ECLI:NL:RBROE:2007:BB9036

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74794 / HA ZA 06 - 534
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over het bestaan van een buurweg ten behoeve van de eigenaar van een perceel

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond, heeft eiser, eigenaar van een perceel, gevorderd dat de rechtbank verklaart dat er sprake is van een buurweg ten behoeve van hem, zijn vrouw en bezoekers. De zaak betreft een geschil met gedaagde, die een afrastering heeft geplaatst die de toegang tot het pad belemmert. Eiser heeft het pad sinds 1959 gebruikt om zijn woning te bereiken, en gedaagde heeft dit gebruik gedoogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen afdoende tegenbewijs is tegen het vermoeden dat het pad als buurweg is bestemd. De rechtbank heeft dertien getuigen gehoord, die bevestigden dat het pad door eiser en zijn bezoekers is gebruikt zonder dat er bezwaar is gemaakt door gedaagde. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een buurweg, en heeft gedaagde veroordeeld tot het verwijderen van de afrastering en het gedogen van het gebruik van het pad door eiser en zijn bezoekers. De proceskosten zijn aan gedaagde opgelegd, en de rechtbank heeft de dwangsommen vastgesteld voor het niet naleven van de uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 74794 / HA ZA 06-534
Vonnis van 14 november 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. S.J.P.H. Custers-Kuijpers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. C.M.H.M. van Oijen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 20 september 2006
- de akte met producties zijdens [gedaagde] van 25 oktober 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2006
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van het perceel aan de [weg] in [woonplaats] (kadastraal bekend gemeente [--], sectie [letter] nummer [nummer]; hierna ook: het perceel van [eiser]). [eiser] is eigenaar sinds 21 maart 1959.
2.2. [gedaagde] is eigenaar van het perceel aan de [weg] in [woonplaats] (kadastraal bekend gemeente [--], sectie [letter] nummer [nummer]; hierna ook: het perceel van [gedaagde]). [gedaagde] is eigenaar sinds 16 mei 1986.
2.3. De percelen van [eiser] en [gedaagde] grenzen aan elkaar. Tussen de percelen loopt vanaf de straatkant gezien een pad naar achter (hierna: het pad). Het pad ligt op het perceel van [gedaagde] en loopt over de volle lengte van diens perceel (gezien vanaf de [weg] aan de rechterkant daarvan). Het pad grenst aan het perceel van [eiser] (dat gezien vanaf de [weg] rechts van het perceel van [gedaagde] ligt). Het pad komt uit bij perceel [letter] [nummer] dat eigendom is van een derde (hierna: perceel [letter] [nummer]). Dit perceel ligt vanaf de [weg] gezien rechter achter het perceel van [gedaagde].
2.4. Het pad is feitelijk door [eiser] gebruikt om (de achterzijde van) zijn perceel te bereiken. [gedaagde] gebruikt het pad ook om zijn woning te bereiken.
2.5. Ten behoeve van perceel [letter] [nummer] was een erfdienstbaarheid van overpad gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagde], dat wil zeggen op het pad. De huidige eigenaar van perceel [letter] [nummer] heeft inmiddels afstand gedaan van die erfdienstbaarheid.
2.6. [gedaagde] heeft in maart 2006 een afrastering geplaatst langs de erfgrens met het perceel van [eiser] (hierna: de afrastering). De afrastering vormt een feitelijke afsluiting tussen het pad en het perceel van [eiser] en wel zo dat [eiser] niet langer via het pad op zijn perceel kan komen. [gedaagde] heeft het plaatsen van de afrastering bij brief van 31 januari 2006 al bij [eiser] aangekondigd waarna [eiser] daartegen heeft geprotesteerd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat sprake is van een buurweg ten behoeve van [eiser], zijn vrouw en degenen die zijn eigendom bezoeken, welke buurweg zich bevindt op het perceel kadastraal bekend gemeente [--], sectie [letter] nummer [nummer];
2. [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de afrastering die hij heeft geplaatst op de bovenbedoelde buurweg zulks binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van EUR 5.000 te verbeuren voor iedere dag die verstrijkt nadat voormelde twee dagen na betekening zijn verstreken en de afrastering niet is verwijderd;
3. [gedaagde] te veroordelen tot het gehengen en gedogen dat [eiser], zijn vrouw en diegenen die zijn eigendom bezoeken, namelijk het perceel gemeente [--], sectie [letter] [nummer], gebruik kunnen maken van het pad deel uitmakend van het perceel [letter] [nummer] op straffe van een dwangsom van EUR 5.000 voor iedere overtreding die [gedaagde] begaat te verbeuren nadat twee dagen zijn verstreken na betekening van het te wijzen vonnis;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen hebben ter comparitie met elkaar en de rechtbank procedurele afspraken gemaakt. In deze zaak is naast deze bodemprocedure sprake geweest van voorlopige getuigenverhoren. Op de comparitie is de afspraak gemaakt dat deze voorlopige getuigenverhoren zouden worden afgerond en dat de resultaten daarvan in de bodemprocedure zouden worden ingebracht. Partijen zouden daarom nog repliceren en dupliceren. Bovendien is afgesproken dat partijen bij repliek en dupliek zouden zorgen voor de overlegging van al het voorhanden bewijsmateriaal waarna de rechtbank op basis van de dan voorhanden stukken de zaak zou afdoen.
