ECLI:NL:RBROE:2007:BC1243

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1364 WRO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 14 november 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray. Eiser, een ondernemer, stelde dat hij door de verleende vrijstelling en bouwvergunning belemmerd werd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. De rechtbank oordeelde dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet correct was gevolgd, maar dat de rechtszekerheid voor belanghebbenden niet voldoende was gewaarborgd. De rechtbank concludeerde dat verweerder er op goede gronden van uitging dat de bouwmogelijkheden op het perceel van eiser illusoir waren geworden, en dat de stankcirkel voor de bepaling van de bouwmogelijkheden kon worden vastgesteld op basis van de gevel van de bestaande bebouwing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen weigeringsgronden waren die de verlening van de bouwvergunning konden rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, waarbij ook andere zaken van eiser zijn behandeld. De rechtbank benadrukte dat de procedure niet opnieuw naar verweerder moest worden teruggestuurd, omdat dit zou leiden tot onnodige herhaling van zetten. De rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning terecht waren verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 1364 WRO K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplats], eiser,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 22 juni 2006,
kenmerk: ba060153 [adres].
Datum van behandeling ter zitting: 13 september 2007.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 2 november 2005 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor de bouw van 53 woningen de percelen De Horik, Het Gevlecht en de Eijckenhof te Oostrum, kadastraal bekend gemeente Venray, sectie S, no 1485 ged..
Bij besluit van 14 juni 2006 (gepubliceerd 22 juni 2006) heeft verweerder, onder toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Venray, sectie S, no 1485 ged., plaatselijk bekend [adres].
Bij schrijven van 1 augustus 2006 heeft eiser beroep doen instellen tegen voornoemde besluiten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid aanvankelijk gebruik is gemaakt. Bij schrijven van 19 januari 2007 heeft vergunninghouder de rechtbank echter medegedeeld zich als partij uit de procedure terug te trekken.
De door verweerder op grond van artikel 8:42 van de Awb overgelegde stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers 06/1112, 06/1730 tot en met 06/1732 en 06/1463 tot en met 06/1465, ter zitting van deze rechtbank op 13 september 2007, waar eiser in persoon is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer J.L.G. Zanders, ambtenaar bij de gemeente Venray.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken wederom gesplitst in die zin dat afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan in de zaak met procedurenummer 06/1112, de zaak met procedurenummer 06/1364, de zaken met procedurenummer 06/1730 tot en met 06/1732, de zaak met procedurenummer 06/1463 en de zaken met procedurenummer 06/1464 en 06/1465.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 2 november 2005 heeft verweerder de vrijstelling verleend zoals nader omschreven in rubriek I.
Door middel van een daartoe bestemd – op 23 maart 2006 door verweerder ontvangen – formulier heeft vergunninghouder verweerder verzocht om reguliere bouwvergunning voor de bouw een woning op de het perceel [adres].
Bij schrijven van 1 augustus 2006 heeft eiser beroep doen instellen bij deze rechtbank.
In beroep stelt eiser zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat hij door de verleende vrijstelling en bouwvergunning wordt belemmerd in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder bij het hanteren van de stankcirkel ten onrechte uitgaat van de bestaande stallen. Volgens eiser moet worden uitgegaan van de rand van zijn bouwblok. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een besprekingsverslag van juli 1999. Uitgaande van de rand van zijn bouwblok wordt, op grond van het vergunde bouwplan, wel gebouwd binnen de stankcirkel van eisers bedrijf, aldus eiser.
Met betrekking tot de op 5 januari 2000 tussen eiser en de gemeente Venray gesloten overeenkomst heeft eiser gesteld dat die overeenkomst zeker niet was bedoeld om eiser te beperken in zijn uitbreidingsplannen in zuidelijke richting. Volgens eiser was de onderliggende reden van de overeenkomst dat eiser minder varkens zou gaan houden, echter niet dat de stankcirkel van zijn bedrijf dusdanig zou worden beperkt dat hij geen gebruik meer zou kunnen maken van de door hem gedachte uitbreiding aan de zuidzijde van zijn perceel. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser daar aan toegevoegd dat de beperking van het aantal varkens betrekking had op fase 1 van de woningbouw in Oostrum, die in 2001 is gerealiseerd.
