ECLI:NL:RBROE:2008:BD0426

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85849 / FT RK 08-180 en 85851 / FT RK 08-181
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in schuldsaneringsregeling

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar, een verzoek ingediend tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord. De verzoekers hebben hun schuldeisers, waaronder vier preferente, een minnelijk akkoord aangeboden, waarbij verzoekster gedurende 36 maanden een bedrag zal sparen op een aparte rekening. Dit bedrag zal aan het einde van de termijn worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Verweerder, de zoon van verzoekers, heeft echter geweigerd in te stemmen met dit akkoord. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij op 12 februari, 25 maart en 11 april 2008 mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de redelijkheid van de weigering van verweerder om in te stemmen met het akkoord. Volgens artikel 287a van de Faillissementswet kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord alleen worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling voor verweerder een gunstiger resultaat oplevert dan de verwachte uitkomst via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de emotionele bezwaren van verweerder, maar deze zijn ter zitting niet meer volhard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek is toegewezen, en verweerder is bevolen in te stemmen met het dwangakkoord. Dit vonnis is uitgesproken op 18 april 2008 door mr. P.H.J. Frénay en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 85849/FT-RK 08.180 en 85851/FT-RK 08.181
Vonnis van 18 april 2008
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op 3 november 1950 te [geboorteplaats]
en van
[verzoekster],
geboren op 5 januari 1953 te [geboorteplaats],
echtgenote van [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
[adres],
verzoekers
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats], [adres],
verweerder.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 6 december 2007 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en op 7 april 2008 binnengekomen verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw)
- de mondelinge behandeling van genoemde verzoekschriften van 12 februari en 25 maart 2008 en (voor wat betreft de beide verzoeken) 11 april 2008.
1.2. Bij de laatste mondelinge behandeling zijn verzoekers en verweerder en zijn echtgenote verschenen. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Verzoekers hebben hun 12 schuldeisers, waaronder 4 preferente, met behulp van een NVVK-schuldhulpverleenster een minnelijk akkoord aangeboden. Het aangeboden akkoord houdt in dat verzoekster gedurende 36 maanden maandelijks een (te reserveren) bedrag zal sparen op een aparte rekening. Aan de hand van een jaarlijks uit te voeren inkomenstoets zal het te reserveren bedrag worden bepaald. Aan het einde van de 3 jaar zal het gereserveerde bedrag – zonder dat daarvan nog kosten bijvoorbeeld van Plangroep (dit is de schuldhulpverlenende instantie) afgaan – worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Gebaseerd op de huidige gegevens wordt voor de preferente schuldeisers een betaling van 31,14% verwacht en voor de concurrente schuldeisers, waaronder verweerder, van 15,57% van zijn oorspronkelijke vordering. Die betaling geschiedt tegen finale kwijting.
Verweerder, de zoon van verzoekers, heeft als enige schuldeiser geweigerd in te stemmen met het akkoord.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. Verzoekers hebben bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht verweerder te bevelen in te stemmen met de hierboven bedoelde schuldregeling.
3.2. Verweerder bestrijdt het verzoek. Op het gevoerde verweer wordt hierna ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als verweerder in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door verzoekers voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser, zoals verweerder, in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan het volledige bedrag waar verweerder recht op zou hebben bij volledige betaling door verzoekers, is het belang van verweerder bij weigering van die regeling een gegeven.
4.3. De rechtbank dient voorts te onderzoeken of door de weigering van verweerder de belangen van verzoekers en de overige schuldeisers worden geschaad en zo ja, of die belangen zwaarder wegen dan het belang van verweerder om zijn bevoegdheid tot weigering uit te oefenen.
4.4. Teneinde de gevergde belangenafweging te kunnen maken is volledig inzicht in het aangeboden akkoord, waaronder in ieder geval de precieze inhoud, wijze van totstandkoming en voorwaarden van uitvoering van het akkoord, van groot belang. De rechtbank stelt vast dat zij dit inzicht in voldoende mate heeft verkregen.
4.5. Welk perspectief hebben de schuldeisers indien verzoekers in de WSNP zouden worden toegelaten, hetgeen naar het zich laat aanzien zal gebeuren als het dwangakkoord niet zou worden toegewezen?
Duidelijk is geworden dat het alsdan in de WSNP vrij te laten bedrag (inclusief vakantiegeld) EUR 1.562,79 zal zijn, zodat tegenover een huidig gezamenlijk inkomen van EUR 1.892,81 er maandelijks EUR 330,-- aan de boedel dient te worden afgedragen. Dat levert na 3 jaar WSNP een kleine EUR 12.000,-- op. Na aftrek van de kosten van de bewindvoering en publicaties zal er circa EUR 9.500,-- overblijven voor de schuldeisers. In een percentage uitgedrukt, levert de WSNP-route voor verweerder circa 12,2 % betaling van zijn vordering op. Ervan uitgaande dat verzoekers aan het einde van WSNP de schone lei zouden krijgen, zou verweerder voor het restant van zijn vordering in rechte geen aanspraak meer kunnen maken op betaling.
