ECLI:NL:RBROE:2007:BC0433

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
77031 / HA ZA 06 - 892
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor overlijden en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiseres, zowel voor zichzelf als voor haar minderjarige zoon, schadevergoeding van gedaagde wegens het overlijden van haar echtgenoot. De aansprakelijkheid van gedaagde is erkend, en de rechtbank behandelt enkel de hoogte van de schadevergoeding. Eiseres vordert onder andere vergoeding van begrafeniskosten, derving van levensonderhoud voor haar zoon, buitengerechtelijke incassokosten en accountantskosten. De rechtbank onderzoekt de verschillende componenten van de vorderingen, waaronder de begrafeniskosten en het levensonderhoud van de minderjarige. Eiseres stelt dat de begrafeniskosten EUR 8.120,73 bedragen, terwijl gedaagde betwist dat deze kosten volledig vergoed moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de begrafeniskosten in redelijkheid zijn gemaakt en toewijsbaar zijn. Voor de derving van levensonderhoud wordt een actuariële berekening gepresenteerd, maar gedaagde betwist de hoogte van het inkomen van de overledene en de levensverwachting. De rechtbank besluit dat een deskundige moet worden benoemd om de hoogte van het inkomen van de overledene vast te stellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor akte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 77031 / HA ZA 06-892
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
[eiseres], ten deze handelende zowel pro se als in haar hoedanigheid als moeder, uitoefenende het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur: mr. P.C.M. ten Brummelhuis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
Partijen zullen hierna [eiseres / moeder], [de minderjarige] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 december 2006;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis;
- de antwoordakte uitlating vermeerdering van eis;
- de rolbeslissing van 2 mei 2007, waarin de eisvermeerdering wordt toegelaten;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres / moeder] oefent het ouderlijk gezag uit over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997. [eiseres / moeder] treedt in de onderhavige procedure zowel voor zichzelf als -met bij beschikking van 30 oktober 2006 gegeven toestemming van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch- voor [de minderjarige] op. [eiseres / moeder] is gehuwd geweest met [J. K.] (hierna: [vader]). [vader] en [eiseres / moeder] droegen samen de zorg voor [de minderjarige].
2.2. [vader] is op 10 februari 1999 ten onrechte niet door [gedaagde] -zijn huisarts- verwezen naar het ziekenhuis. [vader] is op 11 februari 1999 overleden. De verzekeringsmaatschappij van [gedaagde], de VVAA Schadeverzekeringen N.V. (hierna: VVAA) heeft erkend dat [gedaagde] een verwijt valt te maken, met betrekking tot diagnostiek en behandeling van de heer [vader] en heeft de aansprakelijkheid voor het niet doorsturen van [vader] naar het ziekenhuis erkend.
2.3. Op 7 oktober 2004 heeft de VVAA een bedrag van EUR 10.000,00 als voorschot op de begrafeniskosten voldaan. Op 15 oktober 2004 heeft zij een bedrag van EUR 4.000,00 als voorschot op de buitengerechtelijke incassokosten voldaan.
2.4. [vader] was voorafgaand aan zijn overlijden werkzaam als zelfstandig ondernemer (installatiebedrijf). [eiseres / moeder] werkte mee in het bedrijf van [vader].
2.5. Als gevolg van het overlijden van [vader] heeft [eiseres / moeder] in totaal EUR 249.579,00 aan sommenuitkeringen ontvangen.
2.6. [vader] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waardoor hij [eiseres / moeder] en [de minderjarige] tot zijn enige erfgenamen heeft gelaten, ieder voor ½ gedeelte.
3. Het geschil
3.1. [eiseres / moeder] vordert na eisvermeerdering samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
• EUR 1.546,16 ter zake resterende begrafeniskosten;
• EUR 205.016,00 ter zake derving levensonderhoud van [de minderjarige];
• EUR 12.731,51 ter zake buitengerechtelijke kosten;
• EUR 16.791,67 ter zake extra gemaakte accountantskosten;
vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De aansprakelijkheid van [gedaagde] is in casu niet in geschil. De vorderingen van [eiseres / moeder] vinden hun grondslag in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde] vaststaat, is in het onderhavige geschil slechts de hoogte van de te betalen schadevergoeding aan de orde. Hierbij spelen de volgende componenten een rol:
1) begrafeniskosten;
2) levensonderhoud van [de minderjarige], waarbij van belang zijn:
a) het inkomen van [vader];
b) de aan [de minderjarige] toegevallen nalatenschap;
c) de aan [eiseres / moeder] toegevallen sommenverzekering;
d) het opnieuw gaan samenwonen van [eiseres / moeder];
e) mantelzorg;
f) looptijd;
3) buitengerechtelijke incassokosten;
4) accountantskosten.
