ECLI:NL:RBROE:2008:BD2300

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860851-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over betrokkenheid bij drugshandel en invoer van cocaïne met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 21 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte [De L.], die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en de terugwinning daarvan uit een maskerend kruidenmengsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 samen met anderen opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd en bewerkt. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van witwassen, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn slechte fysieke gezondheid en leeftijd. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek waarbij in een pand in Well chemicaliën en goederen werden aangetroffen die gebruikt werden voor de productie van cocaïne. De verdachte had een belangrijke rol in de organisatie die zich bezighield met de invoer en verwerking van cocaïne, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank benadrukte de gevaren van harddrugs voor de gezondheid van gebruikers en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/860851-07
Uitspraak d.d. : 21 mei 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [De L.]
voornamen : [De L.]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 11 april 2008 en 15 mei 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
(art. 2 Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I
(art. 2 Opiumwet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L) en/of te Wanssum, in elk geval in de gemeente Meerlo-Wanssum en/of in de gemeente Asten en/of in de gemeente
Enkhuizen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid of bewerkt of verwerkt of afgeleverd of verstrekt of vervoerd of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art. 2 Opiumwet)
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L) en/of in de gemeente Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande [V.] en/of [M.S.] en/of [J.S.] en/of [F.S.] en/of [Van der P.] en/of [H.] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet namelijk het (meermalen) (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren, vervaardigen
en/of aanwezig hebben van middelen of een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art. 11a Opiumwet)
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007, te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L)en/of in de gemeente Enkhuizen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), heeft verworven of voorhanden heeft gehad, of heeft overgedragen of heeft omgezet,
en/of van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(art. 420bis Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is bij pleidooi ter terechtzitting d.d. 11 april 2008 primair als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze zaak, nu - kort samengevat - door de politie tijdens een verhoor van de medeverdachte [H.] is gevraagd om kennis te mogen nemen van de inhoud van de brief van [H.] aan zijn advocaat, terwijl de politie op dat moment niet meer had mogen doen dan het ter post bezorgen van deze brief. Volgens de raadsman had bedoelde brief ook niet aan het procesdossier mogen worden toegevoegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, Divisie regionale recherche Onderzoek 7 CBO 03 blijkt dat medeverdachte [H.] voor het eerst op 3 juli 2007 door de politie is verhoord. [H.] heeft zich van het begin af coöperatief opgesteld en diverse bekennende verklaringen achter elkaar afgelegd. Op 9 juli 2007 heeft hij helemaal openheid van zaken gegeven door tevens de echte namen te noemen van zijn mededaders waaronder de naam van verdachte [J.S.]. Op 12 juli 2007 omstreeks 15.05 uur verklaart [H.], zoals blijkt uit het door de verbalisanten [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], inspecteur van politie, opgemaakt proces-verbaal van dat verhoor, direct nadat hem de cautie is gegeven het volgende (pagina 927 van het doorgenummerde proces-verbaal):
“Ik overhandig U een brief, gericht aan rechtshulp advocaten, gedateerd 6 juli 2007. Ik had deze brief in een gesloten enveloppe gedaan en nu bij U geopend. Ik ben van mening dat U de inhoud van deze brief mag en eigenlijk moet weten. Deze brief was bedoeld om te verzenden. Ik wilde deze eigenlijk al verzenden voordat ik opening van zaken zou gaan geven. Deze brief is echter blijven liggen en nu ik de openheid heb gegeven, overhandig ik de brief nu aan U. Ik heb deze brief geschreven op de eerste dag dat ik in het Huis van Bewaring in Roermond ben aangekomen.