De rechter-commissaris heeft ter comparitie medegedeeld dat het vonnis mogelijk meervoudig zou worden gewezen. De rechtbank heeft er evenwel uiteindelijk voor gekozen de zaak enkelvoudig af te doen. De rechter die de getuigenverhoren in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft geleid, heeft inmiddels de civiele sector verlaten en kan daarom het vonnis niet mee wijzen. De zaak is bovendien niet bovengemiddeld gecompliceerd gebleken, zodat er geen redenen zijn de zaak meervoudig af te doen.
4.2. In geschil is of het pad moet worden gekwalificeerd als een buurweg in de zin van artikel 719 oud van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het huidige BW kent de buurweg niet meer. Buurwegen die zijn ontstaan voor 1 januari 1992 kunnen blijven bestaan. Na die datum kunnen geen nieuwe buurwegen meer ontstaan.
De tekst van artikel 719 oud BW was:
“Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden buren gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest.”
4.3. Voor het ontstaan van een buurweg is nodig dat sprake is van een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de grondeigenaar om het betrokken grondstuk tot buurweg te bestemmen. Hier betekent dat dat sprake moet zijn van expliciete of impliciete bestemming van het pad als buurweg door [gedaagde] of diens rechtsvoorgangers. De vraag is of dat zo is.
4.4. Vaststaat – als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende betwist, zodat het voorhanden bewijsmateriaal niet op deze kwestie betrokken hoeft te worden - dat [eiser] het pad al sinds 1959 gebruikt om zijn woning te bereiken. Datzelfde geldt voor zijn familie en bezoek. Verder staat – op dezelfde wijze – vast dat [eiser] samen met twee broers eigenaar is geweest van het perceel [letter] [nummer], dat zich op dat perceel toen een bedrijf bevond en dat [eiser], zijn broers, leveranciers en anderen het pad gebruikten om het (bedrijf op) perceel [letter] [nummer] te bereiken. [eiser] en zijn broers hebben het perceel [letter] [nummer] in 1990 verkocht aan [H.E. O.] (hierna: [O.]) die het bedrijf heeft voortgezet en die ook gebruik van het pad heeft gemaakt. [O.] heeft het perceel verkocht aan de Woningstichting [plaatsnaam] in 1996. Inmiddels heeft die stichting het perceel verkocht aan de gemeente [--].
De rechthebbenden op het perceel [letter] [nummer] konden het pad gebruiken op basis van een daartoe strekkende erfdienstbaarheid. Deze erfdienstbaarheid bestaat inmiddels niet meer. In ieder geval moet worden vastgesteld dat personen die van en naar het perceel [letter] [nummer] gingen feitelijk gebruik hebben gemaakt van het pad. Daarnaast heeft [eiser] gebruik gemaakt van het pad om zijn woning te bereiken en het pad is gebruikt door de eigenaren daarvan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat sprake is van een pad dat feitelijk door verscheidene buren is gebruikt en aan hen tot uitweg heeft gediend. Verder is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat [eiser] vanaf 1959 tot het moment van plaatsing van de afrastering ongestoord gebruik heeft mogen maken van het pad om bij zijn woning te komen. De stelling van [gedaagde] dat hij dat heeft gedoogd omdat het pad uit hoofde van de erfdienstbaarheid toch al werd gebruikt ten behoeve van perceel [letter] [nummer] doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank gedurende bovengenoemde periode het ongestoord bezit gehad van het recht van buurweg in die zin dat hij feitelijk gebruik heeft gemaakt en heeft doen maken – door bezoekers aan zijn woning – van het pad. De rechtbank ontleent aan dat ongestoord bezit van het recht van buurweg het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden dat van een bestemming tot een buurweg sprake is.
