zaaknummer / rolnummer: 78203 / HA ZA 07-126
Vonnis van 23 januari 2008
1. [eiser in conventie sub 1],
2. [eiseres in conventie sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. P.J.G. Goumans,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WEERT,
zetelend te Weert,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.J.W.M. Theunissen.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie] en de gemeente Weert worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2007 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de door de gemeente Weert op 31 mei 2007 toegezonden producties;
- het proces-verbaal van gerechtelijke plaatsopneming en comparitie d.d. 21 augustus 2007;
- de akte vermeerdering van eis in reconventie van de gemeente Weert;
- de antwoordakte van [eisers in conventie];
- de rolbeslissing van 28 november 2007, waarbij de eisverandering is toegelaten.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
in conventie en in reconventie
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende (gemotiveerd) weersproken dan wel genoegzaam blijkend uit de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde stukken, het volgende als vaststaand te worden beschouwd.
2.1. Het gaat in deze zaak om een gedeelte van een strook grond (hierna te noemen: de strook grond). De totale strook grond staat kadastraal geregistreerd staat als [locatie] te Weert en beslaat in totaal een oppervlakte van 75 ca. Het deel van die strook grond waar deze zaak over gaat, beslaat een oppervlakte van 50 ca. De gemeente Weert staat als eigenaar van de totale strook grond geregistreerd in het kadaster.
2.2. Uit de kadastrale kaart blijkt, dat de totale strook grond in het zuidoosten grenst aan het perceel, kadastraal bekend als [locatie] te Weert en in het noordwesten aan het perceel, kadastraal bekend als nummer [...]. Eigenaar van het perceel met nummer [...] is [eisers in conventie]. Eigenaar van het perceel met nummer [...] is [Vl.].
Op de kadastrale kaart is dus sprake van 3 aparte percelen en daarmee van twee erfgrenzen.
2.3. De situatie zoals die feitelijk is waar te nemen, ligt anders. Feitelijk zijn [eisers in conventie] en [Vl.] elkaars directe buur en is op het oog sprake van twee percelen en derhalve één erfgrens.
Die feitelijke erfgrens tussen [eisers in conventie] en [Vl.] wordt gevormd door een gaasafrastering met direct daaraan aansluitend een betonnen rand. Deze gaasafrastering en betonnen rand staan, vanaf de zijde van het perceel van [eisers in conventie] gezien, op tweederde van de strook grond. Vanaf de zijde van [eisers in conventie] gezien, staat voor de gaasafrastering een coniferenhaag. De strook grond maakt tot aan de gaasafrastering feitelijk deel uit van de tuin van [eisers in conventie].
2.4. Aan de huidige feitelijke situatie is -voor zover van belang- het volgende vooraf gegaan.
Van 1954 tot 16 mei 1991 was [Ve.] eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Weert. Tot 1973 lag op de aan het perceel van [Ve.] grenzende strook grond een sloot. Toen deze in 1973 werd gedempt, heeft [Ve.] vervolgens op, vanuit zijn perceel gezien, tweederde van de strook grond een gaasafrastering geplaatst en voor die afrastering een coniferenhaag. Verder heeft [Ve.] op de strook grond beplanting aangebracht en deze onderhouden.
2.5. Op 16 mei 1991 heeft [Ve.] het perceel, kadastraal bekend als [locatie] te Weert, aan [eisers in conventie] overgedragen.
2.6. Op 30 mei 2001 heeft de gemeente Weert in een brief aan [eisers in conventie] kenbaar gemaakt, dat de feitelijke erfafscheiding op grond staat, die in eigendom toebehoort aan de gemeente Weert en heeft zij [eisers in conventie] de helft van de totale strook grond te koop aangeboden. [eisers in conventie] heeft dit aanbod niet aanvaard.
3.1.1. [eisers in conventie] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [eisers in conventie] eigenaar is van dat deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Weert, [sectie, nummer], gelegen tussen de grens met het perceel kadastraal bekend gemeente Weert, [sectie, nummer] en tot en met de ter plaatse aanwezige gaasafrastering, zoals schetsmatig aangeduid op bijlage 4 behorende bij de dagvaarding, althans zodanig te verklaren zoals de rechtbank in goede justitie mag vermenen;
- de gemeente Weert te veroordelen om het eigendomsrecht van [eisers in conventie] te respecteren en zich te onthouden van elke inbreuk daarop, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de gemeente Weert in gebreke blijft hieraan te voldoen;
- de gemeente Weert te veroordelen tot betaling aan [eisers in conventie] van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 250,--, althans tot betaling van een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie mag vermenen te bepalen, binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan [eisers in conventie] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
- veroordeling van de gemeente Weert in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van het vonnis.
