ECLI:NL:RBROE:2007:BB9609

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197067 \ CV EXPL 07-2193
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • O.M. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in geschil over exploitatie- en huurovereenkomst bedrijfsruimte

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter te Venlo op 28 november 2007, staat de bevoegdheid van de kantonrechter centraal in een geschil tussen de besloten vennootschap Beheer Klein Vink B.V. en de besloten vennootschap [VDL] B.V. De eiseres, Klein Vink, heeft een exploitatieovereenkomst en een huurovereenkomst gesloten met [VDL] voor de exploitatie van een horeca-accommodatie genaamd 'De Kloosterhoeve'. De overeenkomsten zijn aangegaan voor een periode van vijf jaar met een optie tot verlenging. Klein Vink heeft de overeenkomsten beëindigd en vordert betaling van verschuldigde bedragen door [VDL].

[VDL] betwist de bevoegdheid van de kantonrechter en stelt dat de rechtbank 's-Hertogenbosch de relatief bevoegde rechter is. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst het centrale element is van de contractuele verhouding tussen partijen, waardoor de kantonrechter absoluut bevoegd is. De kantonrechter verwijst naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 6:215 BW, en naar jurisprudentie die de toepassing van de absorptieregel bevestigt.

De kantonrechter wijst de incidentele vordering van [VDL] tot onbevoegdverklaring af en verklaart zich bevoegd. Tevens wordt het verzet van [VDL] tegen de vermeerdering van eis afgewezen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor nadere conclusies van antwoord in zowel de hoofdzaak als de reconventie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige procesvoering en de rol van de kantonrechter in geschillen over huur- en exploitatieovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 197067 \ CV EXPL 07-2193
Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 28 november 2007
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beheer Klein Vink B.V., gevestigd te Arcen, gemeente Arcen en Velden,
eiseres,
gemachtigde: mr. G. Janssen,
tegen:
de besloten vennootschap [VDL] B.V., gevestigd te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.G.M. van Ewijk.
1. Het verloop van de procedure
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
de dagvaarding van 29 juni 2007;
de akte van eiseres met bijlagen d.d. 1 augustus;
de akte van eiseres met bijlagen d.d. 22 augustus 2007 met bijlagen, tevens wijziging van eis;
de incidentele conclusie tot onbevoegdheid alsmede voorwaardelijke conclusie van antwoord tevens eis in reconventie tevens verzet vermeerdering eis met bijlagen, d.d. 29 augustus 2007;
de incidentele conclusie van antwoord.
De zaak is hierna op vonnis in het incident gesteld en de uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Eiseres, verweerster in het incident, hierna ook wel te noemen Klein Vink, is een beheermaatschappij die een recreatieterrein in Arcen exploiteert. Op het recreatieterrein staan huisjes (“chalets”) waar gasten (al of niet eigenaars) plegen te verblijven en zich hopelijk te vermaken. Van het recreatieterrein maakt deel uit een horeca-accommodatie met een restaurant, café, cafetaria en zalencentrum (“De kloosterhoeve”). De Kloosterhoeve is 7:290 BW bedrijfsruimte.
2.2. Gedaagde, eiseres in het incident, hierna ook wel te noemen [VDL], baat “De Kloosterhoeve” uit.
Daartoe heeft [VDL] met Klein Vink een exploitatieovereenkomst, een huurovereenkomst en een koopovereenkomst gesloten op 22 augustus 2001.
Art. 1 van de exploitatieovereenkomst bepaalt onder meer: “Onlosmakelijk aan deze exploitatieovereenkomst verbonden is de aan deze overeenkomst toegevoegde huurovereenkomst voor de betreffende bedrijfsgebouwen.” De huurprijs over de hele periode bedraagt EUR 575.343,27.
2.3. Art. 1 van het contract “Huur bedrijfsruimte” luidt onder meer: “ Verhuurder (kantonrechter: Klein Vink) verklaart te hebben verhuurd aan huurder (kantonrechter: [VDL]) …. de bedrijfsruimte … als restaurant, café, cafetaria en zalencentrumbedrijf. “
Art. 5 bepaalt dat [VDL] de horeca-inventaris bij aparte overeenkomst zal overnemen. De overnameprijs bedroeg fl. 309.615,00. Na het einde van de exploitatieovereenkomst is Klein Vink gehouden de inventaris weer van [VDL] over te nemen; de bepaling van de prijs kent een aparte procedure.