Ad 1. begrafeniskosten
4.2. [eiseres / moeder] heeft zich op het standpunt gesteld dat de begrafeniskosten EUR 8.120,73 hebben bedragen en dat zij deze kosten vergoed wil hebben, met daarover de wettelijke rente vanaf 15 maart 1999. Gerekend tot 1 december 2006 bedraagt deze EUR 3.426,16. Een voorschotbetaling van VVAA met valutadatum 15 oktober 2004 van een bedrag van EUR 10.000,00 dient te worden verrekend. Er resteert dan ook nog een bedrag van EUR 1.546,16.
[gedaagde] heeft zich tegen deze vordering verweerd door te stellen dat het door de VVAA betaalde voorschot ruimschoots voldoende is om de gemaakte kosten van de begrafenis te dekken. Bovendien strekt de sommenverzekering die [eiseres / moeder] ten deel is gevallen (ook) ter dekking van de begrafeniskosten en heeft [eiseres / moeder] de begrafeniskosten als bijzondere ziektekosten in 1999 afgetrokken van de door haar verschuldigde belasting.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt.
De schadevergoedingsplicht van de voor het overlijden aansprakelijke persoon omvat ingevolge artikel 6:108 lid 2 BW ook de kosten van lijkbezorging. Uitgangspunt hierbij is dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover het gaat om, gezien de omstandigheden waarin de overledene leefde, in redelijkheid gemaakte kosten.
[eiseres / moeder] heeft gesteld dat zij per brief van 14 juli 2003 een opgave aan [gedaagde] heeft verstrekt van de begrafeniskosten en dat zij alle rekeningen die betrekking hadden op de begrafeniskosten ter inzage aan de VVAA heeft verstrekt. Deze stellingen zijn door [gedaagde] niet betwist, zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid van die stellingen. Hieruit volgt dat [gedaagde] weet waar de gemaakte begrafeniskosten betrekking op hebben. De rechtbank stelt voorts vast dat [gedaagde] niet betwist dat de kosten zijn gemaakt en dat partijen ook niet twisten over de vraag of de begrafeniskosten met de omstandigheden van de overledene in overeenstemming zijn. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de enkele stelling van [gedaagde], dat het betaalde voorschot ruimschoots voldoende is om de gemaakte kosten van de begrafenis te dekken, onvoldoende is om als verweer te kunnen slagen tegen de vordering van [eiseres / moeder].
De stelling van [gedaagde] dat de sommenverzekering ook strekt ter dekking van de begrafeniskosten en de stelling dat [eiseres / moeder] de begrafeniskosten als bijzondere ziektekosten heeft afgetrokken van de belasting zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en zullen reeds hierom worden gepasseerd.
Nu [gedaagde] voor het overige geen argumenten aandraagt op grond waarvan de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen op de voet van artikel 6:108 lid 2 BW en [gedaagde] ook niet betwist dat de begrafeniskosten volledig door [eiseres / moeder] zijn voldaan, zal de rechtbank dit deel van de vordering van [eiseres / moeder] toewijzen.
Ad 2. het levensonderhoud van [de minderjarige]
4.4. Artikel 6:108 lid 2 BW biedt een beperkte kring van gerechtigden personen een aanspraak op schadevergoeding wegens het wegvallen van hun levensonderhoud als gevolg van overlijden van de persoon die daarin voorzag. Bepalend voor de omvang van de schadevergoeding is het werkelijk te derven onderhoud voortvloeiend uit het feit dat de overledene ten tijde van schadetoebrengende feit geheel of voor een groot deel in het levensonderhoud voorzag.
