ECLI:NL:RBROE:2008:BC7788

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/610083-07 en 04/610207-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag en poging tot diefstal met geweld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 26 maart 2008, stonden meerdere verdachten terecht voor hun betrokkenheid bij de dood van een slachtoffer en een poging tot diefstal. Verdachte 4 werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag en het verstrekken van een vuurwapen aan medeverdachte 2. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie voldoende bewijs had geleverd voor de medeplichtigheid aan de poging tot diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank concludeerde dat verdachte 4 opzettelijk een pistool had uitgeleend aan verdachte 2, die dit wapen gebruikte tijdens de fatale inbraak. De rechtbank achtte de rol van verdachte 4 in de zaak significant, aangezien hij wist dat het wapen zou worden gebruikt voor een gewelddadige daad. De rechtbank veroordeelde verdachte 4 tot een gevangenisstraf van drie jaar en legde hem een schadevergoeding op aan de nabestaanden van het slachtoffer, ter hoogte van € 8.923,66, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte 4 in aanmerking werden genomen, maar dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarder wogen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/610083-07
Parketnummer : 04/610207-07
Uitspraak d.d. : 26 maart 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen:
naam : [verdachte 4]
voornamen : [voornamen verdachte 4]
geboren op : [geboortedatumtedatum en plaats verdachte 4]
adres : [adres verdachte 4]
plaats : [postcode en woonplaats verdachte 4]
thans gedetineerd in P.I. [instelling detentie]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2007, 31 januari 2008 en 12 maart 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte 4 staat terecht ter zake in de zaak met parketnummer 04/610083-07 na een nadere omschrijving van de tenlastelegging dat:
[verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven hebben/heeft beroofd, bestaande uit het opzettelijk, tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag toen en aldaar werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen of plegen van een poging tot diefstal door middel van braak en/of inklimming, van een hoeveelheid geld van die [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte 4, in of omstreeks de maand juli 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van maart 2002 tot en met 06 juli 2002 in de gemeente [woonplaats verdachte 4] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door genoemd pistool met demper, in elk geval een vuurwapen, te lenen aan, althans af te leveren aan, althans ter beschikking te stellen van genoemde [verdachte 2];
(artikel 288 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven hebben/heeft beroofd, bestaande uit het opzettelijk, tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte 4, in of omstreeks de maand juli 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van maart 2002 tot en met 06 juli 2002 in de gemeente [woonplaats verdachte 4] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door genoemd pistool met demper, in elk geval een vuurwapen, te lenen aan, althans af te leveren aan, althans ter beschikking te stellen van genoemde [verdachte 2];
(artikel 287 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juli 2002, in elk geval in de maand juli 2002, te Milsbeek, in elk geval in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door genoemde [verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] weg te nemen een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan genoemde [verdachte 2] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] en/of aan verdachte 4, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en/of inklimming, met dat oogmerk tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, een ruit van een raam van die woning hebben/heeft stukgegooid, in elk geval hebben/heeft stukgemaakt, en via dat raam naar binnen zijn/is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het tezamen en in vereniging, althans ieder voor zich en alleen, met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], althans met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, afvuren van een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] waardoor deze in het lichaam werd getroffen, terwijl het feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge had, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de maand juli 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van maart 2002 tot en met 06 juli 2002 in de gemeente [woonplaats verdachte 4] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door genoemd pistool met demper, in elk geval een vuurwapen, te lenen aan, althans af te leveren aan, althans ter beschikking te stellen van genoemde [verdachte 2];
(artikel 312 juncto 45 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht)
en in de zaak met parketnummer 04/610207-07 dat hij in of omstreeks de maand juli 2002, in elk geval in of omstreeks de periode van maart 2002 tot en met 06 juli 2002, in de gemeente [woonplaats verdachte 4], in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III onder 1e, te weten een pistool, heeft overgedragen aan [verdachte 2];
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de maand juli 2002, in elk geval in de periode van maart 2002 tot en met 6 juli 2002, in de gemeente [woonplaats verdachte 4] en/of elders in Nederland een vuurwapen van categorie III onder 1e, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(artikel 31 dan wel 26 van de Wet wapens en munitie)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft tijdens de terechtzitting van 12 maart 2008 aangevoerd dat de officier van justitie tijdens het requisitoir zich heeft beroepen op het gelijkheidsbeginsel. De raadsman is van mening dat in de zaken tegen zijn cliënt het gelijkheidsbeginsel door de officier van justitie had dienen te worden toegepast en wel op grond van het navolgende.