2.4. De exploitatieovereenkomst en de huurovereenkomst zijn aangegaan voor de duur van vijf jaren met een optie voor verlenging van vijf jaren. Beide overeenkomsten hebben een looptijd van 1 september 2001 tot 31 augustus 2006. Beide overeenkomsten zijn door Klein Vink beëindigd.
2.5. Partijen houdt materieel verdeeld:
2.5.1. Volgens Klein Vink:
- de discussie die voorafging aan het door [VDL] staken van betalingen met ingang van augustus 2004;
- de kosten van het energiegebruik (ad EUR 27.695,37?)
- de servicekosten ad EUR 35.091,48
- de variakosten ad EUR 57.843,93
- kleine leveranties ad EUR 30.512,74,
zodat [VDL] nog verschuldigd zou zijn EUR 130.282,06, bij akte wijziging
van eis vermeerderd tot € 134.982,87.
De prijs voor de retourovername van de horeca-inventaris bedraagt – althans het
lijkt erop dat Klein Vink dat wellicht zou willen betalen - € 139.000,00 maar wellicht veel minder gelet op de waardedaling van roerende zaken of misschien € 0,45, de zogenaamde symbolische prijs van 1 gulden.
2.5.2. Volgens [VDL]:
- de door Klein Vink opgevoerde bedragen deugen niet;
- de overnameprijs van de inventaris bedraagt € 279.320,00 volgens de taxatie zoals
die conform de exploitatieovereenkomst is uitgebracht.
2.5.3. En volgens de kantonrechter ligt aan het hele geschil – behalve dan allerlei rekenarij – principieel ten grondslag dat partijen hun contractuele verhouding (de totstandkoming ervan en de uitvoering) volstrekt anders uitleggen. Maar daar gaat dit vonnis van vandaag niet over.
De bevoegdheid
2.6. Klein Vink grondt de bevoegdheid van de kantonrechter op de stelling dat de huurovereenkomst het centrale element – de kern – is van de contractuele verhouding tussen partijen. Daarom is de rechtbank, sector kanton, bevoegd niet alleen voor de huurovereenkomst maar voor alles dat daar mee samenhangt.
2.7. [VDL] betoogt dat op grond van de exploitatieovereenkomst de huurovereenkomst maar een enkel element is. De exploitatieovereenkomst is de kern en daarom is de rechtbank, civiele sector absoluut bevoegd niet alleen wat betreft de exploitatieovereenkomst maar voor alles dat daarmee samenhangt. Voorts voert [VDL] aan dat niet de rechtbank Roermond de relatief bevoegde rechter is, maar de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
2.8. De overeenkomsten van partijen voldoen aan de omschrijving van huur van bedrijfsruimte en tevens aan de omschrijving van andere bijzondere overeenkomsten. De voor beide soorten overeenkomsten geldende wettelijke bepalingen zijn naast elkaar van toepassing op de overeenkomst, tenzij die bepalingen onderling niet verenigbaar zijn of de strekking ervan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. De bepalingen betreffende de huur van bedrijfsruimte zijn in beginsel van toepassing op gemengde overeenkomsten die de elementen van huur van bedrijfsruimte bevatten. Als in een rechtsverhouding zowel de elementen van huur van bedrijfsruimte zijn te herkennen als de elementen van een andere overeenkomst, hoeven de bepalingen betreffende de huur van bedrijfsruimte overigens niet van toepassing te zijn op de gehele rechtsverhouding. Splitsing is soms mogelijk, onder verwijzing naar HR 26 februari 1993, NJ 1993, 581 kasteel Hoensbroek.
2.9. Onder art. 7A:1624 lid 1 BW oud gold voor gemengde overeenkomsten de regel: de voor beide soorten overeenkomsten geldende bepalingen waren naast elkaar van toepassing (cumulatie), maar in geval van strijd tussen die bepalingen prevaleerden de bedrijfsruimtebepalingen (absorptie). Deze 'voorrangsregel' ten gunste van de bedrijfsruimtebepalingen staat thans niet meer in de wet. Gelet op de strekking en het semi-dwingende karakter van de bedrijfsruimtebepalingen acht de kantonrechter het aannemelijk en op de praktijk gericht dat deze regel in het kader van art. 6:215 BW nog wordt toegepast.