3.1.2. [eisers in conventie] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Primair stelt [eisers in conventie], dat zij door levering door [Ve.] eigenaar is geworden van de strook grond tot aan de gaasafrastering, groot 50 ca..
Subsidiair stelt [eisers in conventie], dat zowel [Ve.] als [eisers in conventie] de strook grond door middel van verkrijgende verjaring in eigendom hebben verworven.
Meer subsidiair grondt [eisers in conventie] haar vordering op de stelling, dat zij de eigendom van de strook grond door middel van extinctieve verjaring heeft verkregen.
Nu de gemeente Weert heeft aangekondigd in rechte teruggave van haar perceel te vorderen, heeft [eisers in conventie] er belang bij, dat voor recht wordt verklaard dat zij eigenaar is van de strook grond tot aan de gaasafrastering en dat de gemeente Weert gehouden is de feitelijke toestand te dulden.
Daarnaast wordt aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2. De gemeente Weert voert gemotiveerd verweer.
3.3. De stellingen van partijen komen, voor zover relevant, in de beoordeling aan de orde.
3.4.1. De gemeente Weert vordert een verklaring voor recht, dat de gemeente Weert eigenaar is van het perceel, kadastraal bekend gemeente Weert, [sectie, nummer], groot 75 ca., almede -na vermeerdering van eis- voorwaardelijk, voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen, veroordeling van [eisers in conventie] tot betaling aan de gemeente Weert van € 4.000,-- binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en dit alles met veroordeling van [eisers in conventie] in de proceskosten.
3.4.2. De gemeente Weert legt aan haar tegenvordering ten grondslag, dat zij eigenaar is van de strook grond, zodat zij er -gelet op stuiting van een eventuele verjaringstermijn- belang bij heeft dat de rechtbank dit voor recht verklaart.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn, dat [eisers in conventie] door middel van verjaring eigenaar is geworden van de strook grond tot aan de gaasafrastering, dan meent de gemeente Weert dat zij recht heeft op financiële compensatie, omdat [eisers in conventie] alsdan ongerechtvaardigd verrijkt is. De gemeente Weert verwijst hierbij naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 november 2005 in de zaak J.A. Pye (Oxford) Ltd. / The United Kingdom, waaruit volgt dat het verlies van het eigendomsrecht op een zaak, indien daar geen vergoeding tegenover staat, in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
3.5. [eisers in conventie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6. De stellingen van partijen komen, voor zover relevant, in de beoordeling aan de orde.
4.1. Het primaire standpunt van [eisers in conventie] is, dat [Ve.] de strook grond rechtsgeldig aan haar heeft geleverd, waardoor [eisers in conventie] de eigendom ervan heeft verworven.
Naar de rechtbank begrijpt, meent [eisers in conventie], dat [Ve.] op 16 mei 1991 niet alleen de eigendom van het perceel kadastraal bekend als gemeente Weert, [sectie, nummer], plaatselijk bekend als [locatie] te Weert heeft overgedragen, maar eveneens het gedeelte van de strook grond tot aan de gaasafrastering, welke totale strook grond kadastraal bekend is als gemeente Weert, [sectie, nummer].
De gemeente Weert heeft betwist dat er sprake is van overdracht van het eigendomsrecht en heeft dienaangaande onder meer gesteld, dat er geen sprake is van levering, omdat de strook grond niet als object in de leveringsakte is vermeld.
Daarin heeft de gemeente Weert gelijk. De rechtbank stelt allereerst vast, dat de overdracht van het perceel aan de [locatie] te Weert nog heeft plaatsgevonden onder gelding van het oude recht. Het oude recht vereiste in art. 3:639 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: oud BW), evenals het huidige recht in art. 3:84 lid 1 BW (hierna te noemen BW), voor een geldige overdracht onder meer dat sprake is van levering. Teneinde te kunnen worden geleverd, dient een goed bij de levering voldoende te zijn geïndividualiseerd. Is dat niet het geval, dan kan van een geldige overdracht geen sprake zijn. Zowel voor de vervreemder als voor de verkrijger en voor derden dient duidelijk omlijnd te zijn van welk goed de vervreemder afstand doet en ten aanzien van welk goed de verkrijger rechten kan doen gelden.