(…)
Ik zou dan ook graag zien dat de brief als bijlage aan mijn verklaring wordt gehecht. Dit ter completering van mijn verklaringen en om te voegen in Uw dossier”. De inhoud spreekt voor zich”.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in dit geval niet gesproken kan worden van vertrouwelijke informatie, noch van communicatie tussen een verdachte en zijn advocaat. De onderhavige brief is nooit verzonden naar de advocaat van [H.]. [H.] heeft zelf bewust het initiatief genomen om informatie uit deze brief voor de politie zichtbaar te maken. Hij heeft dat eerst gedaan nadat hij in de voorafgaande periode tegenover de verhorende rechercheurs meerdere (uitvoerige) bekennende verklaringen had afgelegd. Door zelf deze informatie zichtbaar te maken heeft [H.] bovendien het vertrouwelijke karakter van de brief in kwestie opgeheven.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2008 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2 en 5 is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze vrijspraken het volgende.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat in het dossier geen bewijs te vinden is waaruit blijkt dat de cocaïne bestemd was voor de uitvoer. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Verdachte heeft naar eigen zeggen geld verdiend met de werkzaamheden die hij heeft verricht met betrekking tot de invoer en de terugwinning van de cocaïne. In die zin zou gezegd kunnen worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen nu ook gelden afkomstig uit eigen misdrijven vallen onder de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De steller van de tenlastelegging heeft echter uitdrukkelijk oog gehad op gelden die afkomstig waren uit drugshandel. Verdachte zelf heeft echter geen aanwijsbare bemoeienis gehad met de handel in harddrugs (wel met de invoer), evenmin staat voldoende vast dat het geld dat hij verdiende afkomstig was van de handel in harddrugs door anderen dan hij zelf . In zoverre vallen de gelden die verdachte verdiend heeft niet onder de tenlastelegging.
De verdachte moet dan ook van het ten last gelegde onder 5 worden vrijgesproken.
7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
Op 3 juli 2007 worden er in het pand gelegen aan [adres Well] te Well goederen en chemicaliën die gebruikt worden bij de productie van cocaïne aangetroffen en in beslag genomen . Dit pand wordt door [Van der P.] verhuurd aan [V.] . Uit het LFO-rapport blijkt dat gelet op de combinatie van de aangetroffen goederen in het pand en gelet op de hoeveelheid afval van circa 3500 liter (waarvan circa 1800 liter uit een mengsel van benzine en water bestaat) en circa 900 liter aan onverbruikte chemicaliën, er minimaal enige tientallen kilo’s en mogelijk enkele honderden kilo’s cocaïne zijn teruggewonnen . In de aangetroffen chemicaliën blijkt nog een residu van 3,8 kilogram cocaïne aanwezig te zijn . Uit de verklaring van medeverdachte [H.] blijkt dat er minimaal 131,17 kilogram en maximaal 138,18 kilogram gereed product cocaïne geproduceerd zou zijn .
In het pand worden op jerrycans met vermoedelijk kruidenmengsels twee etiketten aangetroffen van het vervoersbedrijf DHL met unieke nummers. Het afleveradres was postcode [postcode] te Enkhuizen. Uit gegevens van DHL blijkt dat er op het betreffende adres vijf leveringen met kruiden zijn gedaan (totaal gewicht van 502,5 kg), afkomstig vanuit Bogota-Colombia. De ontvanger betrof het bedrijf van verdachte [De L.], [naam bedrijf]. Verdachte heeft ook voor ontvangst getekend .
Uit de eigen verklaringen van verdachte [De L.], afgelegd bij de politie, blijkt dat hij in november 2006 benaderd is door een persoon, die hij [X] noemt, uit de buurt van Bogota in Colombia met de vraag om transporten te laten plaatsvinden waarbij de vaten met poeder op het adres van zijn bedrijf [naam bedrijf] werden afgeleverd. De route zou gedurende een half jaar op veiligheid worden getest. Een onbekende man kwam de vaten ophalen . Begin 2007 heeft [De L.] deze [X] in contact gebracht met [V.]. [V.] heeft vervolgens het drugslaboratorium in Well ingericht en gezorgd dat het ging werken. [De L.] werd wederom benaderd door [X] en hem werd de opdracht gegeven een levering van veertien vaten met inhoud bij [V.] af te leveren. Hij heeft de vaten bij het [naam hotel] Hotel te Asten afgeleverd, waar [V.] [J.S.] belde en deze laatste de vaten in zijn auto overlaadde . [De L.] verklaart verder bij verschillende gesprekken met [V.] en de Colombianen aanwezig te zijn geweest als tolk. Hij werd bovendien door de Colombiaan [naam Colombiaan] benaderd als er problemen waren . Verder verklaart hij dat hij in Well heeft getolkt toen er problemen waren met de pers . Dit wordt bevestigd door medeverdachte [Van der P.] . Ook medeverdachte [H.] verklaart dat [De L.] erbij werd gehaald toen er problemen waren met de pers, omdat [De L.] vloeiend Spaans spreekt . [De L.] verklaart ook één keer de Colombianen van Asten naar Amsterdam te hebben gebracht en een paar dagen later weer terug naar Asten te hebben vervoerd . [H.] verklaart bovendien dat hij op 31 mei 2007 naar aanleiding van een sms van [J.S.] drie mannen heeft opgehaald in “Nuenen”, wat later Asten blijkt te zijn. Deze mannen waren in gezelschap van [J.S.] en medeverdachte [De L.] .