“Ten laste van verdachte 4 zijn twee dagvaardingen uitgebracht; één met als feitencomplex kort gezegd betrokkenheid bij de dood van de heer [slachtoffer] en een met als feitencomplex het overdragen van een pistool aan een medeverdachte, dan wel het voorhanden hebben van een pistool.
In de tenlastelegging van deze medeverdachte staat slechts één feitencomplex, namelijk kort gezegd zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Op het moment dat deze medeverdachte met een pistool op het slachtoffer schoot, had hij dat wapen voorhanden. De officier van justitie had derhalve deze medeverdachte ook kunnen dagvaarden voor het voorhanden hebben van een pistool. Door deze medeverdachte niet te dagvaarden voor het voorhanden hebben van een pistool en verdachte wel, handelt de officier van justitie in strijd met het gelijkheidsbeginsel.“
De raadsman heeft geconcludeerd dat de officier van justitie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden en dat deze schending de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging tot gevolg dient te hebben.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Bij de beoordeling van dit verweer dient te worden vooropgesteld dat artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekent met betrekking tot de vraag of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging zal plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat de officier van justitie de medeverdachte niet heeft gedagvaard voor een feit waarvoor deze verdachte wel is gedagvaard, brengt nog geen schending van het gelijkheidsbeginsel met zich mee. Immers van een schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissingen in een groot aantal vergelijkbare zaken. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 maart 2008 gevorderd dat in de zaak met parketnummer 04/610083-07 de medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag, dus het primair ten laste gelegde feit, zal worden bewezen verklaard en in de zaak met parketnummer 04/610207-07 het primair ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld:
- primair dat verdachte 4 dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten;
- subsidiair dat verdachte 4 dient te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 04/610083-07 onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Bewezen kan worden het meer subsidiair ten laste gelegde feit, doch slechts als ondersteuning van een poging tot diefstal. Tevens kan in de zaak met parketnummer 04/610207-07 het primair ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard.
7.2 Bewijsmiddelen en standpunt van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 04/610083-07
Met betrekking tot de medeplichtigheid
Ter terechtzitting verklaart verdachte 4 dat enkele dagen vóór 6 juli 2002 de hem bekende [verdachte 2] bij hem in [woonplaats verdachte 4] komt en dat [verdachte 2] hem om een pistool vraagt. [verdachte 2] vertelt hem dat het pistool nodig is om iemand te bedreigen. Op de avond van 6 juli 2002 geeft verdachte 4 het pistool met daarbij behorende kogels aan [verdachte 2]. Enkele uren later brengt [verdachte 2] het pistool terug en zegt dat het is misgegaan.
Ten overstaan van de politie verklaart verdachte 4 onder meer dat [verdachte 2] een avond bij hem is gekomen en hem toen een pistool te leen vroeg. [verdachte 2] vertelt hem dat een jongen veel geld weet te liggen en dat hij een wapen nodig heeft. Verdachte 4 zegt tegen [verdachte 2] dat deze rustig aan moet doen. Verdachte 4 kent [verdachte 2] als een opvliegerig, soms agressief en doordrammend type. Hierna geeft verdachte 4 een pistool, merk Browning 9 mm. en een bij dat pistool behorende houder met daarin 8 of 9 patronen 9 mm. aan [verdachte 2]. [verdachte 2] zegt dat als alles goed gaat hij, verdachte 4, geld van hem, [verdachte 2], zal krijgen. In de daarop volgende nacht brengt [verdachte 2] het wapen weer terug. Er is afgesproken dat [verdachte 2] het wapen direct terugbrengt nadat hij de bedreiging heeft gepleegd. Het wapen dat [verdachte 2] heeft geleend is een wapen met een demper en verdachte 4 weet dat indien je een vuurwapen uitleent het wapen ook kan worden gebruikt.
