2.6. Klein Vink grondt de bevoegdheid van de kantonrechter op de stelling dat de huurovereenkomst het centrale element – de kern – is van de contractuele verhouding tussen partijen. Daarom is de rechtbank, sector kanton, bevoegd niet alleen voor de huurovereenkomst maar voor alles dat daar mee samenhangt.
2.7. [VDL] betoogt dat op grond van de exploitatieovereenkomst de huurovereenkomst maar een enkel element is. De exploitatieovereenkomst is de kern en daarom is de rechtbank, civiele sector absoluut bevoegd niet alleen wat betreft de exploitatieovereenkomst maar voor alles dat daarmee samenhangt. Voorts voert [VDL] aan dat niet de rechtbank Roermond de relatief bevoegde rechter is, maar de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
2.8. De overeenkomsten van partijen voldoen aan de omschrijving van huur van bedrijfsruimte en tevens aan de omschrijving van andere bijzondere overeenkomsten. De voor beide soorten overeenkomsten geldende wettelijke bepalingen zijn naast elkaar van toepassing op de overeenkomst, tenzij die bepalingen onderling niet verenigbaar zijn of de strekking ervan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. De bepalingen betreffende de huur van bedrijfsruimte zijn in beginsel van toepassing op gemengde overeenkomsten die de elementen van huur van bedrijfsruimte bevatten. Als in een rechtsverhouding zowel de elementen van huur van bedrijfsruimte zijn te herkennen als de elementen van een andere overeenkomst, hoeven de bepalingen betreffende de huur van bedrijfsruimte overigens niet van toepassing te zijn op de gehele rechtsverhouding. Splitsing is soms mogelijk, onder verwijzing naar HR 26 februari 1993, NJ 1993, 581 kasteel Hoensbroek.
2.9. Onder art. 7A:1624 lid 1 BW oud gold voor gemengde overeenkomsten de regel: de voor beide soorten overeenkomsten geldende bepalingen waren naast elkaar van toepassing (cumulatie), maar in geval van strijd tussen die bepalingen prevaleerden de bedrijfsruimtebepalingen (absorptie). Deze 'voorrangsregel' ten gunste van de bedrijfsruimtebepalingen staat thans niet meer in de wet. Gelet op de strekking en het semi-dwingende karakter van de bedrijfsruimtebepalingen acht de kantonrechter het aannemelijk en op de praktijk gericht dat deze regel in het kader van art. 6:215 BW nog wordt toegepast.
2.10. Op verpachting of verhuring of exploitatie van een (café- of restaurant-)bedrijf – waarbij in onderlinge samenhang een onroerende zaak ter beschikking wordt gesteld, alsmede inventaris en goodwill, en waarbij aan de pachter/huurder/exploitant, die tot instandhouding van het bedrijf verplicht is, een exploitatierecht wordt verleend – zijn in beginsel de bepalingen met betrekking tot de huur van bedrijfsruimte van toepassing. De Kantonrechter verwijst naar HR 30 januari 1981, NJ 1981, 393.
2.11. De beoordeling van zijn absolute bevoegdheid (art. 72 Rv.) moet de rechter, anders dan in art. 71 Rv. bij de beoordeling van de sectorcompetentie, nog steeds doen aan de hand van de stellingname van eiser in de dagvaarding, zonder dat het daarbij aankomt op de werkelijke tussen partijen bestaande rechtsverhouding of het verweer van gedaagde respectievelijk de belanghebbende. De kantonrechter verwijst naar HR 16 januari 1981, NJ 1981, 663 en HR 14 april 2001, NJ 2001,663.
2.12. Bij dagvaarding grondt Klein Vink de bevoegdheid op de door haar gestelde huurovereenkomst van bedrijfsruimte. [VDL] bestrijdt door daar de exploitatieovereenkomst tegenover te zetten.
2.13. De kantonrechter acht zich absoluut bevoegd. De kantonrechter grondt dat op het volgende. Klein Vink grondt haar stellingname in de dagvaarding op de huur van bedrijfsruimte. Dat is al voldoende voor de bevoegdheid. Daarenboven bestrijdt [VDL] niet dat er sprake is van een huurovereenkomst, zij het met het voor haar essentiële verschil dat die huurovereenkomst is ingebed in een andere overeenkomst. Voorts geldt dat de bepalingen van de huur betreffende de bedrijfsruimte van toepassing zijn (rov 2.8 t/m 2.10) zodat daar de bevoegdheid op gegrond wordt. Wellicht is splitsing mogelijk, maar niet in het kader van de absolute bevoegdheid gelet op de stellingname die voor de bevoegdheid bepalend is.
2.14. De kantonrechter is bevoegd; de incidentele vordering van [VDL] wordt afgewezen. Dit geldt ook voor het verzoek tot verwijzing naar de civiele sector rechtbank
’s-Hertogenbosch. Het gehuurde onroerend goed te Arcen bevindt zich immers binnen het rechtsgebied van de kantonrechter Venlo.
2.15. [VDL] verzet zich tegen de vermeerdering van eis. Zij acht zich onredelijk benadeeld omdat zij de producties die daaraan ten grondslag leggen niet met haar gemachtigde heeft kunnen bespreken gelet op de tijdsspanne tussen de akte en de conclusie van antwoord.
De kantonrechter kan gelet op de goede procesorde wel meevoelen met het verzet, maar zal het verzet niet honoreren. Intussen is er nl. door het incident al zo veel tijd verstreken dat [VDL] en haar gemachtigde al best de gewijzigde eis en de daaraan ten grondslag liggende feiten konden bespreken.
Niettemin staat het materiële standpunt van [VDL] ten aanzien van de gewijzigde eis en de daartoe gestelde feiten niet op papier. De kantonrechter zal daarom [VDL] in de gelegenheid stellen een nadere conclusie van antwoord betreffende de eiswijziging te nemen. Uiteraard, maar dat hoeft geen betoog, is daarin alleen ruimte voor het eventueel weerspreken van de bij de eiswijziging behorende gestelde feiten en omstandigheden.
2.16. Nu de kantonrechter zich bevoegd heeft verklaard is daarmee aan de eis in reconventie het voorwaardelijk karakter vervallen. De zaak kan dus ook worden verwezen nar de rol voor conclusie van antwoord in reconventie.
2.17. Na het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie zal de kantonrechter bezien of de zaak zich leent voor een comparitie van partijen dan wel dat er schriftelijk mag worden doorgeprocedeerd.