Bepalend is derhalve of de strook grond in de leveringsakte voldoende individueel is omschreven. Dat is niet het geval. In de leveringsakte is het object van de levering als volgt omschreven: “Gemeente Weert
woonhuis met garage, berging, ondergrond en tuin, staande en gelegen aan de [locatie], kadastraal bekend onder [sectie, nummer], groot zes aren vijf en twintig centiaren.” Vaststaat, dat de strook grond buiten deze omschrijving valt. De strook grond is immers kadastraal bekend als nummer [...]. In de akte is ook verder op geen enkele wijze tot uitdrukkelijk gebracht, dat partijen bedoeld hebben (veronderstellenderwijs aannemende dat dit het geval was) dat de strook grond eveneens geleverd zou worden.
De strook grond is derhalve niet geleverd, zodat van overdracht geen sprake kan zijn. De overige door de gemeente Weert op dit punt aangevoerde verweren kunnen daarom onbesproken blijven. Het primaire standpunt van [eisers in conventie] wordt derhalve verworpen.
4.2. Het subsidiaire standpunt van [eisers in conventie] is, dat sprake is van verkrijgende verjaring. [eisers in conventie] heeft zowel gesteld, dat [Ve.] de eigendom van de strook grond door verkrijgende verjaring heeft verworven, als [eisers in conventie] zelf.
De stelling dat [Ve.] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, verwerpt de rechtbank. Voor eigendomsverwerving op grond van verkrijgende verjaring is onder meer vereist, dat sprake is van goede trouw. Inmiddels staat tussen partijen niet langer ter discussie dat bij [Ve.] geen sprake was van goede trouw. [Ve.] kan derhalve nooit op grond van verkrijgende verjaring eigenaar van de strook grond zijn geworden.
Dat ligt anders voor wat betreft [eisers in conventie]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers in conventie] wèl door middel van verkrijgende verjaring de eigendom van de strook grond verworven. Dat oordeel is gegrond op de volgende overwegingen.
Eigendomsverwerving door verkrijgende verjaring is aan de orde, indien voldaan is aan een drietal criteria: er dient sprake te zijn van bezit, dit bezit dient te goeder trouw te zijn en een door de wet bepaald aantal jaren onafgebroken te hebben voortgeduurd. Het oude recht bepaalde in art. 5:2000 lid 2 oud BW een termijn van dertig jaar. Het huidige recht bepaalt in art. 3:99 BW een termijn van tien jaar.
De rechtbank zal deze vereisten achtereenvolgens behandelen.
4.3. Volgens de wet dient sprake te zijn van bezit bij [eisers in conventie]. Naar het oordeel van de rechtbank is daar sprake van en zij komt daartoe als volgt.
De strook grond is in 1973 door [Ve.] in bezit genomen, zoals bedoeld was in het destijds van toepassing zijnde art. 3:594 oud BW (huidig recht: art. 3:113 BW).
Dienaangaande heeft [eisers in conventie] gesteld, dat [Ve.] de strook grond heeft voorzien van een erfafscheiding door het plaatsen van een gaasafrastering en een haag van coniferen, alsmede dat [Ve.] de strook grond van beplanting heeft voorzien en als zodanig heeft onderhouden.
De gemeente Weert heeft weliswaar bij antwoord in conventie aangevoerd, dat nergens uit blijkt dat [Ve.] de strook grond in bezit heeft genomen, maar nadat [eisers in conventie] bij antwoord in reconventie voornoemde omstandigheden heeft aangevoerd, heeft de gemeente Weert niet meer gereageerd. Uit de daden die [Ve.] heeft verricht, blijkt dat hij de strook grond aan zich dienstbaar heeft gemaakt, met uitsluiting van anderen. Dat laatste blijkt immers onder meer uit het feit dat [Ve.] de strook grond feitelijk heeft afgezet met een gaasafrastering. Krachtens de verkeersopvattingen brengen deze daden een zodanige machtsuitoefening mee, dat gesproken kan worden van inbezitneming door [Ve.].
Dit bezit heeft [Ve.] op 16 mei 1991 aan [eisers in conventie] overgedragen.