Bij de inbraak is ook betrokken geweest [verdachte 2]. Deze verklaart tegenover de politie onder meer het volgende.
Ongeveer een week vóór 6 juli 2002 spreekt hij met medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 3] over het meenemen van een wapen bij de inbraak bij [slachtoffer] te Milsbeek alwaar veel geld zou liggen. [verdachte 1] kent het adres en weet waar het geld ligt. Afgesproken wordt wat wordt meegenomen, dat [verdachte 3] rijdt en dat hij, [verdachte 2], en [verdachte 1] naar binnen gaan. Het wapen dat hij meeneemt en gebruikt in Milsbeek krijgt hij van de hem bekende [voornaam] [verdachte 4]. Hij vertelt [verdachte 4] dat hij het wapen moet meenemen van twee jongens omdat er honden zijn. Hij haalt dat wapen en de daarbij behorende munitie op bij [verdachte 4] thuis in [woonplaats verdachte 4] enkele minuten voordat hij [verdachte 3] en [verdachte 1] ophaalt. Nadat hij op [slachtoffer] heeft geschoten brengt hij het vuurwapen terug naar [verdachte 4] en zegt hij tegen [verdachte 4] dat het verkeerd, fout is gegaan.
Over die nacht van 6 op 7 juli 2002 verklaart [verdachte 2] nog het volgende.
In die nacht gaat hij samen met [verdachte 1] en [verdachte 3] naar de woning van boer [slachtoffer]. Meegenomen worden een koevoet, een schroevendraaier en een pistool. [verdachte 1] vertelt dat er niemand thuis zou zijn. Daar aangekomen proberen [verdachte 2] en [verdachte 1] de deur te openen. Omdat dat niet lukt, gaan zij naar de zijkant van de woning en slaan een ruit in. [verdachte 1] gaat als eerste door het ontstane gat naar binnen, gevolgd door hem, [verdachte 2]. Als hij binnen is, ziet hij een man met iets op zich afkomen, waarna hij op korte afstand van die man een schot lost en die man ziet wegduiken / wegzakken. [verdachte 1] verlaat hierop meteen de woning via het eerder genoemde gat waarna hij, [verdachte 2], [verdachte 1] volgt zonder iets mee te nemen.
Ten aanzien van het meenemen van een vuurwapen verklaart [verdachte 2] nog dat het vuurwapen is meegenomen omdat er in de woning honden waren en dat zulks ook tussen [verdachte 1], [verdachte 3] en hem is besproken. Tegen [verdachte 4] vertelt [verdachte 2] dat hij een pistool nodig heeft omdat een jongen wist dat een man geld had.
Met betrekking tot het gronddelict
Medeverdachte [verdachte 3] verklaart tegenover de politie onder meer dat hij in mei 2002 door zijn vriend [verdachte 1] is benaderd om samen met hem een inbraak te plegen bij [slachtoffer] in Milsbeek; daar zou snel veel geld kunnen worden weggenomen.
Omdat [verdachte 3], die weet dat [verdachte 1] geldproblemen heeft, niet durft in te breken en [verdachte 1] er iemand bij wil hebben, benadert [verdachte 3] een vriend van hem en vraagt deze om mee te gaan inbreken. Deze vriend weigert waarna [verdachte 3] en [verdachte 1] via deze vriend in contact komen met [verdachte 2]. In het daaropvolgende gesprek tussen [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 1] bespreken zij de inbraak, onder meer de te dragen kleding en bepaalt [verdachte 1] dat [verdachte 3] als chauffeur zal optreden.
Hierna wordt de locatie gezamenlijk geobserveerd.