Namens [de minderjarige] heeft [eiseres / moeder] aanspraak gemaakt op vergoeding van kosten voor levensonderhoud. [eiseres / moeder] heeft hiertoe een actuariële berekening laten maken door Bureau [bedrijfsnaam], dat bij rapport van 13 oktober 2004 de schade voor [de minderjarige] heeft berekend op EUR 182.707,00. [gedaagde] heeft zich in deze procedure laten bijstaan door schaderegelingsburo [bedrijfsnaam] B.V. en bestrijdt de opgevoerde berekening op een aantal punten. [gedaagde] komt tot de conclusie dat het wegvallen van het levensonderhoud van [de minderjarige] is te stellen op nihil.
Ad 2a. het inkomen van [vader]
4.5. Bureau [bedrijfsnaam] heeft als uitgangspunt in zijn rapport genomen een inkomen van [vader] ter hoogte van EUR 43.0000,00.
[gedaagde] bestrijdt dit deel van de vordering van [eiseres / moeder] door te stellen dat geen rekening is gehouden met het feit dat [vader] een verkorte levensverwachting had aangezien hij leed aan suikerziekte. Het door bureau [bedrijfsnaam] als uitgangspunt genomen bruto inkomen van [vader] van EUR 43.000,00 is bovendien niet terecht. De onderneming van [vader] draaide met verlies en met bepaalde kunstgrepen wordt het financiële plaatje van de onderneming opgekrikt.
4.6. De rechtbank overweegt als volgt.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [vader], als diabetespatiënt, een kortere levensverwachting zou hebben gehad en dat [eiseres / moeder] dit ten onrechte niet heeft betrokken in haar berekening. [gedaagde] heeft deze stelling verder niet met stukken onderbouwd, noch is door hem aangegeven wat dan wel de levensverwachting van [vader] zou zijn geweest. De rechtbank stelt bovendien vast dat de vergoeding voor [de minderjarige] slechts wordt gevraagd tot zijn 21e levensjaar en dat [vader] dan nog geen zestig jaar zou zijn geweest.
Nu [gedaagde] volstaat met de blote stelling dat [vader] een kortere levensverwachting had en geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat iemand met diabetes een aanzienlijk lagere levensverwachting dan de gemiddelde man heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de door [eiseres / moeder] in haar berekening tot uitgangspunt genomen sterftekanscorrectie.
4.7. De rechtbank overweegt voorts dat de door [eiseres / moeder] aan haar vordering ten grondslag gelegde rapportage van Bureau [bedrijfsnaam] door [gedaagde] gemotiveerd is betwist. De standpunten die partijen ten aanzien van het toekomstige inkomen van [vader] innemen, wijken aanzienlijk van elkaar af. Zulks met name vanwege het gebruik van stakingswinst, afschrijvingen en rentelasten, cashflow en personeelskosten. Dit noodzaakt de rechtbank om een deskundige te benoemen, die aan de hand van de door partijen voor te leggen vraagpunten en door partijen aan de dragen stukken, de rechtbank zal voorlichten over welk inkomen [vader] naar redelijke verwachting zou hebben verdiend en -met inachtneming van de ook overigens geformuleerde uitgangspunten in dit vonnis- het uiteindelijk aan [de minderjarige] toe te kennen schadebedrag.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan die deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat kan worden volstaan met één deskundige. Indien partijen geen overeenstemming over de persoon van de deskundige kunnen bereiken, zal de rechtbank een schadeberekenaar verbonden aan het NRL benoemen. De rechtbank acht het hierbij redelijk dat het voorschot van de deskundige door beide partijen wordt gedragen.