[eisers in conventie] heeft dienaangaande gesteld, dat [Ve.] de strook grond feitelijk aan haar heeft geleverd.
De gemeente Weert heeft deze stelling niet betwist. Zij heeft enkel verweer gevoerd tegen de stelling dat sprake is van overdracht van het eigendomsrecht.
Dat bezit kan worden overgedragen volgt uit het destijds van toepassing zijnde art. 3:599 oud BW (huidig recht: art. 3:114 BW). Van overdracht is sprake, indien een bezitter de verkrijger in staat stelt die macht uit te oefenen, die hij zelf over het goed kon uitoefenen. Van belang is dus vanaf wanneer [eisers in conventie] door [Ve.] in staat is gesteld de feitelijke macht over de grond uit te oefenen, die daarvoor door [Ve.] kon worden uitgeoefend.
Op 16 mei 1991 is het perceel aan de [locatie] te Weert aan [eisers in conventie] overgedragen. Vanaf dat moment had [eisers in conventie] het bezit van dat perceel. Ten aanzien van de strook grond geldt dat [Ve.] geen eigenaar was, zodat de bezitsoverdracht daarvan ook eerder dan 16 mei 1991 kan hebben plaatsgevonden. Dat die overdracht vóór 16 mei 1991 heeft plaatsgevonden, is echter gesteld noch gebleken en nu ook uit de context van de stelling van [eisers in conventie] op te maken valt, dat de feitelijke overdracht van het bezit op 16 mei 1991 heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van die datum.
Vervolgens is niet van belang, of [eisers in conventie] daadwerkelijk feitelijke macht over de strook grond heeft uitgeoefend, gelet op het bepaalde in art. 3:598-601 oud BW en art. 3:117 BW. Gesteld noch gebleken is, dat één van de daar genoemde situaties zich heeft voorgedaan, zodat het aangevangen bezit heeft voortgeduurd en [eisers in conventie] derhalve bezitter was van de strook grond tot aan de gaasafrastering.
4.4. Het volgende wettelijke vereiste is dat [eisers in conventie], toen zij het bezit kreeg, te goeder trouw was. Ook daar is naar het oordeel van de rechtbank aan voldaan.
Tegen de stelling van [eisers in conventie] dat zij bij aanvang van het bezit te goeder trouw was, heeft de gemeente Weert drie verweren aangevoerd. Deze verweren worden door de rechtbank verworpen.
Ten eerste stelt de gemeente Weert, dat buurman [Vl.] wist dat de strook grond in eigendom aan de gemeente Weert toebehoorde, zodat het onwaarschijnlijk is dat [eisers in conventie] dit niet wist. Die stelling passeert de rechtbank. De rechtbank ziet niet in, waarom het feit dat [Vl.] wist dat de strook grond aan de gemeente Weert toebehoorde, mee zou moeten brengen dat [eisers in conventie] dit bij aanvang van het bezit ook wist. Voorts gaat het er niet om wat waarschijnlijk is, maar om wat [eisers in conventie] wist. Dit geldt temeer, nu [eisers in conventie] betwist dat hij wist, dat de strook grond aan de gemeente Weert toebehoorde.
Ten tweede stelt de gemeente Weert, dat [Ve.] dit waarschijnlijk wel ten tijde van de verkoop aan [eisers in conventie] heeft verteld. [eisers in conventie] heeft dit ontkend. Ook hier geldt, dat niet van belang is of het waarschijnlijk zo is gegaan, maar òf het zo is gegaan. De gemeente Weert heeft haar stelling ook onvoldoende onderbouwd. Zij had eenvoudigweg bij [Ve.] kunnen informeren, maar dat heeft zij, zoals zijzelf stelt, niet gedaan. Daarom passeert de rechtbank ook dit verweer.
Tot slot heeft de gemeente Weert aangevoerd, dat [eisers in conventie] bij raadpleging van de kadastrale gegevens en kaarten had kunnen zien, dat de strook grond aan de gemeente Weert toebehoort. Hoewel die stelling op zichzelf juist is, leidt zij nergens toe. De rechtbank overweegt hierbij, dat de kadastrale gegevens en kaarten geen onderdeel uitmaken van de openbare registers, zodat art. 3:23 BW niet aan [eisers in conventie] kan worden tegengeworpen. Verder overweegt de rechtbank dat op [eisers in conventie] weliswaar een plicht rust om ervoor te waken dat zij zich een onjuiste voorstelling van zaken maakt, maar dat de omstandigheden van dit geval (een relatief kleine afwijking van de oppervlakte ten opzichte van het in de leveringsakte omschrevene) niet noopten tot nader onderzoek. Hierbij zij nog opgemerkt, dat [eisers in conventie] onweersproken heeft gesteld, dat zij ook geen kadastrale kaart heeft gezien.
