RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenrs. : 07 / 645 en 07 / 646 WRO K1
Inzake : [eiser 1], wonende te [woonplaats] en [eiser 2] BV, gevestigd te [plaats], eisers.
tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brieven d.d. 20 maart 2007,
kenmerken: VR-2006001.
Datum van behandeling ter zitting: 15 februari 2008.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder aan Int. Transportbedrijf [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het vestigen van zijn op- en overslagbedrijf aan de [adres] te [woonplaats].
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank (rechtstreeks) beroep ingesteld.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is belanghebbende in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Ook Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (hierna: GS) zijn in de gelegenheid gesteld als belanghebbende aan het geding deel te nemen. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 februari 2007, gelijktijdig met de beroepen met de dossiernummers 07/ 644; 07/ 647 en 07/ 648. Ter zitting is eiser [eiser 1] verschenen (07/ 645), die tevens als vertegenwoordiger (directeur) van eiseres [eiser 2] BV (07/ 646) aanwezig is. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. G.J.J. van Houtert en P.Tielen.
Na de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst in dier voege dat afzonderlijk uitspraak wordt gedaan in de zaken 07/ 644, 07/ 647 en 07/ 648.
Op 24 april 2006 is door Bergs Advies namens belanghebbende vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO gevraagd voor de vestiging van zijn transportbedrijf op de locatie, kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie [...], nummers [...], plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats]. Het bedrijf is gevestigd aan de [huidig adres] te [woonplaats].
Ter plaatse van de locatie [adres] te [woonplaats] geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 1979”, zoals nader gewijzigd in 1987, met de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden (AG-B). Ingevolge planvoorschrift 11.1 juncto de planvoorschriften 2.3 en 4.3 is de vestiging van het transportbedrijf ter plaatse niet toegestaan.
Ten behoeve van het verzoek om vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO is in opdracht van belanghebbende door Bergs Advies een ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het besluit tot vrijstelling is ingevolge artikel 19a van de WRO voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het voornemen van verweerder om vrijstelling te verlenen is op 28 juni 2006 gepubliceerd en de stukken hebben met ingang van 29 juni 2006 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen.
Daarop zijn nagenoeg gelijkluidende zienswijzen ingediend door eiser (07/ 645) en eiseres (07/ 646). Eisers hebben, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. [straat] is geen verbrede weg. De ontsluiting van het bedrijventerrein is niet op de veranderingen berekend. Er is sprake van een forse toename van het aantal vervoersbewegingen. Eiser (07/ 645) geeft aan dat hij op korte afstand van [adres] twee kavels in eigendom heeft aan de [weg], en ten aanzien van een derde kavel aldaar een voorlopig koopcontract heeft afgesloten. Nu de [straat] een smalle weg is, kan dit leiden tot beperkingen van het gebruik van de kavels in zijn eigendom, waarvan delen zijn verhuurd. Ook vanaf deze kavels vinden geregeld vervoersbewegingen plaats. Eisers vrezen door de vervoersbewegingen van belanghebbende in de eigen groeimogelijkheden te worden beperkt, nu er geen ruimte is de weg te verbreden of de ontsluiting op het bedrijventerrein te verbeteren.
Eiseres tenslotte bepleit nog een herverdeling van de kosten voor de verbreding van de wegen.
Naar aanleiding van de zienswijzen heeft verweerder op 20 december 2007 een zienswijzenverslag opgesteld waarin verweerder zijn reactie op de ingediende zienswijzen geeft. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft verweerder bij schrijven van 22 december 2006 aan belanghebbende nog nadere (onderzoeks)gegevens gevraagd en randvoorwaarden geformuleerd waaronder vrijstelling enkel zal kunnen worden verleend. Het betreft een akoestisch onderzoek om te bezien of het bedrijf past binnen de bestaande omgeving; nieuwe tekeningen ten aanzien van een stofvrije terreinverharding waarbij ook blijkt dat aan de eisen van het waterschap wordt voldaan; de aankondiging van de voorwaarde in de vrijstelling dat maximaal 25 vrachtwagencombinaties zullen worden toegestaan; nadere eisen aan de bedrijfsbeëindiging op de locatie [huidige lokatie] te [woonplaats] in de vorm van een garantieovereenkomst; het verzoek om een nadere onderbouwing van het aantal verkeersbewegingen; en tenslotte wordt aangegeven dat mogelijk alsnog een kostenbijdrage aan de “Reconstructie Kieënweg en Pratwinkel” zal moeten worden voldaan. De indieners van de zienswijzen zijn van het voorgaande door verweerder bericht.
Aangezien het vigerende bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar, is op 31 oktober 2006 door de raad van verweerders gemeente ingevolge artikel 21 van de WRO een voorbereidingsbesluit ten aanzien van de betreffende locatie genomen, dat op 14 februari 2007 is gepubliceerd en dientengevolge op 15 februari 2007 in werking is getreden.