De rechtbank dient thans, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft besloten de vrijstelling en de bouwvergunning te handhaven.
De rechtbank ziet aanleiding allereerst te beoordelen of terecht beroep is ingesteld.
Blijkens de stukken is op de aanvraag om een bouwvergunning de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb, toegepast.
Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
Afdeling 3.4 van de Awb is niet op grond van een wettelijk voorschrift van toepassing op aanvragen tot het verkrijgen van een bouwvergunning.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat een besluit als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb, door verweerder met betrekking tot de aanvraag bouwvergunning voor het perceel [adres], niet is genomen. Derhalve dient te worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid van de Awb.
In haar uitspaak van 21 juni 2006 (gepubliceerd in de Gemeentestem 7264, 177) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter overwogen dat, als vaststaat dat het bestuursorgaan het bestreden besluit feitelijk heeft voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb, dit betekent dat hoe dan ook rechtstreeks beroep openstaat. De vraag of die voorbereidingsprocedure al dan niet terecht is gevolgd, is volgens de Afdeling gelet op de redactie van artikel 7:1, eerste lid van de Awb in dat verband niet relevant.
Nadien heeft de rechtbank Leeuwarden (29 juni 2007, LJN BA8831) overwogen dat aan het volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, indien deze niet wettelijk is voorgeschreven, een expliciet besluit van het bestuursorgaan ten grondslag moet liggen, bij gebreke waarvan alsnog de bezwaarprocedure gevolgd moet worden. Volgens de rechtbank Leeuwarden is wel een uitzondering mogelijk in het geval de rechtszekerheid voor belanghebbenden over de te volgen procedure is gewaarborgd.
Ook deze rechtbank is van oordeel dat als de uniforme openbare voorbereidings-procedure feitelijk is gevolgd, maar niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb, rechtstreeks beroep slechts dan openstaat als de rechtszekerheid voor belanghebbenden over de te volgen procedure is gewaarborgd.
Verweerder heeft beoogd de aanvraag bouwvergunning in de onderhavige zaak te publiceren in de Peel en Maas van 27 april 2006. In die publicatie is echter abusievelijk vermeld dat het een bouwaanvraag voor [foutief adres] betrof.
In de Peel en Maas van 11 mei 2006 heeft verweerder een rectificatie geplaatst die luidt:
Rectificatie
In de openbare bekendmakingen op de gemeentepagina van 27 april 2006 is per abuis onder voorgenomen vrijstellingen de volgende publicatie opgenomen:
- [foutief adres] – bouwen woning (BA060153)
Deze bouwaanvraag is voor [adres].
De rechtbank overweegt dat uit de rectificatie op geen enkele wijze blijkt dat op de bouwaanvraag de uniforme voorbereidingsprocedure wordt toegepast. Ook is in deze publicatie niet vermeld dat het indienen van een zienswijze van belang is om te zijner tijd beroep te kunnen instellen.
Dat dit in de publicatie op 27 april 2006 wel was vermeld, doet hieraan niet af nu enerzijds die publicatie zag op een ander adres en anderzijds van belanghebbenden niet kan worden verlangd dat zij huis-aan-huisbladen twee weken bewaren zodat zij ten tijde van de rectificatie konden nakijken wat twee weken eerder in de publicatie stond.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de rechtszekerheid voor belanghebbenden over de te volgen procedure onvoldoende was gewaarborgd.