Het bezit van [eisers in conventie] was derhalve te goeder trouw.
Termijn van onafgebroken bezit
4.5. De verjaringstermijn is gaan lopen op 17 mei 1991, de dag nadat [eisers in conventie] het bezit heeft verkregen. De verjaringstermijn is dus aangevangen onder toepasselijkheid van het oude recht.
Op grond van art. 73 lid 1 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek wordt de verjaringstermijn vanaf 1 januari 1993 bepaald door art. 3:99 lid 1 BW. Dit betekent dat sprake dient te zijn van tien jaar onafgebroken bezit en daarmee dat de verjaring op 17 mei 2001 is voltooid.
Vaststaat dat de gemeente Weert voor het eerst op 30 mei 2001 jegens [eisers in conventie] kenbaar heeft gemaakt dat de strook grond haar eigendom is en daarmee een eigendomshandeling heeft verricht. Op dat moment echter, was de termijn voor verkrijgende verjaring reeds voltooid, zodat die handeling zonder effect blijft.
4.6. [eisers in conventie] is op grond van verkrijgende verjaring eigenaar geworden van de strook grond tot aan de gaasafrastering.
4.7. Dit brengt met zich, dat de stellingen van partijen aangaande extinctieve verjaring geen bespreking meer behoeven.
Wel wenst de rechtbank nog de volgende overweging ten overvloede te maken. In haar tussenvonnis van 11 april 2007 heeft de rechtbank in 2.5. overwogen, dat een verjaringstermijn inzake extinctieve verjaring op grond van art. 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek eerst in 1992 kan zijn gaan lopen, omdat het oude recht het op grond van art. 3:105 BW geldende rechtsgevolg niet kende.
Bestudering van de Parlementaire Geschiedenis op dit punt heeft echter bij de rechtbank tot het inzicht geleid, dat haar standpunt in het tussenvonnis niet juist is. Art. 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is enkel geschreven voor zaken die onder het oude recht niet vatbaar waren voor bezit. Zonder art. 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek zou onzeker blijven, wanneer die goederen volgens de nieuwe wet in het bezit komen van degene, die reeds vóór de inwerkingtreding is begonnen daarover de feitelijke macht uit te oefenen. Slechts voor die goederen, zoals de niet voortdurende en niet zichtbare erfdienstbaarheden, geldt dat bezitsverkrijging plaatsvindt op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet en daarmee dat eerst vanaf dan de verjaringstermijn kan aanvangen. Registergoederen, zoals de strook grond, waren ook onder het oude recht al vatbaar voor bezit, zodat art. 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek voor onderhavige zaak geen betekenis heeft. Verder overweegt de rechtbank dat de zinsnede “doch het toen geldende recht aan de vervulling niet die gevolgen verbond” uit art. 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek niet ziet op art. 3:105 BW, welk rechtsgevolg het oude recht ook niet kende, maar alleen op het bepaalde in titel 5, derhalve de bepalingen omtrent bezit en houderschap. Conclusie moet dan ook zijn, dat een eventuele verjaringstermijn ter zake extinctieve verjaring in theorie wel vóór 1992 zou kunnen zijn gaan lopen. Voor de beslissing in deze zaak heeft dit echter geen betekenis, nu die beslissing is gegrond op de vervulling van de vereisten inzake verkrijgende verjaring.
4.8. Voor de vordering leidt hetgeen is overwogen in 4.2. tot en met 4.6. tot het volgende. Nu [eisers in conventie] de eigendom van de strook grond tot aan de gaasafrastering heeft verworven, kan de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, met dien verstande dat een verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad achterwege zal blijven, nu de aard van de beslissing zich daartegen verzet.
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling van de gemeente Weert om zich op straffe van een dwangsom te onthouden van inbreuken op het eigendomsrecht van [eisers in conventie], honoreert de rechtbank het verweer van de gemeente Weert, dat bij deze vordering geen belang bestaat. Teneinde voor toewijzing in aanmerking te komen, dient sprake te zijn van een reële dreiging dat de gemeente Weert op dit eigendomsrecht van [eisers in conventie] een inbreuk zal maken. Zo’n reële dreiging is gesteld noch gebleken. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt, dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen. Datzelfde geldt vanzelfsprekend voor de gevorderde rente.