Op 2 februari 2007 is door verweerder een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend bij GS, welke verklaring van geen bezwaar op 1 maart 2007 is verleend.
Bij besluit van 20 maart 2007 (verzonden 2 april 2007) is door verweerder vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van de vestiging van het bedrijf van belanghebbende. Aan de vrijstelling zijn voorwaarden verbonden.
Tegen dit besluit is door de gemachtigde namens eiser en eiseres, nagenoeg gelijkluidend, beroep aangetekend bij deze rechtbank.
In beroep (07/ 645 en 07/ 646) wordt het volgende aangevoerd:
- Het aantal vervoersbewegingen zal fors toenemen terwijl in de bestaande situatie de ontsluiting van handelsterrein De Kieën als zeer onveilig wordt ervaren, hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing ook wordt gesteld.
- De ontsluiting of bestaande weg zal en kan niet worden aangepast. Ten aanzien van de wegenstructuur wordt gesteld dat het bedrijventerrein voldoet aan de gestelde eisen voor het toenemende vrachtverkeer. Ter plaatse van [adres] is de weg smaller dan de overige wegdelen ter plaatse. Daaraan wordt voorbij gegaan. Er is geen sprake van een deugdelijke motivering op dit punt.
- Eisers stellen vraagtekens bij de onderbouwing van de maximaal 30 aan- en afvoerbewegingen. Ook is niet gemotiveerd waarom het toegestane vrachtwagencombinaties op 25 is gesteld. De beslissing is in strijd met artikel 3:46 van de Awb dat een deugdelijke motivering vereist.
- Eisers verwijzen naar hun zienswijze waarin werd aangegeven dat de vrijstelling problemen zal leveren voor de eigen groeimogelijkheden. In de bestreden beslissing is hierover opgemerkt dat de verkeersbewegingen van het transportbedrijf geen beperkingen zullen opleveren voor de overige kavels op het terrein. Deze stelling is geenszins nader gemotiveerd. Nu eisers wel degelijk de nodige verkeersproblemen verwacht, zal op dit punt een nadere motivering moeten worden gegeven, waardoor de juistheid van verweerders stelling zal blijken. Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers als reeds ter plaatse gevestigde ondernemer.
- Nu er ruimte is voor overslag ter plaatse, is wel degelijk sprake van een mogelijkheid tot uitbreiding. Hieraan wordt volledig voorbij gegaan (alleen in de zaak 07/ 645 aangevoerd).
Ter zitting wordt door eisers nog naar voren gebracht dat ook door belanghebbende bijgedragen zou moeten worden aan de kosten voor de verbreding van de wegen, nu eiseres dat ook heeft moeten doen.
Door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Ten aanzien van de procedurele aspecten overweegt de rechtbank allereerst dat het onderhavige vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor de toepassing van artikel 6:13 van de Awb als één besluit, dat zich niet laat opdelen in meerdere besluitonderdelen, moet worden aangemerkt. Nu eisers een zienswijze hebben ingediend tegen het vrijstellingsbesluit, staat het hen vrij om in beroep gronden aan te voeren die zien op ditzelfde besluit. Die gronden hoeven niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. De rechtbank verwijst voor haar standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 oktober 2007 (LJN: BB6324) en de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 oktober 2007 (LJN: BB6903).
Verder overweegt de rechtbank dat vast staat dat het voorgestane gebruik in strijd is met de, ingevolge het vigerende bestemmingsplan, op het perceel rustende bestemming. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
De gemeenteraad kan de in de eerste volzin van artikel 19, eerste lid, van de WRO bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Dat is in casu het geval.
Voor wat betreft de vraag of aan de voorwaarde is voldaan dat de vestiging van het transportbedrijf aan de [adres] is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, wordt als volgt overwogen.
In de onderhavige zaak is de ruimtelijke onderbouwing gegeven met het rapport van Bergs Advies van 18 april 2006, later aangevuld met de “Aanvulling ruimtelijke onderbouwing”. In de ruimtelijke onderbouwing van Bergs Advies van 18 april 2006
wordt een beschrijving gegeven van de huidige en de nieuwe locatie van het bedrijf evenals van het relevante gemeentelijk en provinciaal beleid. Verder wordt het project nader omschreven en de effecten ervan aangegeven, waarbij onder andere is gekeken naar het aspect luchtkwaliteit. In de “Aanvulling ruimtelijke ordening” wordt onder meer nog ingegaan op de aspecten geluidhinder (waarbij wordt verwezen naar een akoestisch rapport van HMB B.V. van 25 januari 2007), verkeershinder en luchtkwaliteit.
