsing in een instelling voor jeugdigen te overwegen, ziet de rechtbank er in dit geval van af. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk terugkeert naar [land van herkomst] aangezien hij daar nog binnen een begeleidingsprogramma van de reclassering valt, welke begeleiding de rechtbank ook noodzakelijk acht.
Alle omstandigheden in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsstraf voor de duur van 220 dagen dient te worden opgelegd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 47, 77a, 77h, 77i, 282a.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde feit tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 220 dagen;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Vonnis gewezen door mrs. J.J.M. Wassenberg, kinderrechter, N.J.M. Ruyters en A.R.J. Vos, beiden plaatsvervangend kinderrechter, van wie mr. J.J.M. Wassenberg voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 17 juni 2008.
typ: JBIC