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 20 september 2007 en ter terechtzitting op 11 april 2008.
7.4 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen meermalen telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well, tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft bewerkt of verwerkt hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet. behorende lijst I.
4.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande [V.] en [J.S.] en [Van der P.] en [H.] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet namelijk het meermalen telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, bewerken, verwerken, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet junctis de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet junctis de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 11 april 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat bij de bepaling van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de hoge leeftijd van verdachte, diens slechte fysieke gezondheid en met het feit dat verdachte zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Bovendien heeft verdachte vergeleken met een aantal van zijn medeverdachten zich niet schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine. Dit verschil in strafbaar handelen dient naar de mening van de raadsman in de strafmaat tot uitdrukking te komen. De raadsman bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk of een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft zich in 2007 samen met anderen in schuldig gemaakt aan het op grote schaal invoeren in Nederland van cocaïne. De invoer van deze cocaïne was mogelijk omdat verdachte beschikte over criminele contacten in het buitenland en op eenvoudige wijze agrarische producten via zijn bedrijf [naam bedrijf] kon invoeren. Voor het terugwinnen van de cocaïne heeft verdachte contact gezocht met de medeverdachte [V.] die hij jaren eerder tijdens een detentie in Engeland had leren kennen en met wie hij ook nadien al dan niet zakelijk contact is blijven onderhouden. Verdachte wist dat medeverdachte [V.] zich op professionele wijze bezig hield met de productie van synthetische drugs en over een productie laboratorium beschikte.
Verdachte heeft samen met anderen zich op professionele wijze bezig gehouden met het terugwinnen van de met kruiden vermengde cocaïne. Uit de in het pand/schuur [adres Well] te Well aangetroffen en onderzochte hoeveelheden chemicaliën en de in deze zaak afgelegde bekennende verklaringen blijkt dat er gedurende twee productieprocessen tientallen kilo’s cocaïne zijn teruggewonnen. Verdachte heeft bij al deze criminele activiteiten een belangrijke rol vervuld. Zo onderhield hij de (internationale) contacten met de Colombianen en een zekere [X] en heeft hij deze [X] in contact gebracht met [V.] en heeft hij tijdens het productieproces gezorgd voor de Colombianen die daadwerkelijk met het terugwinnen van de cocaïne in het laboratorium te Well waren belast en heeft hij door te tolken er mede voor gezorgd dat het bewerken en verwerken van de cocaïne niet stil is komen te liggen.
Harddrugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. In het bijzonder geldt dit voor personen in uitgaanscentra, waar jongeren in een uitgelaten stemming extra kwetsbaar zijn en niet zelden op georganiseerde wijze worden aangespoord tot het gebruik van dergelijke middelen, waarvan de consequenties voor de gezondheid onder omstandigheden ernstig kunnen zijn en op langere termijn niet te overzien.
Het is ook een feit van algemene bekendheid dat gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafoplegging ten gunste van verdachte rekening gehouden met zijn slechte fysieke gezondheid zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen en de gevorderde leeftijd van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1, 3 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, M.J.A.G. van Baal en D.C.M. Bomans, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 mei 2008.