Omdat volgens [verdachte 1] [slachtoffer] in de nacht van 6 op 7 juli 2002 niet thuis zou zijn, wordt besloten die nacht in te breken. Zij rijden gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer], waarbij [verdachte 3] optreedt als chauffeur. Bij de woning aangekomen, verlaten [verdachte 2] en [verdachte 1] de auto. [verdachte 1] heeft een schroevendraaier en een koevoet bij zich en [verdachte 2] een pistool met een geluiddemper. Hierna gaan [verdachte 1] en [verdachte 2] naar de woning en blijft [verdachte 3] in de auto wachten en rijdt in de buurt wat rond in afwachting van een telefoontje van [verdachte 1]. Na enige tijd belt [verdachte 1] met het verzoek hen op te halen. Nadat beiden in de auto zijn gestapt, zegt [verdachte 1] dat het helemaal uit de hand is gelopen. [verdachte 3] ziet dat de schutter een wapen met demper meeneemt naar de boerderij. Verder verklaart [verdachte 3] nog dat in de voorbespreking is gesproken over het regelen van een wapen.
Ook heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij wist dat [verdachte 2] een geladen pistool bij zich had op het moment dat hij stopte om [verdachte 1] en [verdachte 2] te laten uitstappen om naar de boerderij te gaan. [verdachte 3] verklaart ook dat ieder een deel van de buit zou krijgen .
Over het in de tenlastelegging vermelde feitencomplex heeft ook de medeverdachte [verdachte 1] tegenover de politie verklaringen afgelegd.
[verdachte 1] geeft aan dat hij al jaren financiële problemen heeft en dat bij ongeveer in maart 2002 een tip krijgt dat bij een boer in Milsbeek, genaamd [slachtoffer], minimaal fl. 100.000,00 zou liggen. [verdachte 1] gaat diverse malen bij de woning van [slachtoffer] kijken om te zien of deze thuis is. Ook komt hij daar enkele malen met medeverdachte [verdachte 3] nadat hij deze benaderd had om samen met hem, [verdachte 1], in te breken. Hierna vraagt [verdachte 1] aan [verdachte 3] nog een ander voor die inbraak te organiseren. [verdachte 3] brengt hem dan later via een ander in contact met [verdachte 2], de latere schutter. Op een later moment komen [verdachte 3], [verdachte 1] en [verdachte 2] nog eens samen. Op de avond van 6 juli 2002 haalt [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 1] op om naar de boerderij van [slachtoffer] te gaan. [verdachte 3] bestuurt de auto. [verdachte 3] stopt de auto vlak bij de woning en [verdachte 1] en [verdachte 2] stappen uit. Daarna zijn [verdachte 1] en [verdachte 2] naar de woning gelopen. Bij de woning krijgen beiden de deur niet geopend en wordt besloten tot het ingooien van een raam. Vervolgens gaat [verdachte 1] door de ontstane opening als eerste naar binnen, direct gevolgd door [verdachte 2]. [verdachte 1] ziet vervolgens een persoon op hem aflopen en hij hoort twee schoten, waarna [verdachte 1] de woning weer heeft verlaten en even later ook [verdachte 2]. Enig tijd later hebben zij [verdachte 3] weer ontmoet en zijn zij gezamenlijk weggereden.
Met betrekking tot het gebruiken van het pistool verklaart [verdachte 1] dat hij er rekening mee hield dat de boer thuis was. Daarom was van tevoren besproken hoe dan zou worden gehandeld. Als de boer thuis was zou hij door [verdachte 2] met het pistool onder controle worden gehouden. [verdachte 1] wist evenals [verdachte 3] dat [verdachte 2] een pistool bij zich had toen zij naar de woning gingen. Volgens [verdachte 1] zou ieder zijn deel van de buit krijgen.
Verder is in het dossier aanwezig het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten Bettinger en Gommans. Verbalisanten relateren dat zij op 7 juli 2002 te 09.17 uur bij het perceel [adres slachtoffer] aankomen en dat zij daar in het perceel het levenloze lichaam van [slachtoffer] aantreffen, waarna zij de status quo hebben gehandhaafd.