Ad 2b. de aan [de minderjarige] toegevallen nalatenschap
4.8. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de vordering van [de minderjarige] ook rekening moet worden gehouden met het feit dat aan hem een nalatenschap is toegevallen van EUR 36.267,48.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de schadebegroting moet in beginsel rekening worden gehouden met het vermogen van de nabestaanden. Daarbij is niet van belang of ze dit vermogen van het slachtoffer hebben geërfd of het op een andere manier hebben verkregen. Het vermogen van de nabestaanden dient echter niet zonder meer in mindering gebracht op de hun toekomende schade-vergoeding. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.10. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [eiseres / moeder] het volledige beheer over de nalatenschap voert en dat alle baten ten hare behoeve komen. Gelet op het feit dat [de minderjarige] pas in de toekomst zal kunnen beschikken over het aan hem toegevallen deel, acht de rechtbank het niet redelijk om thans bij de berekening van zijn behoefte de aan [de minderjarige] toegevallen nalatenschap volledig in mindering te brengen. Gelet echter op het feit dat [de minderjarige] een vordering op [eiseres / moeder] heeft krachtens erfrecht, acht de rechtbank het wel redelijk om een rente van 6% per jaar over het aan [de minderjarige] toegevallen bedrag bij de berekening van de behoeftigheid van [de minderjarige] in aanmerking te nemen, ongeacht of deze rente al dan niet door [eiseres / moeder] aan [de minderjarige] wordt betaald. De rechtbank is voor wat betreft de bepaling van de hoogte van de aan [de minderjarige] toegevallen nalatenschap van oordeel dat de begrafeniskosten van [vader] niet van de nalatenschap dienen te worden afgetrokken, nu deze kosten reeds door [gedaagde] zijn voldaan, danwel -gelet op het hiervoren onder ad 1. overwogene- geheel zullen worden voldaan.
Ad 2c. de aan [eiseres / moeder] toegevallen sommenverzekering
4.11. [gedaagde] heeft gesteld dat bij de berekening van de vordering van [de minderjarige] ook rekening moet worden gehouden met het feit dat aan [eiseres / moeder] een sommenverzekering is toegevallen, waardoor [eiseres / moeder] een overschot van EUR 150.301,59 is toegevallen. Dit overschot dient in mindering te worden gebracht op de behoeftigheid van [de minderjarige]. Subsidiair dienen de vaste lasten te worden verminderd met het rendement over dat bedrag. Meer subsidiair dienen de vaste lasten te worden verlaagd met de weggevallen hypotheeklasten.
4.12. De rechtbank overweegt als volgt.
Het recht op schadevergoeding krachtens artikel 6:108 BW is in zoverre beperkt dat geen recht op schadevergoeding bestaat, voor zover de nabestaande, gezien zijn financiële omstandigheden en de stand waarin hij leeft, ondanks deze schade als niet-behoeftig kan worden aangemerkt. Bij het bepalen van de behoefte van de nabestaande behoort in beginsel zijn gehele financiële positie in aanmerking te worden genomen. Hieruit vloeit voort dat alle gunstige financiële omstandigheden de behoefte van de nabestaanden kunnen beperken en dat daarmee uit dien hoofde ook bij de hem verschuldigde schadevergoeding rekening moet worden gehouden.
4.13. Gelet op de hoogte van de aan [eiseres / moeder] uitgekeerde sommenverzekeringen, alsmede het doel en de strekking van deze uitkeringen, acht de rechtbank het redelijk en billijk om deze uitkeringen te betrekken bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige]. Aangezien [de minderjarige] geen zelfstandig vorderingsrecht heeft op de uitkeringen, acht de rechtbank het daarbij -anders dan [gedaagde] stel- niet redelijk de aan [eiseres / moeder] uitgekeerde sommenverzekeringen volledig te verrekenen.
De rechtbank stelt vast dat bij het bepalen van de behoefte van [de minderjarige] onder meer het inkomen van [eiseres / moeder], alsook de vaste lasten een rol spelen. Indien derhalve het inkomen van [eiseres / moeder] is gestegen doordat zij rendement verkrijgt uit de aan haar uitgekeerde levensverzekeringen en indien de vaste (woon)lasten zijn gedaald doordat de uitkeringen zijn aangewend ter vervroegde aflossing van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, levert dat een verminderde behoefte aan levensonderhoud aan de zijde van [de minderjarige] op.
[gedaagde] heeft het rendement van [eiseres / moeder] bij conclusie van dupliek geschat op minimaal EUR 9.018,10 en heeft tevens gesteld dat de hypotheek is afgelost. Bij gebreke aan informatie hieromtrent zal de rechtbank [eiseres / moeder] in de gelegenheid stellen om gegevens in het geding te brengen over de aan haar uitgekeerde levensverzekeringen en om zich uit te laten over de door [gedaagde] gestelde hoogte van het rendement en over de vraag in hoeverre de levensverzekering was gekoppeld aan de hypotheek en over wat dit betekent voor de hoogte van de vordering. [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld zich bij antwoordakte uit te laten over de akte van [eiseres / moeder].