2.10. Op verpachting of verhuring of exploitatie van een (café- of restaurant-)bedrijf – waarbij in onderlinge samenhang een onroerende zaak ter beschikking wordt gesteld, alsmede inventaris en goodwill, en waarbij aan de pachter/huurder/exploitant, die tot instandhouding van het bedrijf verplicht is, een exploitatierecht wordt verleend – zijn in beginsel de bepalingen met betrekking tot de huur van bedrijfsruimte van toepassing. De Kantonrechter verwijst naar HR 30 januari 1981, NJ 1981, 393.
2.11. De beoordeling van zijn absolute bevoegdheid (art. 72 Rv.) moet de rechter, anders dan in art. 71 Rv. bij de beoordeling van de sectorcompetentie, nog steeds doen aan de hand van de stellingname van eiser in de dagvaarding, zonder dat het daarbij aankomt op de werkelijke tussen partijen bestaande rechtsverhouding of het verweer van gedaagde respectievelijk de belanghebbende. De kantonrechter verwijst naar HR 16 januari 1981, NJ 1981, 663 en HR 14 april 2001, NJ 2001,663.
2.12. Bij dagvaarding grondt Klein Vink de bevoegdheid op de door haar gestelde huurovereenkomst van bedrijfsruimte. [VDL] bestrijdt door daar de exploitatieovereenkomst tegenover te zetten.
2.13. De kantonrechter acht zich absoluut bevoegd. De kantonrechter grondt dat op het volgende. Klein Vink grondt haar stellingname in de dagvaarding op de huur van bedrijfsruimte. Dat is al voldoende voor de bevoegdheid. Daarenboven bestrijdt [VDL] niet dat er sprake is van een huurovereenkomst, zij het met het voor haar essentiële verschil dat die huurovereenkomst is ingebed in een andere overeenkomst. Voorts geldt dat de bepalingen van de huur betreffende de bedrijfsruimte van toepassing zijn (rov 2.8 t/m 2.10) zodat daar de bevoegdheid op gegrond wordt. Wellicht is splitsing mogelijk, maar niet in het kader van de absolute bevoegdheid gelet op de stellingname die voor de bevoegdheid bepalend is.
2.14. De kantonrechter is bevoegd; de incidentele vordering van [VDL] wordt afgewezen. Dit geldt ook voor het verzoek tot verwijzing naar de civiele sector rechtbank
’s-Hertogenbosch. Het gehuurde onroerend goed te Arcen bevindt zich immers binnen het rechtsgebied van de kantonrechter Venlo.
2.15. [VDL] verzet zich tegen de vermeerdering van eis. Zij acht zich onredelijk benadeeld omdat zij de producties die daaraan ten grondslag leggen niet met haar gemachtigde heeft kunnen bespreken gelet op de tijdsspanne tussen de akte en de conclusie van antwoord.
De kantonrechter kan gelet op de goede procesorde wel meevoelen met het verzet, maar zal het verzet niet honoreren. Intussen is er nl. door het incident al zo veel tijd verstreken dat [VDL] en haar gemachtigde al best de gewijzigde eis en de daaraan ten grondslag liggende feiten konden bespreken.
Niettemin staat het materiële standpunt van [VDL] ten aanzien van de gewijzigde eis en de daartoe gestelde feiten niet op papier. De kantonrechter zal daarom [VDL] in de gelegenheid stellen een nadere conclusie van antwoord betreffende de eiswijziging te nemen. Uiteraard, maar dat hoeft geen betoog, is daarin alleen ruimte voor het eventueel weerspreken van de bij de eiswijziging behorende gestelde feiten en omstandigheden.
2.16. Nu de kantonrechter zich bevoegd heeft verklaard is daarmee aan de eis in reconventie het voorwaardelijk karakter vervallen. De zaak kan dus ook worden verwezen nar de rol voor conclusie van antwoord in reconventie.
2.17. Na het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie zal de kantonrechter bezien of de zaak zich leent voor een comparitie van partijen dan wel dat er schriftelijk mag worden doorgeprocedeerd.
B E S L I S S I N G
De kantonrechter:
In het incident
Wijst de vordering tot onbevoegdverklaring en verwijzing af;
In de hoofdzaak
Wijst het verzet tegen de vermeerdering van eis af;
Verwijst de zaak naar de rol van 2 januari 2008 voor nadere conclusie van antwoord in conventie betreffende de eiswijziging aan de kant van [VDL];
Verwijst de zaak naar de rol van 20 januari 2008 voor conclusie van antwoord in reconventie aan de kant van Klein Vink.
Houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.M. de Lange en op de openbare civiele terechtzitting van 28 november 2007 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.