In het dossier is ook aanwezig het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant N.H. Reurink . Verbalisant Reurink relateert dat hij op 7 juli 2002 te 10. 25 uur in het pand [adres slachtoffer] het stoffelijk overschot van de man die aldaar dood was aangetroffen in beslag heeft genomen. Omstreeks 20.45 uur is toestemming gegeven het stoffelijk overschot over te brengen naar een plaats van onderzoek, waarna het stoffelijk overschot voor nader onderzoek is overgedragen aan H. ter Borg en K. Kijk in de Vegte van de afdeling technische ondersteuning. Hierna is het stoffelijk overschot vervoerd naar het mortuarium te Venlo.
Op 8 juli 2002 is door G. van Ingen, arts en patholoog, als beëdigd deskundige, in het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van [slachtoffer] en aldaar dood aangetroffen op 7 juli 2002 omstreeks 08.30 uur.
In dat rapport relateert de arts dat hij van verbalisant Gommans van de regiopolitie Limburg het lijk van [slachtoffer] voornoemd heeft ontvangen en dat hij na de schouw het lijk weer aan die verbalisant heeft teruggegeven.
In zijn samenvatting relateert arts Van Ingen dat hem bij de sectie op het lijk van [slachtoffer] voornoemd onder meer is gebleken dat er twee inschotkanalen zijn waarvan één met inschotopening aan de linkerhand en één met inschotopening aan de borst. In het schotkanaal met inschotopening aan de borst, is een beschadiging van een grote ader in het middenschot. Verder is gebleken van circa 2800 cc bloed in de rechterborstholte, bloeding in weefsels rond het schotkanaal en tekenen van inademing van bloed.
Het schotkanaal door de linkerhand kon in één lijn gebracht worden met het schotkanaal door de romp. Derhalve past het beeld bij geraakt worden door tenminste één kogel en ten hoogste twee kogels. Blijkens de bloedingen in de rechterborstholte zijn de verwondingen bij leven opgelopen. Het oplopen van de schotverwonding met inschotopening aan de borst (en uitschotopening aan de rug) heeft de dood tot gevolg gehad, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer een grote ader in het middenschot, met daardoor ernstig bloedverlies.
Conclusie: [slachtoffer] heeft schotverwondingen aan hand en borst opgelopen met beschadiging van een groot bloedvat. Het oplopen van deze schotverwondingen heeft de dood tot gevolgd gehad.
Volgens het proces-verbaal onderzoek slachtoffer en lijkschouw is het tijdstip van overlijden vermoedelijk gelegen tussen 6 juli 2002 omstreeks 18.06 uur en 6 juli 2002 omstreeks 23.54 uur.
Op 9 juli 2002 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] getoond aan respectievelijk [nabestaande 1] en [nabestaande 2].
[nabestaande 1] verklaart daarna dat het stoffelijk lichaam dat hij zojuist heeft gezien het stoffelijk lichaam is van zijn broer [slachtoffer] die aan de [adres slachtoffer] heeft gewoond.
[nabestaande 2] verklaart dat het stoffelijk overschot dat zij zojuist heeft gezien het stoffelijk overschot is van haar zwager [slachtoffer], die op de [adres slachtoffer] heeft gewoond.
Op grond van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de schotverwondingen die hij had opgelopen door het schieten van [verdachte 2] met het door verdachte 4 aan hem. [verdachte 2], uitgeleende pistool.
In de zaak met parketnummer 04/610207-07
Ter terechtzitting verklaart verdachte 4 dat hij op 6 juli 2002 aan de hem bekende [verdachte 2] een pistool heeft uitgeleend. Enkele uren later brengt [verdachte 2] het pistool terug.
[verdachte 2] verklaart tegenover de politie onder meer dat ongeveer een week vóór 6 juli 2002 over het meenemen van een wapen bij de inbraak bij [slachtoffer] te Milsbeek door hem met [verdachte 1] en [verdachte 3] is gesproken.