4.6. Het resultaat van het verzochte dwangakkoord voor verweerder is door verzoekers becijferd op 15,57% en is derhalve een gunstiger resultaat voor verweerder dan via de weg van de WSNP voor hem kan worden bereikt.
4.7. De emotioneel getinte bezwaren heeft verweerder ter zitting laten varen. Hij heeft volhard in zijn opvatting dat hij op meer dan die ruim 15% recht heeft en wel op volledige betaling van zijn vordering. In dit verband wijs de rechtbank erop dat verweerders’ vordering is gebaseerd op een achtergestelde lening waarvan de hoofdsom eerst opeisbaar is als het door de ouders destijds afgesloten Bbz-krediet geheel door hen is betaald. Daaruit volgt dat verweerder thans nog geen recht heeft op betaling van de hoofdsom van zijn vordering die ruim EUR 23.000 bedraagt. Door de gevraagde instemming met het aangeboden dwangakkoord komt verweerder zowel in de situatie dat verzoekers buiten de WSNP blijven en voor hun schuldeisers gaan sparen, als in de situatie dat zij in de WSNP voor hun schuldeisers gaan sparen, in een gunstiger positie te verkeren.
Daarbij dient ook nog het volgende te worden meegewogen. Verzoeker is 57 jaar en lange tijd werkzaam geweest in de natte aannemerij. Na het debacle van hun onderneming is verzoeker als schipper werkzaam bij een bedrijf in Barendrecht omdat in Limburg een dergelijke baan niet gemakkelijk te vinden was en is. Verzoeker is dus regelmatig dagen van huis om vanuit Barendrecht als schipper inkomsten te genereren. Dat verzoeker door zwart te werken inkomsten buiten het bereik van zijn schuldeisers kan houden, zoals verweerder heeft betoogd, is in zijn algemeenheid juist. Het beeld dat de schuldhulpverleenster van verzoekers heeft gekregen, biedt geen enkele aanwijzing dat verzoeker dat zwart werken heeft gedaan of zal gaan doen, terwijl daaraan voor verzoeker grote risico’s zijn verbonden zowel in het minnelijk traject als in het traject dat uitvoering wordt gegeven aan het dwangakkoord. Verzoekster is 55 jaar en heeft al jaren een beperkte WAO-uitkering en in haar gezondheid is geen verbetering te verwachten, integendeel. De schuldhulpverlener van verzoekers heeft de verwachting uitgesproken dat verzoekers hun afspraken correct zullen nakomen. Dat hebben zij ook in het minnelijk traject gedaan en steeds hebben zij Plangroep van alle noodzakelijke informatie voorzien. De kans van slagen, dat wil zeggen van het naleven door verzoekers van het dwangakkoord wordt door de schuldhulpverlener groot geacht ook omdat verzoekers zeer gemotiveerd zijn om hun schulden binnen 36 maanden te voldoen. Ter zitting is bovendien met verzoekers gesproken over de huidige, medische situatie van verzoekster. Haar gezondheid en met name ook haar verminderde mobiliteit en arbeidsmogelijkheden lijkt een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage dan 25-35% te rechtvaardigen. Verzoekers hebben dan ook de bereidheid uitgesproken om op korte termijn te onderzoeken of een WAO-herkeuring kan worden uitgelokt zodat een hogere uitkering voor verzoekster kan worden gerealiseerd. Aan Plangroep is het om daarop toe te zien. Het ligt ook op de weg van verzoekers – gegeven de op het spel staande belangen van de schuldeisers – om het daarheen te geleiden dat op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid komt of via deze weg een hoger inkomen voor verzoekers kan worden gerealiseerd.
4.8. Verzoekers en Plangroep hebben zich bij de berekening van de vordering van verweerder gebaseerd op onjuiste gegevens. Uit de stukken blijkt dat de hoofdsom
EUR 23.572,36 is en dat daarover de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 rente verschuldigd is geworden van 5% per jaar. Dat levert EUR 28.286,83 op. Dat betekent bij de uiteindelijke verdeling van de gespaarde gelden van dat hogere bedrag door verzoekers en Plangroep dient te worden uitgegaan.
4.9. Alles overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek zal dus worden toegewezen, nu dit de rechtbank gegrond voorkomt.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. beveelt verweerder [....] in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
5.2. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 april 2008.