Gezien hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de (aanvullende) ruimtelijke onderbouwing wordt als volgt overwogen.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat eisers vrezen in de eigen groeimogelijkheden te worden beperkt, overweegt de rechtbank dat verweerder heeft aangegeven te hebben gekeken naar de bestaande bedrijven en naar de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan van het bedrijventerrein met de bestaande bedrijven. Verweerder heeft gesteld de aanvraag van belanghebbende te hebben beoordeeld naar de huidige omstandigheden aan hand van de planologische aspecten, zoals die op dat moment een rol spelen. Ook heeft verweerder aangegeven dat de bedrijfsvestiging geen beperkingen inhoudt voor het gebruik van de overige kavels. Tenslotte geeft verweerder aan dat voor het bedrijventerrein geen maximaal aantal verkeersbewegingen is vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee afdoende de belangen van eisers heeft afgewogen, temeer nu de rechtbank niet is gebleken van beperkingen voor eisers ten gevolge van het bestreden besluit en verweerder ter zitting nog een keer heeft aangegeven dat er voor eisers geen beperkingen zullen zijn ten gevolge van de vestiging van het bedrijf van belanghebbende. De rechtbank overweegt verder dat verweerder geen rekening kan en hoeft te houden bij zijn besluitvorming met onzekere toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf en of kavels van eisers.
Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Verder is de rechtbank niet gebleken van door de vrijstelling ontstane belemmeringen van de groeimogelijkheden van het bedrijf van belanghebbende, nu het aantal vrachtwagens in de vrijstelling is gelimiteerd. Waar verweerder in de stukken heeft gesproken van beperkte uitbreidingsmogelijkheden, zo stelt de gemachtigde van verweerder ter zitting, is de groei bedoeld ten opzichte van de oude situatie aan de Napoleonsbaan, namelijk tot 25 vrachtwagens op de nieuwe locatie. De beroepsgrond faalt.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming ten aanzien van de exploitatiebijdrage voor de verbreding van de wegen ter plaatse in dit kader niet aan de orde is, nu de besluitvorming daarover onherroepelijk is.
Deze beroepsgrond faalt eveneens.
Ten aanzien van het aspect verkeersveiligheid overweegt de rechtbank tenslotte dat de vrijstelling wordt verleend voor een internationaal transportbedrijf met op- en overslagmogelijkheden op de bedrijfslocatie. Ten aanzien van de relevante feiten zijn partijen het erover eens dat van en naar het bedrijf de nodige vervoersbewegingen zullen plaatsvinden door vrachtwagencombinaties van zowel belanghebbende als derden, en door personenauto’s van personeel en bezoekers. Ook zijn partijen het erover eens dat de (ontsluitings)wegen waarover die vervoersbewegingen plaats zullen vinden thans reeds drukke wegen betreffen. Zo heeft verweerder aangegeven dat op De Bong zo’n 6000 vervoersbewegingen per etmaal plaatsvinden, hetgeen verweerder overigens baseert op een eenmalige verkeerstelling en waarbij niet nader is gekeken naar de aard van de voertuigen die van deze weg gebruik maken. Ook zijn partijen het erover eens dat met name het kruispunt Kieënweg-De Bong-Napoleonsbaan reeds zonder de vestiging van het bedrijf van belanghebbende een druk kruispunt betreft en dat schoolgaande fietsende kinderen gebruik maken van de hiervoor genoemde wegen en kruispunt. Verweerder heeft geen onderzoek verricht naar de verkeersgevolgen van vestiging van het bedrijf omdat deze gevolgen volgens verweerder verwaarloosbaar zijn.
De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat de vestiging van het bedrijf geen dan wel verwaarloosbare gevolgen zal hebben voor de verkeersveiligheid ter plaatse, gelet op de aard van de voertuigen (grote vrachtwagencombinaties), in de context van een al drukke weg (De Bong) en een druk kruispunt ( waar De Bong aansluit op de Napoleonsbaan), in combinatie met fietsende schoolkinderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gedegen onderzoek had dienen te (doen) verrichten naar de verkeersgevolgen van bedrijfsvestiging alvorens conclusies te kunnen trekken. Het algemene onderzoek naar de verkeersveiligheid op De Bong, dat door verweerder op 31 januari 2008 is ingebracht, kan, nog afgezien van het zeer summiere karakter ervan, niet als zodanig gelden, nu dit onderzoek zich niet toespitst op de gevolgen van de vestiging van het bedrijf.
De beroepsgrond slaagt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt beslist als onder III.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart de beroepen van eisers in de zaak 07/ 645 en 07/ 646 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat aan eiser in de zaak 07/ 645 het gestorte griffierecht ten bedrage € 143,00, en aan eiseres in de zaak 07/ 646 ten bedrage van € 285,- volledig wordt vergoed door verweerders gemeente.
Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout, C.M.W. Nobis (voorzitter) en W.P.M. Corbey-Smits, in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2008
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:24 april 2008
JS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.