Het wapen dat hij meeneemt en gebruikt in Milsbeek krijgt hij van de hem bekende [voornaam] [verdachte 4]. Hij haalt dat wapen en de daarbij behorende munitie bij [verdachte 4] thuis in [woonplaats verdachte 4] op enkele minuten voordat hij de medeplegers [verdachte 3] en [verdachte 1] ophaalt .
Naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] in de nacht van 6 op 7 juli 2002, is een nader technisch onderzoek ingesteld door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Bij het door de politie in de woning van [slachtoffer] ingestelde onderzoek worden onder meer in een voetbalschoen, die in een kastje in de bijkeuken aanwezig is, een kogel (spoor PBK 35.01), in de woonkamer op de linkerleuning van de bank direct onder het inklimraam een kussensloop (PWK.35) en op de keukenvloer net voor de doorgang naar de bijkeuken een huls, kaliber 9mm, merk S&B, (PKE.01.00) aangetroffen.
Op 9 september 2002 wordt in de onderzoekruimte van het bureau Technische Ondersteuning in de kussensloop PWK. 35.00 een huls van het kaliber 9mm, bodemstempel S&B aangetroffen en gewaarmerkt met het spoor PWK.35.01.
Op 7 juli 2002 wordt door de bij de lijkschouw van het slachtoffer [slachtoffer] aanwezige verbalisanten onder meer veiliggesteld een tussen de kleding en de huid, rugzijde, van voornoemd slachtoffer aangetroffen kogelpunt, die wordt voorzien van spoornummer SLO.02.
Door de politie zijn op 19 juli 2002 aan het NFI voor onderzoek onder meer geleverd sporen PKE.01.00, SLO.02 en PBK.35.01 met de vraagstelling: “Zijn de kogels SLO.02 en PBK.35.01 afgevuurd uit één en dezelfde loop en is op 14 oktober 2002 geleverd onder meer PWK.35.01 met als vraagstelling: “Is de huls pwk.35.01 afkomstig uit hetzelfde vuurwapen als de huls PKE.01.00 uit het vorig munitieonderzoek.”
Het NFI heeft de geleverde sporen onderzocht en heeft de conclusies in een deskundigenrapport neergelegd.
In het rapport d.d. 16 augustus 2002 staat als conclusie vermeld:
- De huls (PKE 01.00) is afkomstig van een pistoolpatroon kaliber 9 mm Browning Kort. De huls is waarschijnlijk verschoten
met een semi-automatisch pistool, mogelijk een omgebouwd pistool van het type Makarov.
- De twee kogels (SLO 02 en PBK 35.01) zijn zeer waarschijnlijk van het kaliber 9 mm Browning Kort. Deze kogels zijn zeer
waarschijnlijk afgevuurd uit een en dezelfde loop voorzien van acht naar rechts draaiende trekken en velden. Dit past bij
een loop van een omgebouwd pistool type Makarov.
In het rapport d.d. 25 oktober 2002, verwijzend naar het rapport van 16 augustus 2002, staat als conclusie vermeld:
- De huls ( PWK. 35. 01) is afkomstig van een pistoolpatroon kaliber 9 mm Browing Kort, die zeer waarschijnlijk is verschoten
uit hetzelfde vuurwapen als waaruit de eerder onderzochte huls (PKE.01.00) afkomstig is. De hulzen zijn waarschijnlijk
verschoten met een semi-automatisch pistool, mogelijk een omgebouwd pistool van het type Makarov.
7.3 Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 04/610207-07 bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot de ten laste gelegde medeplichtigheid in de zaak met parketnummer 04/610083-07 stelt de rechtbank voorop dat een medeplichtige in de kwalificatie altijd de kwalificatie van het gepleegde grondmisdrijf volgt. Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk gemakkelijk heeft gemaakt of bevorderd benevens hun gevolgen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot parketnummer 04/610083-07 het meer subsidiaire, te weten de medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging van gekwalificeerde diefstal met geweld tengevolge waaraan [slachtoffer] is overleden, bewezen kan worden verklaard.