4.5. De vervolgvraag is dan of er tegenbewijs is tegen het vermoeden dat van een bestemming tot buurweg sprake is. Het voorhanden bewijsmateriaal moet in dit licht worden bezien. De rechtbank is van oordeel, dat er geen afdoende tegenbewijs is, zodat het bovengenoemde vermoeden in stand blijft. Dat betekent dat is komen vast te staan, dat er sprake is van een bestemming tot buurweg.
De rechtbank heeft meer in het bijzonder als volgt overwogen. Er zijn dertien getuigen gehoord, waaronder partijen. De getuigen bevestigen alle – het reeds vaststaande – feit dat het pad feitelijk door [eiser] en zijn familie en bezoekers is gebruikt als toegangsweg tot zijn woning. Diverse getuigen hebben bovendien verklaard, dat zij nooit zijn aangesproken op hun gebruik van het pad. Anders gezegd: diverse getuigen verklaren dat hen nooit door de eigenaren van perceel [letter] [nummer] is gezegd dat zij het pad niet zouden mogen gebruiken. De enige indicatie dat er geen toestemming zou zijn is gelegen in de verklaring van de getuige [P.], die als voormalige bewoonster van de woning op nummer [nummer] heeft verklaard dat haar man wel eens bezwaar heeft gemaakt tegen de hoeveelheid personen die gebruik maakten van het pad en dat er regelmatig vrachtverkeer naar het achtergelegen bedrijf ging. Die verklaring wordt echter door geen enkele andere verklaring bevestigd. Daartegenover staat wel de verklaring van partijgetuige [eiser] dat de familie [P.] – destijds bewoners van nummer [nummer] – hem eens heeft gezegd, dat hij niet een deel van het pad hoefde te kopen omdat hij het toch gebruiken mocht. Al met al ziet de rechtbank hierin het beeld dat sprake is geweest van (intensief) gebruik van het pad en dat daartegen eigenlijk nooit bezwaar is gemaakt. Dat spoort ook met de stelling van [gedaagde] dat hij het gebruik altijd heeft gedoogd. In ieder geval is de conclusie van de rechtbank dat niet kan worden gezegd, dat met deze getuigenverklaring tegenbewijs geleverd zou zijn tegen het onder rechtsoverweging 4.4 geformuleerde vermoeden, zodat rechtens is komen vast te staan dat er sprake is van een buurweg die daartoe stilzwijgend door de eigenaren is bestemd.
4.6. Het gebruik van een buurweg is niet beperkt tot de buren zelf. Het perceel van [eiser] heeft een woonbestemming. Het gebruik van de buurweg ten behoeve van het perceel van [eiser] wordt daardoor omlijnd. Dat betekent dat niet alleen [eiser], maar ook zijn familie en overige bezoek op grond van het recht van buurweg gebruik mogen maken van het pad. Een dergelijk gebruik past immers bij de woonbestemming van het perceel.
4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gevorderde sub 1 kan worden toegewezen. Datzelfde geldt voor het gevorderde sub 2 en 3 waarbij de rechtbank wel aanleiding ziet om de dwangsom te matigen en om de termijn waarbinnen [gedaagde] moet handelen wat te verruimen.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- getuigenkosten 359,10
- salaris procureur 2.260,00 (5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.951,97
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat sprake is van een buurweg ten behoeve van [eiser], zijn vrouw en degenen die zijn eigendom bezoeken, welke buurweg zich bevindt op het perceel kadastraal bekend gemeente [--], sectie [letter] nummer [nummer],
5.2. gebiedt [gedaagde] de afrastering die hij heeft geplaatst op de bovenbedoelde buurweg te verwijderen en verwijderd te houden en zulks binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.2 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 100,00 per dag, tot een maximum van EUR 5.000,00,
5.4. gebiedt [gedaagde] te gehengen en gedogen dat [eiser], zijn vrouw en diegenen die zijn eigendom bezoeken, namelijk het perceel gemeente [--], sectie [letter] [nummer], gebruik kunnen maken van bovenbedoelde buurweg,
5.5. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij - nadat een periode van zeven dagen na betekening van dit vonnis zal zijn verstreken - in strijd handelt met het onder 5.4 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 100,00 per overtreding, tot een maximum van EUR 5.000,00,
5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.951,97,
5.7. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2007.