ECLI:NL:RBROE:2008:BC5478

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83002 / KG ZA 07 - 260
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een overeenkomst door registratie in extern frauderegister

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een eiser en de Coöperatieve Rabobank Weerterland en Cranendonk UA. De eiser had een overeenkomst gesloten met de bank voor een Rabo Totaalpakket, maar de bank had deze overeenkomst opgezegd op basis van een registratie van de eiser in een extern frauderegister (EVR). De eiser had op 20 oktober 2005 de overeenkomst gesloten en op 18 januari 2007 was hij als uitzendkracht bij de ING Bank te werk gesteld. Op 22 januari 2007 werd er een ongebruikelijke depotbetaling van EUR 340.000 op zijn rekening bij de Rabobank ingevoerd, wat leidde tot een terugboeking door de bank. De ING Bank deed aangifte van poging tot oplichting, wat resulteerde in de registratie van de eiser in het EVR.

De rechter moest beoordelen of de opzegging van de overeenkomst door de bank terecht was. De bank stelde dat de registratie in het EVR voldoende grond vormde voor de opzegging. De rechter oordeelde dat de registratie, die door de ING Bank was gedaan, op zichzelf voldoende was om de opzegging te rechtvaardigen. De eiser had pas in november 2007 bezwaar gemaakt tegen deze registratie, en de rechter vond dat de stellingen van de eiser niet consistent waren. De rechter concludeerde dat de bank voldoende redenen had om de overeenkomst op te zeggen en wees de vordering van de eiser tot opschorting van de opzegging af.

De eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter werden begroot op EUR 1.751. Het vonnis werd uitgesproken op 27 februari 2008 door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 83002 / KG ZA 07-260
Vonnis in kort geding van 27 februari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.J. Bisscheroux,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK WEERTERLAND EN CRANENDONK UA,
gevestigd te Weert,
gedaagde,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen,
advocaat mr. J.J.A. Nederlof te Utrecht.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 november 2007,
- de mondelinge behandelingen op 4 december 2007 en 20 februari 2008,
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de bank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiser heeft met gedaagde op 20 oktober 2005 een overeenkomst gesloten terzake het Rabo Totaalpakket, waarbij aan eiser het rekeningnummer 1359.27.919 is toegekend. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden voor betaalrekeningen van de Rabobank 2004 van toepassing verklaard en voorts de algemene bankvoorwaarden tussen de bank en haar klanten.
2.2. Eiser is op 18 januari 2007 als uitzendkracht te werk gesteld bij het Service Center Hypotheken te Eindhoven van de ING Bank. Vanuit het werkstation van eiser en onder het aan eiser verstrekte userID is op 22 januari 2007 een depotbetaling ingevoerd voor een bedrag van EUR 340.000,-- ten gunste van de rekening van eiser bij de Rabobank. Dit bedrag is op 23 januari 2007 op de rekening van eiser bijgeschreven. Omdat deze bijschrijving door het fraudedetectiesysteem van gedaagde als ongebruikelijk voor eiser werd gesignaleerd, heeft gedaagde na overleg met de ING Bank dit bedrag per 23 januari 2007 zonder opdracht en zonder toestemming van eiser teruggeboekt naar de ING Bank.
Omtrent het vorenstaande heeft de ING Bank aangifte gedaan van poging tot oplichting/verduistering in dienstbetrekking.
2.3. In verband met het vorenstaande heeft de ING Bank eiser begin februari 2007 geplaatst in een door financiële instellingen te raadplegen register (EVI/EVR), dat - kort gezegd - vermeldingen bevat van personen die in de visie van de aangesloten instellingen een bedreiging vormen voor de integriteit van de financiële sector.
2.4. Rabobank Nederland heeft eiser vanwege deze kwestie opgenomen in haar interne incidentenregister (IVR), hetwelk alleen te raadplegen is door financiële instellingen die deel uitmaken van de Rabobank Groep. Deze registratie vervalt binnen een periode van maximaal 8 jaar.
2.5. Bij vonnis in kort geding van 9 mei 2007 is de vordering van eiser tegen gedaagde tot (terug)betaling van het bedrag van EUR 340.000,-- afgewezen.
2.6. Bij brief van 25 juli 2007 heeft gedaagde de contractuele relatie met eiser met ingang van 1 december 2007 opgezegd.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert - samengevat - de opzegging van de overeenkomst met gedaagde op te schorten en voorts gedaagde te bevelen de registratie in het IVR ongedaan te maken en gedaagde te verbieden eiser in het IVR te registreren dan wel mee te werken aan registratie in het IVR door een andere bank.
3.2. De bank voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van dit kort geding betreft de vraag of gedaagde in strijd met de daarvoor geldende regeling de overeenkomst met eiser heeft opgezegd.
4.2. Gedaagde baseert de opzegging van de overeenkomst met eiser met name op de registratie van eiser in het EVR en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex zoals hiervoor onder de feiten kort samengevat is weergegeven. Rabobank Nederland heeft in dat feitencomplex aanleiding gezien eiser te registreren in haar interne registratiesysteem. Naar het oordeel van de rechter wordt de registratie in het EVR, die overigens door of namens de ING Bank heeft plaatsgevonden, op zich genomen reeds voldoende geacht om daarop de opzegging van de overeenkomst met eiser baseren. De juistheid van deze registratie, waartegen eiser kennelijk eerst in november 2007 bezwaar heeft gemaakt bij de ING Bank, betreft een kwestie tussen eiser en de ING Bank waar gedaagde en/of Rabobank Nederland buiten staan. Binnen het kader van dit kort geding kan overigens niet geoordeeld worden dat deze registratie evident onjuist is, nu de stellingen van eiser en de door of namens hem afgelegde verklaringen met betrekking tot de gang omtrent de overboeking van het bedrag van EUR 340.000,-- naar zijn rekening niet consistent zijn. Hetgeen door de raadslieden van eiser in dat verband wordt gesteld dan wel is verklaard in een eerdere procedure komt naar het oordeel van de rechter voor rekening van eiser.
De stellingen van gedaagde zijn ook niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. In het kader van dit kort geding moet dan ook geoordeeld worden dat voor gedaagde voldoende redenen aanwezig waren om de overeenkomst met eiser op te zeggen, zodat de gevorderde opschorting van de aangezegde opzegging van deze overeenkomst zal worden afgewezen.
4.3. Eiser zal voorts niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering om gedaagde te bevelen de registratie van eiser in het IVR ongedaan te maken en gedaagde te verbieden om eiser in het IVR te registreren dan wel mee te werken aan registratie in het IVR door een andere bank of financiële instelling totdat eiser door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is veroordeeld voor strafbare feiten die te maken hebben met de gebeurtenissen op of omstreeks 22 tot en met 25 januari 2007, nu gebleken is dat Rabobank Nederland bepaald wie in IVR geregistreerd wordt en de lokale (Rabo-)banken hiertoe geen bevoegdheden hebben. Uit de overgelegde stukken valt overigens af te leiden dat eiser kennelijk geen gebruik heeft gemaakt van de door Rabobank Nederland in haar brief van 24 augustus 2007 aangegeven beroepsmogelijkheid tegen de afwijzing op het bezwaar van eiser bij Rabobank Nederland tot verwijdering van zijn IVR-registratie.
4.4. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechter houdt daarbij rekening met het feit dat de zitting op 4 december 2007 kort na het uitroepen vanwege aan eiser toe te rekenen omstandigheden moest worden aangehouden. Met inachtneming daarvan worden de kosten aan de zijde van de bank begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 1.500,00
Totaal EUR 1.751,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering tot opschorting van de door gedaagde bij brief van 25 juli 2007 aangezegde opzegging van de tussen eiser en gedaagde op 20 oktober 2005 gesloten overeenkomst af,
5.2. verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering tot -kort gezegd - ongedaanmaking van de IVR-registratie en hetgeen daarbij is gevorderd,
5.3. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.751,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2008.?