Daartoe overweegt de rechtbank nog in het bijzonder het volgende.
Voor medeplichtigheid is vereist dat de medeplichtige dubbel opzet heeft, namelijk opzet op het feit van hulpverlening en opzet op het misdrijf dat hij ondersteunt. In beide gevallen is voorwaardelijk opzet voldoende.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit de hierboven vermelde en gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte 4 daadwerkelijk een pistool met de daarbij behorende houder en munitie aan [verdachte 2] overdraagt, tegen een vergoeding te leen geeft (zie voetnoot 1), terwijl hij wist dat het pistool gebruikt gaat worden bij een diefstal dan wel afpersing van een persoon die over veel geld zou beschikken. Aan het vereiste van dubbele opzet is daarmee voldaan.
7.3.1. Verweren van de verdediging en standpunten van de rechtbank:
De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat niet kan worden bewezen verklaard dat het in de tenlastelegging vermelde wapen het wapen is dat verdachte 4 voorhanden heeft gehad en door hem aan de medeverdachte [verdachte 2] is overgedragen. Evenmin kan worden bepaald of met dit wapen het in de tenlastelegging vermelde slachtoffer dodelijk is verwond omdat het betreffende wapen niet is aangetroffen en derhalve niet is onderzocht.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat uit de in het dossier aanwezig stukken niet blijkt van een ander wapen en ook niet van aanwijzingen daarvoor. Uit de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting en tegenover de politie en de tegenover de politie afgelegde verklaring door de medeverdachte [verdachte 2] (zie voetnoot 4) blijkt dat het om een en hetzelfde wapen gaat. Immers het bij verdachte 4 door [verdachte 2] opgehaalde wapen wordt door [verdachte 2] overeenkomstig de daartoe gemaakte afspraak direct na het neerschieten van [slachtoffer] bij verdachte teruggebracht.
7.4. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte 4 in de zaak met parketnummer 04/610083-07 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
7.5. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 4 in de zaak met parketnummer 04/610083-07 het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat [verdachte 2] en [verdachte 1] en [verdachte 3] in de nacht van 6 op 7 juli 2002 te Milsbeek ter uitvoering van het door genoemde [verdachte 2] en [verdachte 1] en [verdachte 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] weg te nemen een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met dat oogmerk tezamen en in vereniging een ruit van een raam van die woning hebben stukgegooid en via dat raam naar binnen zijn geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld bestond uit het tezamen en in vereniging met een pistool schieten van een of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge had, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de maand juli 2002 in de gemeente [woonplaats verdachte 4] opzettelijk middelen heeft verschaft door genoemd pistool met demper te lenen aan genoemde [verdachte 2];
en in de zaak met parketnummer 04/610207-07 het primair ten laste gelegde met dien verstande dat:
dat hij in de maand juli 2002 in de gemeente [woonplaats verdachte 4] een vuurwapen van categorie III onder 1e, te weten een pistool, heeft overgedragen aan [verdachte 2].
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte 4 zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte 4 bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
in de zaak met parketnummer 04/610083-07:
medeplichtigheid van het misdrijf: poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken en of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
in de zaak met parketnummer 04/610207-07:
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het misdrijf in de zaak met parketnummer 04/610083-07 is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 312 juncto 45 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf in de zaak met parketnummer 04/610207-07 is strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
9. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte 4 is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straf en maatregel
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 12 maart 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte 4 ter zake van medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de datering van het feit, de rol van verdachte 4 in de zijlijn bij de poging tot diefstal, gevolgd door de dood van [slachtoffer] en de persoonlijke omstandigheden van verdachte 4.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat de eis van de officier van justitie tot vijf jaar gevangenisstraf mede is gebaseerd op de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag. Een feit dat met een veel hogere maximum straf wordt bedreigd dan het bewezen verklaarde feit.