Ad 2d. het opnieuw gaan samenwonen van [eiseres / moeder]
4.14. Partijen twisten voorts over de vraag of het feit dat [eiseres / moeder] is hertrouwd, waardoor onderhoud aan [de minderjarige] wordt verstrekt, in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van hetgeen [de minderjarige] behoeft en -daarmee- bij de hoogte van de schadevergoeding.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van hetgeen [de minderjarige] behoeft, geen rekening dient te worden gehouden met het onderhoud dat aan hem wordt verschaft door de nieuwe echtgenoot van [eiseres / moeder]. Een ander oordeel zou immers impliceren dat de onderhoudslast in plaats van op [gedaagde] wordt gelegd op de nieuwe echtgenoot van [eiseres / moeder], hetgeen de rechtbank niet redelijk acht.
Ad 2e. mantelzorg
4.16. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres / moeder] ten onrechte rekening heeft gehouden met de inspanningen van [vader]. Het opgevoerde bedrag is volkomen willekeurig en van vervangende hulp is geen sprake. Feitelijk werden en worden deze taken door [eiseres / moeder] vervuld en sinds zij is gaan samenwonen ook door haar nieuwe partner.
4.17. De rechtbank overweegt als volgt.
Ook indien de overledene bijdroeg in het levensonderhoud door het doen van de gemeenschappelijk huishouding kan de schade door het derven van dit levensonderhoud worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat [eiseres / moeder] in zijn geheel niets heeft aangevoerd omtrent de in het verleden door [vader] verrichte huishoudelijke werkzaamheden en omtrent de verhouding tussen de door [eiseres / moeder] en [vader] verrichte bijdrage aan de gemeenschappelijke huishouding. Ook heeft zij niet aangegeven waarom de verzorging (van één uur per dag) niet aan [eiseres / moeder] zelf zou kunnen worden overgelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres / moeder] op dit punt onvoldoende heeft gesteld, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of de kosten terecht zijn gevorderd. Dit deel van de vordering van [eiseres / moeder] dient dan ook te worden afgewezen.
Ad 2f. looptijd
4.18. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van [de minderjarige] dient te worden berekend totdat hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en dat [eiseres / moeder] ten onrechte is uitgegaan van 21 jaar.
4.19. Partijen strijden aldus over de vraag tot welke leeftijd [de minderjarige] levensonderhoud derft. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ingevolge artikel 6:108 eerste lid sub a en c BW moet worden bezien hoe lang [de minderjarige] niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en voorts hoe [vader], indien hij niet zou zijn overleden, daarin zou hebben bijgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om hierbij het 21e levensjaar als uitgangspunt te nemen, aangezien ouders krachtens familierechtelijke bepalingen normaliter ook tot dit levensjaar tot betaling van alimentatie zouden kunnen worden gehouden. Door [gedaagde] zijn geen bijzondere feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht, die tot afwijking van dit uitgangspunt nopen. [eiseres / moeder] zal dan ook op dit punt in het gelijk worden gesteld.
Ad 3. buitengerechtelijke incassokosten en ad 4. accountantskosten
4.20. De rechtbank zal een beslissing omtrent de buitengerechtelijke incassokosten en de accountantskosten aanhouden.
4.21. De rechtbank zal in afwachting van de door partijen te nemen akten iedere verdere beslissing aanhouden. De rechtbank merkt nog op dat het partijen uiteraard vrij staat om, met inachtneming van al het vorenstaande, opnieuw met elkaar in onderhandeling te treden en tot een minnelijke regeling te komen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 19 december 2007 voor akte zijdens [eiseres / moeder], zoals hierboven onder 4.13 overwogen en om zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan hem voor te leggen vragen, zoals hierboven onder 4.7 overwogen;
5.2. stelt [gedaagde] in de gelegenheid om zich over de akte zijdens [eiseres / moeder] uit te laten en om zich eveneens uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan hem voor te leggen vragen;
5.3. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.M.L.M. Magnée, A.H.M.J.F. Piëtte en S.A.M.C. van de Winkel en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.?