De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding de zaak alsnog door te sturen naar verweerder teneinde alsnog de bezwaarprocedure te volgen. De rechtbank overweegt daartoe dat samen met het onderhavige beroep een zevental vrijwel gelijkluidende beroepen van eiser tegen bouwplannen in de directe omgeving van het hier ter beoordeling voorliggende bouwplan zijn behandeld. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat door eiser in het kader van de vrijstellingsprocedure wel een zienswijze is ingediend. Als eiser in het kader van de bouwvergunningprocedure ook een zienswijze zou hebben ingediend, zou die zienswijze, gelet op de in de vrijstellingsprocedure en in de procedures met betrekking tot de overige zeven bouwvergunningen - die allen (vrijwel) gelijkluidend zijn - geen punten hebben bevat die niet reeds bij verweerder bekend waren. Dit zal betekenen dat het alsnog volgen van de bezwaarprocedure zal leiden tot een herhaling van zetten. Bovendien mag verwacht worden dat verweerder, gelet op de uitspraak van de rechtbank van heden in de zeven zaken die gevoegd met de onderhavige zaak zijn behandeld, aansluiting zal zoeken bij het oordeel van de rechtbank in die zaken. Nu met betrekking tot de bouwplannen in fase 2 en 3 van het project Oostrum bovendien nimmer door derden is opgekomen, acht de rechtbank voorts niet aannemelijk dat zulks met betrekking tot het onderhavige bouwplan wel het geval zou zijn geweest als de publicatie op correcte wijze zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat door het volgen van deze procedure vrijwel zeker geen derden in hun belangen zijn geschaad.
De rechtbank komt thans toe aan beoordeling van het ingestelde beroep.
Het bouwplan is gesitueerd binnen het bestemmingsplan “Kerkdorp Oostrum”. Op het perceel rust de bestemming ‘agrarisch gebied’. Tussen partijen is niet in geschil - en ook de rechtbank gaat hier van uit - dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Evenmin is in geschil dat verweerder op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO in samenhang met het bepaalde onder A, lid 1, sub a, van de ten tijde van het besluit van 2 november 2005 geldende lijst van Gedeputeerde Staten van Limburg in beginsel bevoegd was vrijstelling voor het onderhavige bouwplan te verlenen.
De rechtbank dient zich bij haar beoordeling te beperken tot de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en voorts of voor wat betreft de wijze waarop verweerder gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid, sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van de betreffende vrijstelling heeft kunnen komen.
Verder kan bij de aan te leggen toets van belang zijn of verweerder met het nemen van het bestreden besluit in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Voor de beoordeling is voorts van belang dat Gedeputeerde Staten bij besluit van 21 december 2004 goedkeuring hebben onthouden aan het bestemmingsplan “Kerkdorp Oostrum” voor zover daarbij een begrensd bouwblok op eisers perceel was gelegd. Derhalve is voor wat betreft het bouwvlak het oude bestemmingsplan “Buitengebied” van toepassing gebleven op eisers perceel. Op grond van de planvoorschriften van laatstgenoemd bestemmingsplan rust op eisers perceel de bestemming ‘agrarische doeleinden III’. Ingevolge artikel 3, onder 1, van de planvoorschriften mag op gronden met deze bestemming onder meer agrarische bedrijfbebouwing worden opgericht. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat op de van het bestemmingsplan deel uitmakende plankaart geen bebouwingsvlak is aangegeven, zodat in feite het gehele perceel bebouwd mag worden. Dit is door de gemachtigde van eiser desgevraagd bevestigd.
Tussen partijen is niet in geschil dat met betrekking tot eisers bedrijf uitgegaan dient te worden van 485 mestvarkeneenheden (hierna: mve).
Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat in het kader van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, uitgegaan dient te worden van een categorie 2-situatie (bebouwde kom of aaneengesloten bebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving) waarbij, in het geval van 485 mve, een stankcirkel van 143 meter hoort. In het bestreden besluit is verweerder echter voorzichtigheidshalve uitgegaan van een categorie 1-situatie (bebouwde kom met stedelijk karakter) waarbij, in het geval van 485 mve, een stankcirkel hoort van 179 meter.