Verder merkt de rechtbank op dat zij gelet op het bepaalde in artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht bij de bepaling van de strafmaat dient uit te gaan van het misdrijf waarop de opzet van verdachte 4 was gericht, kort gezegd in casu een diefstal dan wel afpersing onder bedreiging met geweld, en dat het bewezen verklaarde geobjectiveerde gevolg, te weten de dood van [slachtoffer], aan verdachte 4 wordt toegerekend ook indien zijn (voorwaardelijk) opzet daar niet op gericht is geweest. Daarnaast dient de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening te houden met de samenloop regeling (artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht) nu tevens het overdragen van een pistool bewezen is verklaard.
Met dit als uitgangspunt overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte 4 heeft een wapen met geluidsdemper en munitie in huis, hetgeen op zich reeds strafbaar is, en leent dat uit aan de medeverdachte [verdachte 2], terwijl hij weet dat deze voornemens is dit wapen te gaan gebruiken bij een diefstal dan wel een afpersing. Met dit wapen is bij een poging tot gekwalificeerde diefstal [slachtoffer] in zijn woning doodgeschoten. Verdachte 4 is daarmee medeverantwoordelijk voor deze laffe enkel door geldelijk gewin gedreven daad.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte 4, zoals vermeld in het over hem uitgebracht voorlichtingsrapport d.d. 12 juli 2007 en zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een lagere straf dan de hierna vermelde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van
drie jaren.
10.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[gemachtigde nabestaanden] heeft als gemachtigde van de nabestaanden van [slachtoffer] een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
Voornoemde benadeelde partij heeft de materiële schade op een bedrag van € 8.923,66, exclusief de gevorderde wettelijke rente, gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor als meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte 4 zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
a. 8 jaardienstmissen : € 108,00
b. uitvaartkosten : € 3.976,86
c. koffietafel : € 1.823,80
d. werkzaamheden grafzerk : € 170,00
e. grafsteen : € 2.200,00
f. grafrechten : € 645,00
€ 8.923,66
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte 4 niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 8.923,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten
€ 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003 en € 645,00 vanaf 6 augustus 2002
Verdachte 4 is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders [verdachte 2], [verdachte 1] en [verdachte 3], aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte 4 de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 8.923,66 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 74 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003 en € 645,00 vanaf 6 augustus 2002, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer , gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: artikel 10, 24c, 27, 36f, 45, 48, 49, 57, 63, 91, 310, 312
Wet wapens en munitie: artikel 31 en 55
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte 4 in de zaak met parketnummer 04/610083-07 het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte 4 daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 4 in de zaak met parketnummer 04/610083-07 het meer subsidiair en in de zaak met parketnummer 04/610207-07 het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte 4 daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte 4 ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte 4 voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte 4 voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte 4 opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij groot € 8.923,66 toe;
veroordeelt verdachte 4 om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij, nabestaanden van [slachtoffer], gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], een totaalbedrag van € 8.923,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003, € 645,00 vanaf 6 augustus 2002 en € 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002;
bepaalt dat de verdachte 4 zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door verdachtes mededaders [verdachte 2], [verdachte 1] en [verdachte 3] is voldaan;
legt aan verdachte 4 de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 8.923,66 subsidiair 74 dagen hechtenis ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer], gemachtigde [gemachtigde nabestaanden], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte 4 en/of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.923,66 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheidenlijke
schades zijn ontstaan tot aan de dag van de gehele voldoening, te weten € 108,00 vanaf 11 augustus 2002, € 3.976,86 vanaf 9 augustus 2002, € 170,00 vanaf 13 november 2002, € 2.200,00 vanaf 14 januari 2003, € 645,00 vanaf 6 augustus 2002 en
€ 1.823,80 vanaf 9 augustus 2002 ten behoeve van de nabestaanden van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte 4 om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte 4 en/of (een van) zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte 4 tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, N.J.M. Ruyters en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 26 maart 2008.
typ: JBIC