4.9. De gemeente Weert wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis. De kosten aan de zijde van [eisers in conventie] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 84,31
- vast recht € 251,00
- salaris procureur € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.239,31
4.10. Uit hetgeen in conventie is overwogen en beslist, volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dient te worden afgewezen. De stellingen van partijen op dit punt behoeven verder geen bespreking meer.
4.11. Nu de vordering in conventie is toegewezen, komt de vordering tot veroordeling van [eisers in conventie] tot betaling aan de gemeente Weert van een bedrag van € 4.000,-- aan de orde. Daarop overweegt de rechtbank als volgt.
4.12. De gemeente Weert stelt een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op [eisers in conventie] te hebben. Daartoe stelt zij, dat de vermogensrechtelijke verschuiving die door de voltooide verjaring plaatsvindt, slechts een neveneffect van de wet is, waarvoor geen rechtvaardiging bestaat. De gemeente Weert meent recht te hebben op compensatie en beroept zich daarbij op art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en de uitspraak van de Kamer van het EHRM van 15 november 2005.
4.13. [eisers in conventie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt onder meer, dat een verrijking, waarvan volgens [eisers in conventie] geen sprake is, niet ongerechtvaardigd zou zijn. Zij verwijst daarbij naar de Parlementaire Geschiedenis.
4.14. De rechtbank stelt vast, dat de Parlementaire Geschiedenis van art. 6:212 BW uitdrukkelijk vermeldt, dat indien iemand een voordeel verwerft als gevolg van het verstrijken van een verjaringstermijn, deze verrijking niet ongerechtvaardigd is. De wetgever acht het, zo valt eveneens uit de Parlementaire Geschiedenis af te leiden, in strijd met de strekking van de verjaringswetgeving, die juist onder meer beoogt discussies af te snijden, als het eigendomsrecht vervolgens onderwerp van geschil zou kunnen worden in een verrijkingsprocedure.
Gelet op de bedoeling van de wetgever, komt de rechtbank tot het oordeel dat een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking, niet kan slagen.
4.15. Nu een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet kan slagen en de wet ook overigens niet voorziet in een bepaling op grond waarvan de gemeente Weert recht zou hebben op een vergoeding, moet de conclusie luiden dat het huidige Nederlandse recht in het geval er sprake is van eigendomsverwerving door verjaring, geen mogelijkheid biedt voor het verkrijgen van een vergoeding.
4.16. De gemeente Weert heeft in dit kader aangevoerd, dat een verjaringsregeling die meebrengt dat het eigendomsrecht van de oorspronkelijke eigenaar teniet gaat ten voordele van de bezitter, zonder dat recht bestaat op een vergoeding, in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
4.17. De rechtbank overweegt hierop, dat de gemeente Weert als overheidsorgaan niet art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM kan inroepen. Dit volgt uit de artikelen 34 en 1 van het EVRM. Grondrechten zijn rechten van burgers en (in beginsel) privaatrechtelijke rechtspersonen tegen de overheid. Gelet hierop behoeft de uitspraak van het EHRM in de zaak J.A. Pye (Oxford) Ltd. / The United Kingdom geen bespreking.
4.18. Het bovenstaande brengt met zich, dat de vordering van de gemeente Weert dient te worden afgewezen. De overige door partijen aangevoerde stellingen behoeven thans geen bespreking meer.
4.19. De gemeente Weert wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers in conventie] worden begroot op:
- salaris procureur € 288,00 (0,75 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 288,00
in conventie
5.1. verklaart voor recht, dat [eisers in conventie] eigenaar is van dat deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Weert, [sectie, nummer], gelegen tussen de grens met het perceel kadastraal bekend gemeente Weert, [sectie] en tot en met de ter plaatse aanwezige gaasafrastering, zoals schetsmatig aangeduid op bijlage 4 behorende bij de dagvaarding;
5.2. veroordeelt de gemeente Weert in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in conventie] tot op heden begroot op € 1.239,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5. wijst het gevorderde af;
5.6. veroordeelt de gemeente Weert in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in conventie] tot op heden begroot op € 288,--;
5.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.?