Nu in het bestreden besluit is uitgegaan van een stankcirkel van 179 meter, kan in het midden blijven of sprake is van een categorie 1- of categorie 2-situatie.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder die stankcirkel heeft mogen meten vanaf de gevel van de bestaande bebouwing. Volgens eiser dient uitgegaan te worden van de rand van het bouwvlak. Nu tussen partijen niet in geschil is dat op de plankaart op eisers perceel geen bouwvlak is aangegeven, begrijpt de rechtbank eisers stelling aldus dat dient te worden uitgegaan van de rand van eisers perceel.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat bij de bepaling van de stankcirkel in beginsel als meetpunt de grens van het aangegeven bouwvlak van het agrarische bedrijf dient te gelden, aangezien binnen het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing tot stand kan komen waarin hinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Hierop kan volgens de Afdeling een uitzondering worden gemaakt als zeker is dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft, noch de mogelijkheid om binnen het bouwblok nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. In dat geval kan gemeten worden vanaf de grens van de bebouwing (zie ABRS 05-11-2003, LJN: AN7226).
Aan het hiervoor genoemde besluit van Gedeputeerde Staten van 21 december 2004 is de verplichting gekoppeld om op grond van artikel 30 van de WRO een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
In verband met deze verplichting gold ten tijde van het bestreden besluit een aanhoudingsplicht op grond van artikel 50, derde lid, van de Woningwet. Verweerder heeft terecht gesteld dat die aanhoudingsplicht alleen zou worden doorbroken als een eventuele bouwaanvraag zou passen in beoogd gemeentelijk beleid alsook dat na beëindiging van de aanhoudingsplicht getoetst zou dienen te worden aan het nieuwe bestemmingsplan op grond waarvan eventuele bouwplannen van eiser niet gehonoreerd zouden kunnen worden.
Dat de aanhoudingsplicht inmiddels in maart 2007 is vervallen zonder dat verweerder gevolg heeft gegeven aan de verplichting op grond van artikel 30 van de WRO, doet hier niet aan af, nu de rechtbank niet is gebleken dat dit ten tijde van het bestreden besluit was te voorzien.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder er ten tijde van het bestreden besluit op goede gronden van uitging dat de bouwmogelijkheden op het perceel van eiser illusoir waren geworden, zodat voor de bepaling van de stankcirkel kan worden uitgegaan van de gevel van de bestaande bebouwing.
Eiser heeft voorts gesteld dat de tussen hem en de gemeente Venray op 5 januari 2000 gesloten overeenkomst niet was bedoeld om de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf aan de zuidzijde te beperken.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat eiser op grond van die overeenkomst het aantal mestvarkens diende te verminderen waartegenover de gemeente Venray aan eiser een schadevergoeding diende te betalen. Blijkens de considerans van de overeenkomst, is deze overeenkomst gesloten met de bedoeling de stankcirkel rond het perceel van eiser gedeeltelijk in te trekken met het oog op uitbreiding van het woningbouwgebied te Oostrum.
Nog daargelaten dat in de overeenkomst geen steun is te vinden voor eisers stelling dat de overeenkomst alleen zou zijn gesloten met het oog op de realisering van de eerste fase van de woningbouw, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het in overeenstemming is met de strekking van genoemde overeenkomst dat de stankcirkel in eerste instantie wordt beperkt in verband met woningbouw en in een latere fase weer zou kunnen worden uitgebreid. Bovendien heeft verweerder onweersproken gesteld dat in het in 1997 vastgestelde structuurplan “Ruimte voor de toekomst” is vermeld dat voor de eerste fase van de woningbouw geen belemmering van de stankcirkel bestond.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aangevoerde beroepsgronden niet gezegd kan worden dat aan de verleende vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt of dat verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling.
Nu een bouwvergunning alleen geweigerd kan worden indien zich een van de in artikel 44 van de Woningwet – limitatief en imperatief – genoemde weigeringsgronden voordoet en de aanwezigheid van dergelijke weigeringsgronden overigens niet is gesteld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht besloten tot verlening van de gevraagde bouwvergunning. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
- verklaart het beroep ongegrond .
Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout, V.P. van Deventer en E.B.A. Ferwerda (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 14 november 2007.
MV
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.